Glyfosaat, bron van alle kwaad?

De Europese lidstaten hebben beslist de markttoelating voor glyfosaat met vijf jaar te verlengen. Het volgens het IARC 'waarschijnlijk kankerverwekkende' herbicide blijft dus zeker nog even op de markt. Zelden was de discussie over één pesticide zo complex. Een round-up.

Even terug naar maart 2015. Dan classificeerde het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) glyfosaat als ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’. In november van datzelfde jaar besloot de Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) dat de stof ‘waarschijnlijk geen carcinogeen gevaar inhoudt voor de mens’.

Sindsdien is er over de kwestie overvloedig bericht. Er zijn brieven en wetenschappelijke artikelen over geschreven. Er waren hoorzittingen in het Europese parlement, onthullingen uit de ‘Monsanto Papers’ en beschuldigingen van belangenvermenging en vooringenomenheid. Hoe is het tot zo’n complexe discussie kunnen komen? Wie heeft gelijk? En wat hebben we te vrezen als het herbicide nog enkele jaren op de markt blijft?

Vanwaar de verschillende beoordeling?

Het IARC en de EFSA doen niet precies hetzelfde. De EFSA heeft zich beperkt tot onderzoek naar de stof glyfosaat, terwijl het IARC ook rekening hield met studies naar herbiciden waarin naast glyfosaat ook andere stoffen zitten. Dat bemoeilijkt de vergelijking.

 

Soms wordt beweerd dat het IARC en de EFSA verschillende doelen hebben, waardoor hun evaluaties minder tegenstrijdig zijn dan ze lijken. Het IARC kijkt naar 'gevaar' en onderzoekt of een stof kanker kan veroorzaken, ongeacht hoe waarschijnlijk zo'n scenario is. De EFSA kijkt naar 'risico' en houdt rekening met hoe waarschijnlijk het is dat iemand wordt blootgesteld aan een kankerverwekkende dosis. Een haai is een klassiek voorbeeld om het verschil tussen beide te verduidelijken: die is gevaarlijk, maar zolang jij op het strand blijft, is het risico beperkt. Maar de EFSA heeft zich wel degelijk ook over het gevaar van glyfosaat uitgesproken.

 

Zowel de wetenschappers van het IARC als van de EFSA hebben inmiddels verduidelijkt hoe ze tot hun oordeel gekomen zijn. Dat is deels gebaseerd op andere studies én op een verschillende interpretatie van dezelfde studies.

 

Wie spoot wat?

 

Alle onderzoek naar een verband tussen blootstelling aan glyfosaat en kanker bij mensen is bij boeren en loonwerkers gedaan. Het gaat dan vooral om het non-hodgkinlymfoom (NHL), een vorm van lymfeklierkanker. Omdat landbouwers vaak met verschillende pesticiden werken, en de precieze samenstelling van die producten niet altijd duidelijk is, is het lastig om verbanden met de blootstelling aan één stof te vinden.

 

De EFSA hechtte vooral belang aan de Agriculturual Health Study (AHS), die sinds begin jaren 1990 bijna 90.000 Amerikaanse boeren en loonspuiters volgt. Die vond geen verband tussen blootstelling aan glyfosaat en NHL. Het IARC liet andere, zogenoemde casecontrolstudies zwaarder doorwegen. Die vergelijken ‘cases’, in dit geval mensen met NHL, met controles, en zoeken naar verschillen in blootstelling aan diverse stoffen. Sommige van die studies vonden wel een verband tussen glyfosaat en NHL. In het voordeel van die studies pleit volgens het IARC dat ze allemaal samen toelaten meer gevallen van NHL te bestuderen dan de AHS. De grootste beperking van dit soort studies is dat blootstelling achteraf moeilijk te reconstrueren is. De EFSA vond ze daarom onvoldoende betrouwbaar.

 

Dierproeven

 

Bovendien zag de EFSA in studies met dierproeven onvoldoende bewijs dat glyfosaat kankerverwekkend is. Het IARC vond het feit dat in sommige studies bepaalde tumoren vaker voorkwamen bij muizen en ratten die aan hogere dosissen glyfosaat waren blootgesteld ‘voldoende bewijs’. De EFSA tilde zwaarder aan het feit dat er ondanks die trend erg weinig significante verschillen waren met dieren in een controlegroep, dat de tumoren bij erg hoge dosissen voorkwamen en dat alle studies samen geen consistent beeld laten zien. De EFSA baseerde zich voor zijn oordeel op extra – door de industrie gesponsorde – studies (zie ‘Hoe groot is de rol van de industrie?’).

 

Verder zag de EFSA in studies met celculturen, die nagaan in hoeverre glyfosaat DNA kan beschadigen, geen reden tot ongerustheid. De dosissen waren te hoog, er was een gebrek aan controles of er werden mengsels gebruikt in plaats van enkel glyfosaat. Het IARC gaat niet akkoord. Zij vindt de aanwijzingen in sommige studies wél overtuigend.

Zo komen beide instanties door een verschillende lezing van deels dezelfde studies tot andere conclusies.

Wat betekent ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’?

Het IARC deelt de stoffen die het bestudeert op in groepen. In groep 1 zitten de stoffen die 'kankerverwekkend' zijn. Glyfosaat zit met de beoordeling ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’ in groep 2A, de stoffengroep waarin recent ook rood vlees werd opgenomen. Ook nachtwerk en werken als kapper – vanwege de blootstelling aan haarverf – zitten in groep 2A. In groep 1 zitten onder meer alcohol, benzeen, asbest, luchtvervuiling en bewerkt vlees.

 

Daaruit besluiten dat bier en worst ‘gevaarlijker’ zijn dan glyfosaat, zoals sommige tegenstanders van een verbod op glyfosaat laconiek doen, is onterecht. De IARC–classificatie zegt iets over de sterkte van het bewijs voor een verband met kanker, niet over de grootte van het effect. Sigarettenrook en bewerkt vlees zitten beide in groep 1. Het is volgens het IARC voor beide even duidelijk bewezen dat ze kanker kunnen veroorzaken. Maar je risico op kanker stijgt veel meer als je rookt dan als je bewerkt vlees eet.

Hoe groot is de rol van de industrie?

De EFSA heeft zich bij zijn evaluatie deels gebaseerd op studies die door de herbicideproducenten zijn aangeleverd. De Europese regels eisen dat bedrijven die een product op de markt willen brengen zelf veiligheidsstudies laten uitvoeren. Die studies bezorgen ze aan de bevoegde instanties. Doorgaans verschijnen ze niet in wetenschappelijke tijdschriften. Het IARC baseert zich bij zijn evaluaties enkel op wat publiek toegankelijk is. Dat verschil speelt vooral bij studies met dierproeven en celculturen, waarbij de EFSA meer studies evalueerde dan het IARC.

 

Maarten Trybou, hoofd van de dienst Gewasbeschermingsmiddelen op het ministerie van Volksgezondheid, wijst op de sterktes van studies in opdracht van de industrie. ‘Ze moeten steeds volgens dezelfde richtlijnen worden uitgevoerd, waardoor je ze makkelijk onderling kan vergelijken. Studies die worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften moeten vernieuwend zijn. Dat maakt ze minder makkelijk te vergelijken.’

 

Kat bij de melk

 

De industrie laat de toxicologische studies uitvoeren in laboratoria die aan kwaliteitseisen van de zogenoemde Goede Laboratoriumpraktijken (GLP) moeten voldoen. Maakt dat die studies betrouwbaar? In het verleden hebben wetenschappers al vraagtekens geplaatst bij het belang van de GLP. Goede laboratoriumpraktijken garanderen geen goede wetenschap, merken sommigen op. Dat een test goed is uitgevoerd, betekent niet dat die test op zich het meest geschikt is, of volstaat om een stof veilig te verklaren. Bovendien belet een volgens de regels van de kunst uitgevoerde studie niet om de resultaten op een voor de sponsor gunstige manier voor te stellen of te interpreteren. Ook de eigen laboratoria van bedrijven kunnen een GLP-label krijgen. ‘Een bedrijf als Monsanto heeft zijn eigen lab’, zegt Trybou. ‘Ons land zal er op een bijeenkomst dit najaar voor ijveren de regels aan te passen. Want dit is de kat iets te dicht bij de melk zetten.’

 

De EFSA beklemtoont dat zijn deskundigen niet blind varen op wat de industrie hen voorschotelt, maar dat ze toegang hebben tot de originele data. Christopher Portier, één van de experts die deel uitmaakte van de glyfosaatwerkgroep bij het IARC, zei in oktober in het Europees Parlement te betwijfelen of de EFSA-experts de studies van de industrie opnieuw hadden geanalyseerd. ‘Uit de rapporten die als basis hebben gediend voor de EFSA-conclusie, blijkt dat ze dat wel degelijk hebben gedaan’, stelt Philippe Castelain, toxicoloog aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), die voor België het dossier opvolgt. ‘Wat die man beweert is volledig onjuist.’

 

Castelain begrijpt niet waarom het IARC geen onderzoek van de industrie opvraagt en zich enkel baseert op wat de peer-review is gepasseerd. ‘Als je daar met zeventien eminente experts samen zit, is dat toch het ideale moment om die studies te evalueren?’ Eind 2016 heeft de EFSA de niet-publieke studies die het heeft gebruikt vrijgegeven, nadat enkele parlementsleden daarom hadden gevraagd. In hoeverre de IARC-experts ze hadden kunnen gebruiken indien ze dat wilden, en of ze hun conclusie zouden hebben veranderd, is niet duidelijk.

 

Copy-paste

Als voorbereiding van de EFSA-conclusie stelde het Duitse Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR) een evaluatierapport op. In september 2017 meldden verschillende media dat verschillende passages in dat rapport letterlijk zijn overgenomen uit het dossier dat de industrie had ingediend. Het BfR heeft zich tegen die aantijgingen verdedigd. Het BfR heeft de bewuste interpretaties van het onderzoek door de industrie niet zomaar overgenomen, klinkt het. Telkens ging het na of de betreffende studies de visie van de industrie rechtvaardigen. Talrijke passages heeft het gewijzigd of verwijderd. Maar als de weergave door de industrie correct is, is er geen reden – en is het niet de gewoonte – om nog aan die passages te prutsen.

 

Castelain betreurt de ‘kritiekloze berichtgeving over die ‘ontdekking’’. ‘Terwijl de werkwijze gewoon in de inleiding wordt uitgelegd. Dat de EFSA niet klakkeloos alles heeft gekopieerd, blijkt ook uit het resultaat van toxicologische evaluatie: de maximaal aanvaardbaar geachte dosissen liggen tot twaalf keer lager dan wat de industrie had voorgesteld.’

En de Monsanto Papers dan?

Monsanto bracht glyfosaat in 1974 op de markt als werkzame stof in het herbicide Roundup. Het patent is inmiddels vervallen; glyfosaat zit nu ook in diverse producten van andere bedrijven. Toch blijft het een belangrijke bron van inkomsten voor Monsanto. Onder meer omdat het bedrijf ook zogenoemde Roundup-ready-gewassen verkoopt: genetisch gemodificeerde planten die tegen het herbicide bestand zijn, zodat bij een spuitbeurt het onkruid verdwijnt en het gewas blijft staan. Monsanto heeft er dus alle baat bij dat haar product veilig wordt bevonden. Uit documenten die vrijgegeven zijn tijdens een Amerikaanse rechtszaak tegen het bedrijf, aangespannen door boeren die denken kanker te hebben gekregen door glyfosaat, blijkt dat het daarvoor wel wat moeite doet. Sommige media besloten uit die zogenoemde ‘Monsanto Papers’ dat glyfosaat in de EU is toegestaan ‘omdat Monsanto het onderzoek manipuleerde’. Is dat zo?

 

Ghostwriting

De correspondentie tussen Monsanto-medewerkers onderling en met diverse wetenschappers laat zien hoe het bedrijf probeert om studies gepubliceerd te krijgen die zich gunstig uitspreken over glyfosaat. Ook het eventueel zelf schrijven van artikels, om ze vervolgens te laten ondertekenen door wetenschappers – zogenoemde ‘ghostwriting’ – komt ter sprake.

 

Enkele namen zijn belangrijk. In de interne communicatie is te lezen hoe het bedrijf een reactie op de IARC-evaluatie voorbereidt. Monsanto-topman William Heydens suggereert daarbij de optie ghostwriting, en voegt eraan toe: ‘Herinner je hoe we het hebben gedaan met Williams, Kroes en Munro in 2000.’ In de studie waarnaar Heydens verwijst, komen de wetenschappers tot de conclusie dat Roundup geen gezondheidsrisico voor de mens vormt. De studie wordt verschillende keren genoemd in de Europese evaluatie van glyfosaat.

 

Ook de consultants David Kirkland en Larry Kier duiken herhaaldelijk op in de Monsanto Papers in verband met onfrisse publicatiepraktijken. In 2013 publiceerden beide wetenschappers een overzichtsartikel waarin ze op basis van eerder onderzoek naar de genotoxiciteit van glyfosaat – het vermogen om DNA te beschadigen – bij normaal gebruik geen risico ontwaren. Ook die studie wordt genoemd in de Europese evaluatie.

 

In mei reageerde de EFSA op de onthullingen in de Monsanto Papers. De instelling liet weten dat er ‘geen reden is om te suggereren dat de industrie de evaluatie van glyfosaat heeft beïnvloed.’ Zowel de paper van Williams, Kroes en Munro als die van Kier en Kirkland vermelden de banden van de auteurs met de industrie. ‘In geen enkel stadium hebben de EU-experts studies geëvalueerd die waren geproduceerd, gefinancierd of mogelijk gemaakt door de industrie zonder zich bewust te zijn van die connectie’, aldus de EFSA. De Kier en Kirkland-studie vermeldt dat ze bekostigd werd door de Glyphosate Task Force, een consortium van pesticideproducenten, en dat Kier een ex-werknemer van Monsanto is. EFSA: ‘De EU-experts maakten zich geen illusies over banden van de auteurs met de industrie.’

 

Verder gaat het in beide gevallen niet om origineel onderzoek, maar om overzichtsstudies. ‘Het gewicht van die twee studies in de evaluatie was beperkt’, aldus de EFSA. ‘Omdat de experts toegang hadden tot de originele studies en de ruwe data, en zich vooral daarop hebben gebaseerd. De overzichtsstudies vatten enkel het standpunt van de industrie samen. Tenslotte gaat het om twee referenties op een totaal van bijna zevenhonderd toxicologische studies.’

 

'De powerpoint die Monsanto liever geheim wilde houden’

Recent dook een interne powerpointpresentatie uit 2008 op waarin een studie van de Franse bioloog Robert Bellé wordt besproken. Die vond in een studie in 2002 dat Roundup de celdeling in zee-egelembryo’s in de war stuurt, een resultaat dat ‘de veiligheid van glyfosaat en Roundup in twijfel trekt’. ‘De powerpoint die Monsanto liever geheim wilde houden’ kreeg in verschillende media aandacht. Hoewel de interne communicatie over de studie aangeeft dat het bedrijf vooral bekommerd is om haar imago en een gepaste reactie, lijkt het Franse onderzoek minder dramatisch dan voorgesteld.

 

De studies van Robert Bellé werden bestudeerd door het BfR, dat voor de evaluatie door de EFSA een voorbereidend rapport opstelde. Daarin formuleren de experts bedenkingen bij de Franse studies. Ze bekritiseren onder meer de proefdierkeuze en de rol die andere stoffen in Roundup spelen. Die hulpstoffen moeten ervoor zorgen dat herbiciden op basis van glyfosaat beter werken, en bijvoorbeeld beter door de plant worden opgenomen. ‘We weten dat sommige van die stoffen celmembranen aantasten en tot vals-positieve resultaten leiden’, zegt Maarten Trybou, hoofd van de dienst Gewasbeschermingsmiddelen op het ministerie van Volksgezondheid. ‘Je denkt dat je genotoxiciteit meet, maar dat is niet zo. Daarom zijn de studies minder relevant.’

 

Ratten met kanker

Duikt ook op de in Monsanto Papers: de Franse onderzoeker Gilles-Éric Séralini. Hij vond in 2012 dat ratten die genetisch gemodificeerde mais hadden gegeten, of Roundup via  drinkwater hadden binnengekregen, meer kanker kregen dan een controlegroep. De EFSA en verschillende andere wetenschappers en wetenschappelijke instanties  bekritiseerden de studie, omdat ernstige tekortkomingen erin de conclusies niet rechtvaardigen. Uiteindelijk besliste het vakblad Food and Chemical Toxicology de studie terug te trekken.

 

Uit de Monsanto Papers blijkt dat A. Wallace Hayes, de hoofdredacteur van het blad, tevens consultant was voor Monsanto en dat het bedrijf druk heeft uitgeoefend om de studie te laten terugtrekken, zowel rechtstreeks als via andere wetenschappers.

Dat maakt van de Séralinistudie nog geen goed onderzoek. Een aangepaste, in 2014 opnieuw gepubliceerde paper werd zowel door de EFSA als het toch boven alle twijfel verheven IARC verworpen. 

Moeten we ons zorgen maken als glyfosaat nog op de markt blijft?

Volgens sommige politici alvast wel. In het Vlaams Parlement gaven verschillende politici vorige maand aan zich zorgen te maken over de sporen van glyfosaat in ons voedsel en – volgens NV-A-parlementslid Bart Nevens ‘het ergste’ – in bier.

 

Afgelopen zomer werd glyfosaat inderdaad aangetroffen in bier – Duits bier weliswaar, maar toch. Stalen van de veertien best verkochte Duitse bieren bevatten 0,3 tot 5,1 microgram glyfosaat per liter. Dat was al de tweede keer: in 2016 vonden inspecteurs concentraties tot 30 microgram per liter. Dat is niet zo verrassend, omdat glyfosaat vaak gebruikt wordt vlak voor de oogst van granen om de rijping te versnellen, een praktijk die in ons land niet meer is toegestaan.

 

Het BfR wees erop dat zelfs de hoogste concentraties duizend keer lager liggen dan de zogenoemde ADI (Acceptable Daily Intake), de dosis die je dagelijks mag binnenkrijgen zonder daarmee een risico te lopen op gezondheidsproblemen. Anders gezegd: je zou duizend liter bier moeten hijsen om te veel glyfosaat in je lijf te krijgen.

 

In het bier zit overigens een stof die volgens het IARC wel degelijk – en dus meer dan ‘waarschijnlijk’ – kankerverwekkend is: alcohol. En dat in een veel hogere concentratie, namelijk 50 miljoen microgram per liter.

 

Dertig ton ijs

Liever een ijsje dan een biertje? Ook in ijs van Ben & Jerry’s bleek glyfosaat te zitten. Ook hier berekenden experts dat je 290.000 porties ijs zou moeten eten om de veilig geachte dosis te overschrijden. Voor een kind van veertig kilogram zijn er dat 145.000. Omgerekend gaat het om respectievelijk zeventig en dertig ton ijs.

 

Volgens de EFSA is de ADI voor glyfosaat 0,5 milligram per kilogram lichaamsgewicht. De som van alle residuen moet daaronder blijven. Hoeveel glyfosaat we echt binnenkrijgen, is moeilijk precies te bepalen. Op basis van gegevens over het consumptiepatroon in verschillende landen berekende de EFSA dat we in het slechtste geval minder dan de helft van de ADI opnemen. Een andere expertgroep van de WHO en de FAO besloot in mei 2016 dat het ‘onwaarschijnlijk is dat blootstelling aan glyfosaat via voedsel een kankerrisico inhoudt’.

 

Nieuw bewijs

Als er zich iemand zorgen moet maken, dan zijn het niet zozeer consumenten, maar mensen die professioneel met glyfosaat in contact komen. Dat denkt ook toxicoloog Paul Scheepers (Radboud Universiteit). ‘De concentraties waaraan die mensen worden blootgesteld, zijn honderd tot duizend keer hoger.’ Een recent gepubliceerd vervolg op de Agricultural Health Study (AHS) vond echter geen verband tussen de blootstelling aan glyfosaat en non-hodgkinlymfoom (NHL), de kanker die het vaakst met glyfosaat in verband wordt gebracht (zie ‘Vanwaar die verschillende beoordeling?’). De onderzoekers vermelden wel een verhoogd risico op myeloïde leukemie in de groep met de hoogste blootstelling, al was dat verband niet statistisch significant. Scheepers: ‘Het risico is laag en de onzekerheid aanzienlijk. Toch is dit voor mij een aanwijzing waar onderzoekers verder naar moeten kijken.’

Hoe bijzonder is het oordeel van het IARC?

Monsanto liet niet na erop te wijzen dat het IARC alleen staat met zijn negatieve evaluatie van glyfosaat en dat sindsdien niet alleen de EFSA, maar ook soortgelijke instanties in de VS, Canada, Australië, Japan en Nieuw-Zeeland de veiligheid van glyfosaat hebben bevestigd.

 

Een andere afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, de Joint FAO/WHO Meeting on Pesticide Residues (JMPR), besloot dat het ‘onwaarschijnlijk is dat glyfosaat een carcinogeen risico vormt door blootstelling via het voedsel’. In maart 2017 besloot ook het European Chemical Agency (ECHA) dat er onvoldoende bewijs is om glyfosaat als kankerverwekkend te bestempelen.

 

Christopher Portier, één van de leden van de IARC-glyfosaatexpertgroep, is niet onder de indruk. ‘Het is een argument bedoeld om de aandacht af te leiden van een echte discussie over de tekortkomingen in al die evaluaties. Er wordt te weinig waarde gehecht aan publiek onderzoek en er zijn methodologische tekortkomingen bij de evaluatie van epidemiologische en dierstudies.’

Moeten we glyfosaat verbieden?

Christopher Portier, één van de leden van de IARC-expertgroep, vindt van wel, vertelde hij eerder al aan Eos. Weliswaar niet omdat we bij bosjes sterven aan het spul, maar om juridische redenen. ‘Kan je redelijkerwijs verwachten dat glyfosaat kanker veroorzaakt als je aan een voldoende hoge dosis wordt blootgesteld? Het antwoord is ja’, aldus Portier. ‘En aangezien de EU geen pesticiden toelaat die kanker kunnen veroorzaken, ongeacht bij welke blootstelling, moet ze de stof wel verbieden.’

 

In 2011 heeft Europa zijn pesticidenbeleid veranderd. Voordien konden kankerverwekkende stoffen toch toegelaten worden, als de omstandigheden waarin ze effectief kanker zouden veroorzaken voldoende onwaarschijnlijk waren. Nu kan dat niet meer. In de Verenigde Staten is dat wel nog het geval, licht Portier toe. ‘Als een stof kankerverwekkend is, berekent het Environmental Protection Agency (EPA) hoeveel risico de bevolking loopt. Eén extra geval van kanker per honderdduizend of miljoen mensen is daarbij doorgaans de drempel om iets veilig te verklaren. Dat is wat de Amerikaanse samenleving als veilig beschouwt. In Europa is dat anders. Volgens het Europese beleid lopen burgers een onaanvaardbaar risico wanneer een pesticide kankerverwekkend is. ’

 

Extra kankers

Als het IARC gelijk heeft, en dat voor glyfosaat het geval is, tot hoeveel extra kankers leidt het gebruik ervan dan? ‘Dat weet ik niet’, zegt Portier. ‘Die berekeningen heb ik niet gedaan.’

 

Biostatisticus Michael Hauptmann (Nederlands Kankerinstituut) is één van ondertekenaars van een brief en wetenschappelijk artikel waarin Portier kritiek uit op de evaluatie door de EFSA. ‘Als glyfosaat een kankerverwekkende stof is, dan wel één met een zwakke werking’, zegt Hauptmann. ‘Anders hadden we wel een toename in het aantal kankers gezien sinds de start van het wijdverspreide gebruik. Wat niet betekent dat er geen effect op de volksgezondheid is: er worden immers heel veel mensen aan blootgesteld.’ Ook Hauptmann benadrukt dat het om een politieke beslissing gaat, en om perceptie. ‘We willen geen ‘waarschijnlijk kankerverwekkende’ stoffen in ons voedsel. Maar 20 procent van de bevolking rookt, en we rijden zonder verpinken te snel met onze auto’s.’ Zou hij glyfosaat graag verboden zien? ‘Ja, maar dan vooral omwille van de impact op het milieu.’

 

Het non-hodgkinlymfoon, de kanker die het vaakst met glyfosaat in verband wordt gebracht, treft in België en Nederland jaarlijks ongeveer 20 op 100.000 mensen. In de Volkskrant stelde epidemioloog Hans Kromhout, lid van de IARC-expertgroep, zich de volgende vraag: ‘Stel dat glyfosaat één extra geval van NHL oplevert om de tien jaar. Accepteren we dat dan?’

 

Of, anders gesteld: stel dat we door glyfosaat te verbieden één kankergeval om de tien jaar kunnen voorkomen, is dat dan de kosten waard? Of steken we onze energie beter in iets anders als we levens willen redden? Het is een belangrijke vraag die in het debat zelden aan bod komt.

Wie heeft gelijk?

De discussie tussen het IARC en de EFSA is voor de buitenstaander hopeloos ingewikkeld. Wat zijn goede studies? Hoe moet je ze evalueren (zie ‘Vanwaar de verschillende beoordeling?’)? Het is voer voor specialisten. De meningsverschillen zijn in brieven, wetenschappelijke papers en hoorzittingen uiteengezet. Welke houvast heeft de geïnteresseerde leek in dit doolhof?

 

Facebook-wetenschap

Het is moeilijk je te ontdoen van de indruk dat er meer speelt dan een puur wetenschappelijk meningsverschil. Ook eergevoel en ego’s sturen de discussie. De brief en het artikel van Portier met kritiek op de EFSA-evaluatie werden door meer dan negentig wetenschappers ondertekend. Bernhard Url, executive director van de EFSA, had het over ‘wetenschap in het Facebook-tijdperk’. ‘Je doet een wetenschappelijke evaluatie en kijkt hoeveel mensen ze liken.’ Url vroeg zich af of de ondertekenaars wel de bewijzen hebben gezien en het dossier, intussen aangegroeid tot bijna 6.000 pagina’s, in detail hebben bestudeerd.

 

Toxicoloog Paul Scheepers (Radboud Universiteit), één van de ondertekenaars, geeft aan niet zo goed op de hoogte te zijn van de procedure bij de EFSA, maar wel veel vertrouwen te hebben in de werkwijze van het IARC. Zelf werkte hij in het verleden al mee aan een andere IARC-evaluatie. Scheepers wilde de glyfosaatkwestie aangrijpen om een algemeen signaal te geven. ‘Als we willen dat mensen vertrouwen op het oordeel van de EFSA, moeten er volgens mij een aantal zaken veranderen. Alle gebruikte studies moeten publiek beschikbaar zijn. En de EFSA moet auteurs op zijn conclusies vermelden, zodat het een minder anoniem proces wordt.’

 

Ook medeondertekenaar Michael Hauptmann (Nederlands Kankerinstituut) is voormalig IARC-expert. ‘Ik heb getekend omdat ik de manier waarop het IARC de studies heeft geëvalueerd meer gepast vind, en omdat ik het idee om enkel publiek toegankelijk onderzoek te gebruiken onderschrijf.’ Dat het IARC telkens experts samenroept in functie van de te evalueren stof, sterkt Hauptmanns vertrouwen in hun evaluatie. ‘Voor de experts van de overheid is het vandaag dit en morgen iets anders.’

 

Activisme

De EFSA-experts wijzen er in een artikel wel fijntjes op dat het niet de eerste keer is dat de EFSA en het IARC van mening verschillen. Al 53 pesticiden zijn door beide instanties beoordeeld. In 29 gevallen kwamen ze tot dezelfde conclusie. Voor elf pesticiden was de EFSA-evaluatie minder streng, voor veertien was ze strenger. Een EFSA-woordvoerder gaf aan dat ‘hetzelfde evaluatiesysteem er al toe heeft geleid dat tientallen schadelijke pesticiden van de markt zijn gehaald, gebaseerd op advies van de EFSA. Het is ironisch genoeg ook datzelfde systeem dat de EFSA heeft gebruikt om de impact van neonicotinoïden (een groep insecticiden, red.) op bijen te evalueren. De mensen die de EFSA nu bekritiseren, hadden toen alleen maar lof.’ EFSA-woordvoerder Flavio Fergnani voegt daaraan toe: 'Sinds de evaluatie van glyfosaat heeft EFSA nog 47 stoffen beoordeeld, waarvan er tien kankerverwekkend zijn bevonden. Over geen enkele van die stoffen is er discussie geweest.'

 

Ook het IARC is niet vrij van kritiek. In oktober 2017 meldde persagentschap Reuters dat de IARC-experts bij de evaluatie van studies met dierproeven sommige passages hadden aangepast of geschrapt. De passages wezen erop dat glyfosaat niet kankerverwekkend is. Later heeft het IARC die aantijging in een officiële mededeling tegengesproken. Eerder dit jaar meldde Reuters al dat één van de IARC-experts weet had van een nog niet gepubliceerde epidemiologische studie die geen verband met kanker liet zien, maar die gegevens zou hebben achtergehouden, terwijl ze de conclusie hadden kunnen beïnvloeden. Volgens sommige ngo’s en media ging het over een door Monsanto georkestreerde lastercampagne. Voor anderen was het een bewijs dat de IARC-regel om enkel gepubliceerd onderzoek te bekijken onzinnig is, en dat het IARC-panel wel erg gemotiveerd was om glyfosaat in de ban te slaan.

 

Sommigen, zoals de in Brussel gevestigde industriegezinde blogger en consultant, David Zaruk, verwijten de IARC-experts activisme. Christopher Portier werkte ten tijde van de IARC-evaluatie voor de ngo Environmental Defense Fund. Omwille van dat belangenconflict kreeg hij de status van ‘invited specialist’, met beperkte invloed op de interpretatie van data. Uit documenten vrijgegeven in het kader van een Amerikaanse rechtszaak tegen Monsanto diepte Zaruk een e-mail van Portier aan een collega-wetenschapper op waarin die eerste zegt: ‘Ik ben mij een beetje aan het vermaken door de IARC-evaluatie in het Europese beslissingsproces te betrekken. Ik weet niet of ik meer zal bereiken dan dat de EFSA zich ongemakkelijk voelt, maar ik doe mijn best.’

 

Beseft Portier dat dit de perceptie voedt dat de hele discussie ook een beetje een haantjesgevecht is? ‘Een begrijpelijke opmerking’, erkent hij. ‘Maar ik vind dit een belangrijk en interessant thema, en mij hiervoor inzetten is mijn idee van plezier. Het is een ongelukkige passage, maar ik geniet van de uitdaging om de zaken recht te zetten en een systeem te herstellen dat volgens mij stuk is.’

 

Gezichtsverlies

Aangezien de EFSA zich niet op dezelfde studies heeft gebaseerd (zie ‘Vanwaar de verschillende beoordeling?’), zou zowel de EFSA als het IARC gelijk kunnen hebben, elk op basis van de eigen evaluatie. Tot dusver heeft de hele saga er in elk geval niet toe geleid dat één van beide partijen van standpunt is veranderd. Volgens Maarten Trybou, hoofd van de dienst Gewasbeschermingsmiddelen op het ministerie van Volksgezondheid, is dat ook onwaarschijnlijk. ‘Iedereen houdt vast aan zijn eigen gelijk. Niemand wil gezichtsverlies lijden.’

Kunnen we zonder glyfosaat?

Als glyfosaat verboden zou zijn, wat zijn dan de alternatieven?

 

Glyfosaat is bij uitstek geschikt voor de bestrijding van meerjarige onkruiden, omdat de stof doordringt tot in ondergrondse knollen of wortelstokken. ‘Glyfosaat wordt onder meer ingezet in de mais- en graanteelt voor de bestrijding voor doorlevende grassen’, zegt Luc Vanoirbeek, woordvoerder van de Boerenbond. ‘Een goed alternatief is er niet, en dus zal een verbod wellicht voor meer onkruid en minder opbrengst zorgen.’

 

Bij gebrek aan glyfosaat zouden boeren vaker kunnen ploegen om onkruiden onder de knoet te houden. Het nadeel daarvan is vooral dat het niet goed is voor de bodemstructuur, meer moeite en brandstof kost, en meer CO2-uitstoot veroorzaakt. ‘Ploegen maakt problemen met doorlevende onkruiden net groter’, zegt Annie Demeyere van het Departement Landbouw en Visserij. ‘De machine snijdt de wortelstokken in kleine stukjes die elk een nieuwe plant vormen.’ ‘Meer ploegen zorgt bovendien voor meer afspoeling van modder, en dus meer kosten voor landbouwer en maatschappij’, zegt Vanoirbeek. En het kan niet overal: in gebieden die gevoelig zijn voor erosie is ploegen verboden. Volgens Vanoirbeek gaat het in Vlaanderen om een kleine 80.000 hectare erosiegevoelige percelen.

 

Makkelijker oogsten

Glyfosaat wordt ook gebruikt om bodembedekkers dood te spuiten. Zo’n bodembedekker wordt na een gewas gezaaid en heeft meerdere functies. Hij geeft onkruid minder kans, voorkomt dat in de bodem achtergebleven stikstof in het grondwater terechtkomt en zorgt voor extra organische stof in de bodem wanneer de boer hem voor het zaaien van het volgende gewas inploegt. Dat inploegen gaat makkelijk als de planten verdord zijn. Volgens Demeyere is een spuitbeurt met glyfosaat in Vlaanderen geen algemene praktijk. ‘Na de winter zijn bodembedekkers meestal afgestorven door vrieskou.’ Ook hier zijn er – iets arbeidsintensievere – mechanische alternatieven, zoals de planten eerst met een klepelmaaier in kleine stukken slaan.

 

Graantelers spuiten soms glyfosaat kort voor de oogst, omdat het de oogst vergemakkelijkt. ‘Een toepassing die in Vlaanderen al twee jaar verboden is’, zegt Demeyere. ‘Glyfosaat mag bij ons niet tijdens de teelt worden gebruikt.’ Ook in Nederland gaan stemmen op om die praktijk te verbieden.

 

Innovatie

Het Nederlandse Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) onderzocht in een nog niet gepubliceerd rapport de alternatieven voor glyfosaat in verschillende gewassen in Europa. Er zijn nieuwe machines ontwikkeld, die bijvoorbeeld de wortelstokken van doorlevende onkruiden uit de grond slaan waarna ze verdrogen. ‘Als het tenminste niet plots gaat regenen’, zegt Peter Leendertse (CLM). ‘Dan werkt deze methode niet goed.’ Er is ook de ecoploeg, die enkel de bovenste bodemlaag omwoelt. Daarmee kan je onkruiden aanpakken met minder bodemschade.

 

Een algemeen nadeel van die machines is dat ze investeringen vragen. Al blijkt uit de CLM-analyse wel dat de prijs van machines die onkruid in de stad met heet water of hete lucht wegwerken snel is gedaald na het verbod op het gebruik van glyfosaat op verhardingen. Ook in de landbouw zou een verbod tot innovatie en prijsdalingen kunnen leiden, vertelde Leendertse eerder al aan Eos. Subsidies of andere vormen van financiële steun zijn ook een optie om de overstap op mechanische onkruidbestrijding te stimuleren. In dat geval is het de vraag of de kosten de baten waard zijn (zie ‘Moeten we glyfosaat verbieden?’).

 

Herbicidenmix

Een andere mogelijkheid is dat boeren glyfosaat gaan vervangen door een combinatie van andere herbiciden. ‘De vraag is of we er dan op vooruit gaan’, aldus Leendertse. Een vraag die moeilijk te beantwoorden is, al was het maar omdat niet duidelijk is welke herbicidenmix boeren dan precies in de plaats zullen gebruiken. Onderzoekers van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) besluiten in een analyse van (hier niet toegelaten) herbicidetolerante soja dat glyfosaat een minder negatieve impact op het milieu heeft dan de herbiciden die het heeft vervangen. Het Environmental Impact Quotient (EIQ), een maat voor de milieu-impact, is voor glyfosaat 15,33. De meeste herbiciden zitten tussen 8 en 47.  De herbiciden  imazethapyr (19,57), trifluralin (18,83) en pendimethalin (30,17), die volgens het VIB in gebruik gedaald zijn door de introductie van glyfosaattolerante gewassen, scoren minder goed dan glyfosaat. De waarde van het EIQ om pesticiden onderling te vergelijken is echter omstreden.

 

Zowel de milieu-impact als de toxicologische evaluatie van glyfosaat is vrij gunstig.

De EFSA identificeerde voor glyfosaat geen zogenoemde ‘critical areas of concern’, zorgwekkende aspecten waarover informatie ontbreekt. Dat is voor de meeste pesticiden wel zo, inclusief stoffen die toegestaan zijn in de biologische landbouw. In het geval van kopersulfaat, dat in de biolandbouw wordt gebruikt, stipt de EFSA een aantal ‘critical areas of concern’ aan. Het gaat met name over ‘hoog risico voor bijen’ en ‘hoog risico voor waterorganismen’.

 

Volgens de EFSA is het risico van glyfosaat voor de meeste zogenoemde niet-doelorganismen laag. Op basis van de ADI (Allowable Daily Intake), de dosis die je dagelijks mag binnenkrijgen zonder risico op gezondheidsschade op lange termijn, behoort glyfosaat tot de 10 procent minst giftige pesticiden.

 

‘Ik begrijp dat sommigen pleiten voor een landbouw zonder pesticiden’, zegt Maarten Trybou, hoofd van de dienst Gewasbeschermingsmiddelen op het ministerie van Volksgezondheid. ‘Maar het is ironisch dat ze om dat punt te maken net één van minst schadelijke herbiciden in het vizier nemen. Een stof als glyfosaat kom je niet vaak tegen.’

Wat met pesticiden op basis van glyfosaat?

EFSA heeft zich enkel uitgesproken over de stof glyfosaat. Maar boeren gebruiken geen puur glyfosaat, wel producten mét glyfosaat als werkzame stof. In een verduidelijking bij zijn evaluatie stelt EFSA dat ‘het waarschijnlijk is dat de genotoxische effecten (schade aan DNA, red.) in sommige studies met producten op basis van glyfosaat te wijten zijn aan de andere ingrediënten.’ Is het dan voldoende dat EFSA glyfosaat als ongevaarlijk beschouwt?

 

EFSA beoordeelt de veiligheid van de werkzame stof in pesticiden. De beoordeling van de pesticiden zelf is de verantwoordelijkheid van de lidstaten. ‘Daar houden in ons land ongeveer dertig mensen zich dagelijks mee bezig’, zegt Maarten Trybou, hoofd van de dienst Gewasbeschermingsmiddelen op het ministerie van Volksgezondheid. ‘Landen doen dat zelf omdat de manieren waarop producten worden gebruikt, en bijgevolg ook de blootstelling aan het product, van land tot land kunnen verschillen.’

25 versies van Roundup

Op lijst met in ons land toegestane pesticiden staan ruim 140 herbiciden met glyfosaat als werkzame stof, waarvan 25 versies van Roundup, het bekende product van Monsanto. Nu de markttoelating voor glyfosaat is verlengd , moeten die opnieuw worden geëvalueerd.

 

Bij de beoordeling van pesticiden, kijken de nationale experts ook naar de zogenoemde formuleringshulpstoffen, ingrediënten die er bijvoorbeeld moeten voor zorgen dat de werkzame stof beter wordt opgenomen door het gewas. Wie een vergunning wil krijgen voor zijn product, moet een dossier indienen met daarin alle ingrediënten, waaruit blijkt dat zowel het product als alle formuleringshulpstoffen veilig zijn voor mens en milieu. ‘We kijken onder meer naar  fysisch-chemische eigenschappen, acute toxiciteit, welke residuen achterblijven op gewassen, effecten op nuttige organismen, gedrag in bodem, lucht, grond- en oppervlaktewater’, aldus Trybou.

 

Tijdens de Europese evaluatieprocedure kwam alvast de hulpstof POE-tallowamine in het vizier. Die is inmiddels verboden omdat de veiligheid ervan niet kon worden gegarandeerd.

 

De hulpstoffen worden minder uitvoerig gecontroleerd dat de actieve stof. Er moeten minder studies en gegevens worden geleverd. ‘Omdat we er minder sterke effecten van verwachten’, verduidelijkt Trybou. ‘En omdat de effecten worden meegenomen in de evaluatie van het product als geheel. Die stoffen worden bovendien allemaal ook onderzocht in het kader van REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals, het Europese controlesysteem voor chemische stoffen, red.).’

Boer vs. consument

Wanneer een pesticide schadelijker blijkt dan de werkzame stof op zich, betekent dat niet dat het product verboden wordt. ‘We kunnen ook beschermende maatregelen opleggen, zoals handschoenen dragen, zodat de blootstelling tijdens het gebruik van het product aanvaardbaar is’, verduidelijkt Trybou. Volgens Trybou heeft de consument van die hulpstoffen weinig te vrezen. ‘De consument wordt enkel blootgesteld aan de werkzame stof omdat het gewas die opneemt. Van hulpstoffen verwachten we gezien ze snel afbreken geen residuen in gewassen.’