Gezondheid

‘Ook vandaag produceren we nog stoffen waar we later spijt zullen van krijgen ’

Hoe ongerust moet je zijn over schadelijke, moeilijk afbreekbare stoffen zoals PFOS? En hebben we ons lesje inmiddels geleerd? ‘Het klinkt logisch om een stof eerst uitvoerig te testen en dan pas op de markt toe te laten. Maar toch gebeurt het niet.’

In Zwijndrecht zijn gronden vervuild met PFOS en dat zorgt voor commotie. PFOS of voluit perfluoroctaansulfonzuur is een chemische verbinding die behoort tot de grotere groep van de PFAS of poly- en perfluoralkylstoffen. Het gaat om ruim zesduizend vet- en waterafstotende stoffen die bestaan uit een combinatie van fluor en koolstofketens. Ze worden onder meer gebruikt in brandblusmiddelen, verpakkingen, pannen met teflon anti-aanbaklaag en waterafstotende kledij en sprays. Doordat ze moeilijk afbreken, blijven ze erg lang in het milieu aanwezig, en ze worden daarom ook wel ‘forever chemicals’ genoemd.

PFAS worden in verband gebracht met een hele waslijst gezondheidseffecten. ‘Het verschilt een beetje van stof tot stof’, zegt Jacob de Boer, hoogleraar milieuchemie en toxicologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij doet al twintig jaar onderzoek naar PFAS. ‘De best onderzochte stof is PFOA, die vrijkomt bij de productie van teflon. Daarvan is bekend dat ze onder meer tot een verhoogd risico kan leiden op nier- en teelbalkanker, leveraandoeningen en een verhoogd cholesterolgehalte.’

Het Steunpunt Milieu en Gezondheid van de Vlaamse overheid noemt verder onder meer een invloed op groei en leercapaciteit, verstoorde hormoonwerking en een verstoord immuunsysteem als mogelijke effecten van PFAS. ‘Op basis van die effecten op het immuunsysteem heeft het Europese voedselveiligheidsagentschap (EFSA) vorig jaar geadviseerd de blootstellingsnormen naar beneden bij te stellen’, zegt De Boer. ‘Uit onderzoek blijkt namelijk dat te hoge blootstelling er bij kinderen toe leidt dat de klassieke vaccins minder effectief zijn. Maar ook bij volwassenen kan langdurige blootstelling ervoor zorgen dat het immuunsysteem wat minder goed werkt en ze sneller ziek worden. Dat is wel het laatste wat we op dit moment willen. De impact op immuniteit is weliswaar voornamelijk door één onderzoeksgroep aangetoond, en het zou niet slecht zijn mochten anderen dit recpliceren. Maar EFSA vond de aanwijzingen sterk genoeg om er rekening mee te houden. De vorige normen, waar ik zelf aan meewerkte, waren in de eerste plaats gebaseerd op het effect op cholesterol en kanker en lagen veel hoger.’

'Wanneer normen worden overschreden, houd je daar niet automatisch iets aan over' Jacob de Boer, hoogleraar milieuchemie en toxicologie (VU Amsterdam)
Jacob de Boer, hoogleraar milieuchemie en toxicologie (VU Amsterdam)

Uit onderzoek in opdracht van de Vlaamse overheid blijkt dat tussen 2012 en 2015 driekwart van de onderzochte volwassenen meer PFOS in hun lichaam hadden dan de zogenoemde HBM-I-waarde, waaronder geen nadelige invloed op de gezondheid wordt verwacht. Dat resultaat is wel beter dan dat van de vorige meetcampagne. Tussen 2007 en 2011 had 95 procent van de onderzochte Vlamingen te veel PFOS in hun lichaam. Die verbetering hebben we wellicht te danken aan beperkter gebruik en productie van deze stoffen. Uit onderzoek van de Universiteit Antwerpen bleek onder meer dat de PFOS-concentraties in kippeneieren rond de 3M-fabriek in Zwijndrecht en vis in Vlaamse waterlopen soms de norm overschrijden.

Hoe zorgwekkend is dat allemaal?

‘De gezondheidseffecten zijn deels onderzocht bij mensen in epidemiologische studies (die zoeken naar verbanden tussen blootstelling aan bepaalde stoffen en het voorkomen van bepaalde gezondheidsproblemen, red) en vooral bij dieren. Het is goed om te beseffen dat er veiligheidsfactoren worden ingebouwd bij het bepalen van normen. Klassiek is dat een factor tien om rekening te houden met het verschil tussen mens en proefdier. De concentratie waarboven in proefdieren een effect wordt waargenomen, wordt dan door tien gedeeld. En dan wordt nog eens een veiligheidsfactor tien ingebouwd om rekening te houden met het feit dat de ene mens gevoeliger is dan de andere.

Bovendien worden normen opgesteld met het oog op levenslange blootstelling. Het is dus niet automatisch zo dat wanneer concentraties PFAS een norm overschrijden, je daar ook iets aan overhoudt.’

PFAS zitten nog steeds in allerlei producten. Moet ik daar als consument ongerust over zijn?

‘De hoogste concentraties van deze stoffen zijn gemeten bij arbeiders in de fabrieken waar ze worden gemaakt en verwerkt, en vervolgens bij omwonenden. Of bijvoorbeeld bij brandweerlieden of mensen die tanks met brandblusmiddelen schoonmaken.

Een teflonpan gebruiken is op zich niet schadelijk. Vooral PFOA, dat bij de productie wordt gebruikt, is problematisch. Via producten zoals bakpapier kan je ook kleine hoeveelheden PFAS binnenkrijgen. Maar Voor de meeste mensen lijkt voeding de belangrijkste blootstellingsroute, doordat PFAS die in het milieu circuleren in voedingsmiddelen terechtkomen.’

Iedereen heeft dit soort stoffen in het lichaam.

‘Ja, maar vergeet niet dat we tegenwoordig erg gevoelig kunnen meten. We detecteren hoeveelheden tot 10-15 gram. Dat is een miljoenste van een miljardste van een gram. Daar word je echt niet ziek van. Het laat wel toe om trends in blootstelling vast te stellen.’

PFAS zijn een schoolvoorbeeld van stoffen waarvan gaandeweg duidelijk wordt dat ze niet zo onschuldig zijn als aanvankelijk gedacht. Hoe kan dat?

‘Bij geneesmiddelen is het de gewoonte dat nieuwe stoffen eerst uitvoerig op veiligheid worden getest. Bij bulkchemicaliën is dat pas sinds een vijftiental jaar het geval, toen in Europa de REACH-regelgeving is ingevoerd.’

‘Bij de totstandkoming heeft de industrie dat systeem echter ontzettend uitgekleed. Nieuwe stoffen moeten nu standaard worden getest op mutageniteit (het vermogen om DNA te beschadigen, red.), carcinogeniteit (het verband met kanker, red.), en effecten op het immuunsysteem en de voortplanting. Maar: dat geldt alleen wanneer de productie een bepaald volume overschrijdt, en dan is het vaak al te laat. Bij kleinere productievolumes zijn de eisen veel minder streng. Toxicologen pleiten ervoor om alle chemicaliën eerst uitvoerig te testen en dan pas toe te laten. Dat lijkt logisch, maar toch gebeurt het niet.’

Is het ook geen kwestie van voortschrijdend inzicht? We onderzoeken nu effecten, zoals hormoonverstoring, die vroeger nog niet bekend waren?

‘Soms ontdekken we inderdaad een nieuw effect, en hormoonverstoring is daarvan een goed voorbeeld. Maar testen voor mutageniteit en carcenogeniteit zijn al langer beschikbaar. Dat men stoffen toch zo lang niet grondig heeft getest, vind ik wel kwalijk.’

'Voor gebromeerde vlamvertragers verwacht ik een soortgelijk scenario. Er zijn er drie verboden, maar een zeventigtal andere produceren we vrolijk verder.'

Is het huidige systeem verder nog voor verbetering vatbaar?

‘Naast de standaardtests zou je stoffen ook aan specifiekere tests moeten onderwerpen. Van PFAS weten we bijvoorbeeld dat ze binden aan eiwitten in het bloed. Dan verwacht je andere effecten dan bij stoffen die ophopen in vetweefsel, zoals dioxines en PCB’s.’

Produceren we vandaag nog andere stoffen waar we later spijt van zullen krijgen?

‘Zeker. Ik verwacht voor de gebromeerde vlamvertragers een soortgelijk scenario. Van die stoffen, die onder meer verwerkt worden in huishoudelijke apparaten en vloerbekleding, zijn er inmiddels drie verboden, maar een zeventigtal andere worden nog vrolijk geproduceerd. Eigenlijk hadden we beter kunnen weten. Ook dioxines en PCB’s zijn stoffen die een element uit de halogeengroep bevatten (onder meer chloor, fluor en broom, red.) en we weten hoe het daarmee is afgelopen. Dan zou je kunnen zeggen: maak dat soort stoffen niet meer. Maar we doen het nog steeds.’

‘Positief is wel dat de Europese Unie van plan is de hele groep PFAS uit te faseren. Anders krijg je toch maar gehop van ene verbinding naar de andere, zoals bij de gebromeerde vlamvertragers. Overheden moeten sterker ingrijpen, door te bepalen welke stoffen nog mogen worden geproduceerd, en welke niet.’

Sommige van die stoffen – denk bijvoorbeeld aan vlamvertragers – hebben natuurlijk ook grote voordelen. Moet je die niet afwegen tegen de risico’s?

‘Dat is een terechte vraag. Het recent ingevoerde concept ‘essential use’ verwijst daarnaar: wat hebben we nu echt nodig, ook als het misschien kwalijke effecten heeft? Zoals we van noodzakelijke medicijnen ook zware bijwerkingen aanvaarden. Maar we moeten natuurlijk streven naar nuttige stoffen zonder kwalijke effecten.’