Een jaar COVID-19: wat leerden we, en wat moeten we nog leren?

Een jaar geleden schreef ik een artikel over een mysterieuze uitbraak van pneumonie in de Chinese stad Wuhan. Die uitbraak bleek het begin van de COVID-19 pandemie.

Toen ik het artikel schreef was over de ziekte en over het virus dat ze veroorzaakte erg weinig geweten, maar ik wees wel op de bezorgdheid om opkomende coronavirussen. Ik had het over SARS, MERS en andere belangrijke voorbeelden.

Sinds die tijd leren we elke dag veel over SARS-CoV-2 en COVID-19, vinden we nieuwe wegen om de pandemie onder controle te houden en ons in de komende decennia veilig te houden. Hier is wat we sinds januari vorig jaar leerden, en wat we nog moeten leren.

Geleerde lessen

Aanvankelijk werd de ziekte die we nu COVID-19 noemen beschreven in termen van longontsteking of pneumonie bij oudere mensen. Vandaag weten we echter dat een infectie met SARS-CoV-2 kan voorkomen met een brede waaier van symptomen en bij mensen van alle leeftijden. Het gaat om een aandoening die helemaal zonder symptomen verloopt tot systemische inflamatie en zelfs tot de dood. En er zijn ook de slepende, aanhoudende symptomen waar velen aan lijden – de zogenaamde 'long COVID' of Chronisch COVID Syndroom. We beginnen nu ook de verschillende fases van de ziekte van elkaar te onderscheiden, en de schade aan organen (zoals hart en brein) en de rol van co-infecties met bacteriën en schimmels te begrijpen.

In januari 2020 was er slechts geringe evidentie van het overgaan van het virus van mens op mens. Als die er al was, dan dacht men dat die gelijkaardig zou zijn als die van SARS-CoV-1, die SARS veroorzaakt. Die infectie verspreidt zich relatief laat in het verloop van de ziekte wanneer de symptomen een piek bereiken. Toch toonden vroege studies aan dat een snelle verspreiding onder mensen voor SARS-CoV-2 efficiënt is en dat ze snel kan gaan en nog voor de ergste symptomen optreden. Dat maakte het lastig om op te sporen zonder gevoelige en specifieke tests als de nu bekende PCR-test. Sociaal afstand houden, hygiëne en maskers zouden samen met isolatie en quarantaine de verspreiding helpen limiteren.

In het begin waren er geen behandelingen van of vaccins tegen COVID-19. Er was alleen ondersteuning in het ziekenhuis, zoals het toedienen van zuurstof wanneer patiënten het erg moeilijk hadden met ademen of van antibiotica als ze een secundaire bacteriële infectie opliepen. De maanden na januari testten onderzoekers snel nieuw therapieën, zoals het gebruik van dexamethason, en werkten ze aan de ontwikkeling van de veilige en erg effectieve vaccins tegen COVID-19 die nu worden ingezet.

Toekomstige vragen

Ofschoon we dagelijks meer over COVID-19 te weten komen, blijven veel wetenschappelijke vragen die de toekomst van SARS-CoV-2, én van de mensheid, de komende decennia zullen bepalen nog onbeantwoord. De eerste is hoe SARS-CoV-2 in de nabije toekomst zal evolueren en zich aan een natuurlijke of door vaccinatie verkregen immuniteit zal aanpassen of erdoor zal veranderen.

Een tweede, minder academische vraag is waarom dit belangrijk is. Onze behandelingen van de ziekte en de maatregelen voor de volksgezondheid zullen wel nog werken, maar wat met onze vaccins? We blijven opsporen en trachten de evolutie van SARS-CoV-2 te voorspellen en te begrijpen hoe een vaccin ons kan laten 'ontsnappen'. Alle evidentie die we nu hebben suggereert dat onze huidige vaccinatieplatforms voldoende robuust zijn om indien nodig elke nieuwe situatie aan te kunnen. We moeten intussen wel alert genoeg blijven voor de mogelijkheid dat SARS-CoV-2 zich in andere soorten, zoals nertsen, manifesteert.

En dan is er de vraag hoe SARS-CoV-2 zal interageren met de andere virussen die in mensen worden waargenomen. Onze luchtwegen zijn een thuis voor diverse virussen die samen circuleren – vaak in één enkele persoon. Deze virussen versterken of belemmeren een infectie door andere virussen. We weten dat door het bewaren van de sociale afstand de verspreiding van de meeste van onze respiratoire virussen, zoals griep en RSV (respiratoir syncytieel virus, een belangrijk veroorzaker van verkoudheid) , in hoge mate wordt beperkt. Hoe zullen die 'reageren' als maatregelen zoals het verplicht respecteren van de sociale afstand worden opgeheven?

Ten slotte moeten we de bron van SARS-CoV-2 vinden. Dat moet om het verder overgaan van op SARS-CoV-2 lijkende of andere pathogene coronavirussen op de mens te vermijden. We weten dat SARS-CoV-2 waarschijnlijk eerst in Zuidoost-Azië opdook en afkomstig is van vleermuizen, meer bepaald hoefijzerneuzen. De biologische en ecologische stap die nodig was om de mens te bereiken blijft echter nog obscuur. Deze puzzel oplossen moet ons helpen onze gezondheid de komende decennia te beschermen, net zoals we dat voor infecties met varkens- en vogelpest konden.

Zoals ik in mijn artikel van een jaar geleden al schreef, 'herinneren deze epidemieën ons constant aan de noodzaak te investeren in onderzoek naar de biologie en de evolutie van opduikende virussen. Op die manier moeten we uiteindelijk komen tot veilige en effectieve middelen om ernstige ziekten te genezen – of tot vaccins om ze te voorkomen.' De COVID-19 pandemie toont aan dat de wetenschap en wetenschappers, als ze de juiste financiële en maatschappelijk ondersteuning krijgen, tot resultaten kunnen komen. De volgende vraag is dan hoe we de lessen van COVID-19 zullen gebruiken om andere ernstige problemen, zoals opduikende infecties, resistentie tegen antibiotica en de klimaatverandering aan te pakken.