Waarom doven uit Vlaanderen de Nederlandse tolk niet begrijpen

Gebarentaal is in deze coronatijden, met zijn vele regeringsmededelingen, alomtegenwoordig. Het Nederlandse gebaar voor hamsteren ging zelfs – excusez le mot – viraal. ‘Gebarentalen zijn volwaardige, natuurlijke talen en elke dovengemeenschap gebruikt haar eigen taal.’ Zij begrijpen elkaar net zomin als een Vlaamse horende een Spanjaard verstaat.

In steeds meer landen wordt het een gewoonte: bij belangrijke mededelingen voor de bevolking vertaalt een tolk wat er gezegd wordt in gebarentaal. Maar denk niet dat een Vlaamse dove zomaar de Italiaanse persconferenties begrijpt - dan leest hij beter de ondertitels, net zoals horende Vlamingen. Zelfs de tolk Nederlandse Gebarentaal zal hij niet verstaan. ‘Gebarentaal is geen universele taal’, zegt Myriam Vermeerbergen, expert Vlaamse Gebarentaal (VGT) aan de KU Leuven. En er is geen een-op-een relatie met gesproken taal- of landsgrenzen.

Het Nederlandse gebaar voor hamsteren.

Vanwaar het verschil tussen Nederlandse en Vlaamse gebarentaal?

‘Taalkundig gezien zijn de Nederlandse en de Vlaamse Gebarentaal zoiets als verre nichten. Ze zijn sterk verschillend. Er zijn veel meer gelijkenissen met de Waalse gebarentaal: de Vlaamse en Waalse gebarentaal zijn als broer en zus, als een tweeling zelfs. In Waals- en Vlaams-Brabant is er bijna geen verschil. In de jaren 1970 spraken we nog van één Belgische gebarentaal. De talen zijn de federalisering van België gevolgd: de nationale federatie voor doven is toen in tweeën gesplitst. En ook de gebarentaalvarianten in Noord en Zuid groeiden uit elkaar. In 2000 koos de Vlaamse dovengemeenschap voor de naam Vlaamse Gebarentaal, en in 2006 volgde erkenning door het Vlaams parlement. Heel vaak vallen de gebarentaalgrenzen wel samen met de landsgrenzen.’

Kun je voor gebarentalen ook een stamboom maken, net zoals je gesproken talen kunt clusteren in groepen als Germaanse en Romaanse talen?

‘Nee. Er zijn wel verwantschappen door historische contacten. Bijvoorbeeld vanuit Frankrijk. Daar werd in de tweede helft van de 18de eeuw de eerste dovenschool opgericht waar gebaren en gebarentaal werd gebruikt. In die tijd leefde het idee nog sterk dat je doven niets kon leren omdat ze ‘geen taal’ hadden. Die eerste experimenten kregen wereldwijde aandacht. Al gauw werden in de hele wereld dovenscholen opgericht die de mosterd gingen halen in Parijs, en van daaruit niet alleen de onderwijsaanpak maar ook de Franse gebaren meebrachten.

‘Daarnaast zie je in sommige Afrikaanse gebarentalen invloed van American Sign Language (ASL). Amerikaanse onderwijzers trokken in het verleden soms naar Afrika om daar dove kinderen te onderwijzen en ze gebruikten daarbij materialen in ASL. ASL is overigens een andere taal dan de Britse of Australische gebarentaal. Het is wellicht ook de best gedocumenteerde en meest bestudeerde gebarentaal. De VS hebben ook de enige dovenuniversiteit ter wereld. Er komen doven uit de hele wereld studeren.’

‘Daarnaast bestaat er ook International Sign. Dat is de communicatievorm die ontstaat wanneer doven over gebarentaal- of landsgrenzen heen communiceren. Het wordt onder meer gebruikt tijdens internationale meetings of tijdens sportevenementen zoals de Deaflympics (die trouwens al veel langer bestaan dan de paralympics). Maar het is geen volledig uitgewerkte taal. International Sign steunt onder meer op het gebruik van iconische gebaren, waarbij betekenis en vorm sterk samenhangen. In International Sign gaat er toch wel wat informatie verloren. Daarom opteren vele doven bij voorkeur voor een tolk die werkt in en uit de eigen gebarentaal.’

Wat is er eigenlijk gebeurd met liplezen?

‘Zeg liever niet liplezen maar spraakafzien. Je kijkt immers niet alleen naar de lippen, maar ook naar de stand van de mond en andere zaken. Het wordt nog steeds aangeleerd, maar communiceren via spraakafzien is niet evident en erg vermoeiend. Gesproken talen zijn niet gemaakt om van de mond af te lezen. Tussen de woorden ‘groen’ en ‘rood’ hoor je bijvoorbeeld een enorm verschil, maar dat zie je niet. Onderzoek wijst uit dat je ongeveer dertig procent echt kunt zien. De rest komt neer op intelligent raden. Vergelijk het met telefoneren met heel veel ruis op de lijn. Doe je dat in je moedertaal, dan lukt het nog wel om de gaten in te vullen. In het Frans of het Engels is dat al een pak moeilijker. Wie vroeg doof is (in Vlaanderen gaat het om vijf- à zesduizend mensen, red.), heeft vaak gebarentaal als eerste taal en Nederlands als tweede taal. Bovendien hangt het begrip ook af van hoe goed de ander articuleert, of die een snor of baard heeft, of die niet te ver van jou staat … Groepsgesprekken volgen door spraakafzien, is al helemaal onmogelijk.’

Taal hangt vaak samen met cultuur. Hebben doven een eigen cultuur?

‘Ja, al behoren de doven bij ons uiteraard ook tot de westerse cultuur, en eten of kleden ze zich hetzelfde als horende Vlamingen. De dovengemeenschap is klein. Iedereen kent iedereen, er is een groot gemeenschapsgevoel, er wordt veel gedeeld. Het collectieve is belangrijk. Verder zijn doven erg visueel gericht. Ze zien als het ware scherper, net zoals blinden scherper horen. Als er bij ons in de aula gespiekt wordt tijdens examens, hebben mijn dove collega’s dat heel snel in de gaten. Ook hoor ik van dove schilders of beeldhouwers dat zij ‘anders’ zien, al is het moeilijk uit te leggen wat dat precies betekent.’

Hoe ontstaan nieuwe gebaren – voor nieuwe dingen – eigenlijk?

‘Dat gebeurt vaak spontaan en heel snel. Dat zie je ook nu, met de coronacrisis. In Vlaanderen hebben we het Vlaams GebarentaalCentrum, een expertisecentrum voor VGT. Dat volgt op wat er gebeurt en speelt ook een rol bij de verspreiding van nieuwe gebaren. Tolken die niet weten wat ze aan moeten met nieuwe concepten, kunnen het centrum contacteren met hun vraag. Ook heeft het centrum VGTDrop, een soort dropzone, waar filmpjes van (nieuwe) gebaren worden opgeladen.’

U onderzoekt de Vlaamse Gebarentaal.

‘In ben taalkundige van opleiding en onderzoek de taalkundige aspecten van VGT. Ik bestudeer VGT en probeer zo de grammaticale regels te documenteren, zodat die dan gebruikt kunnen worden in het onderwijs. Dat gaat dan bijvoorbeeld over regels rond zinsbouw, over hoe het meervoud wordt uitgedrukt ...’

De wetenschappelijke belangstelling voor VGT is nog relatief pril. Hoe komt dat?

‘Ik ben zelf gestart met mijn onderzoek in 1990 en was toen een van de eerste onderzoekers in dit vakgebied. Gebarentalen hebben lang een ondergronds bestaan geleid. Ze werden alleen gebruikt binnen de dovengemeenschappen. Daarbuiten speelden ze geen rol. Dat kwam vooral door een aantal misverstanden. In de 19de eeuw waren er veel initiatieven – denk aan de navolging van de Parijse school. Maar tegen het einde van de negentiende eeuw kwam er een kentering. De nadruk in het dovenonderwijs kwam vooral te liggen op spreken en spraakafzien. Dat had onder meer te maken met het idee dat kinderen taal nodig hebben om zich cognitief goed te kunnen ontwikkelen, samen met het – onterechte – idee dat gebarentaal een primitieve, onvolwaardige communicatievorm zou zijn, en dus geen taal.'

'Vanaf de jaren 1970 kwam er dan weer een omslag. De resultaten van het orale dovenonderwijs waren teleurstellend. Er ging zoveel tijd en energie naar spreken en spraakafzien dat er weinig tijd overbleef voor veel kennisoverdracht – die uiteraard veel moeilijker verloopt als leerlingen de leerstof moeten oppikken door het moeizame proces van spraakafzien. Tegelijk kende de maatschappij een emancipatiegolf – van arbeiders, van vrouwen, van allerlei minderheidsgroepen. En ook van de dovengemeenschap. Taalkundig onderzoek toonde intussen aan dat gebarentalen wel degelijk volwaardige talen zijn. Die evoluties en inzichten hebben er samen voor gezorgd dat gebarentaal werd opgewaardeerd en vandaag een steeds grotere maatschappelijke rol krijgt.’

Wat is het beste voor dove kinderen: naar een dovenschool gaan of naar een ‘gewone’ school?

‘Ik pleit voor een derde weg. Onderwijs in gebarentaal, ingebed in het gewone onderwijs. Vandaag biedt het Vlaamse buitengewoon onderwijs voor dove kinderen weinig mogelijkheden om achteraf door te stromen naar het hoger onderwijs. Veel dove kinderen volgen daarom les in een ‘horende’ school, al dan niet met een tolk Vlaamse Gebarentaal in de klas. Maar zeker in de lagere school is dat verre van ideaal.  Ik zou dove kinderen graag in het gewone onderwijs les zien volgen in het Nederlands en in Vlaamse Gebarentaal, zodat de kennisoverdracht goed verloopt. Niet via een tolk, voor alle duidelijkheid, maar via de leerkracht. Dat kan perfect in tweetalige klassen, waar dove kinderen bijvoorbeeld samen zitten met horende kinderen van dove ouders, die ook VGT kennen. In die klassen wordt dan les gegeven in Vlaamse Gebarentaal en in het Nederlands.’

Zijn er vandaag leerkrachten die VGT beheersen?

‘Daar moeten we zeker aan werken, ook aan de opleiding van dove leerkrachten. Een van de zaken waar ik met veel plezier mijn schouders onder wil zetten: maak van VGT een keuzevak in de middelbare school. Volgens mij zou daar veel belangstelling voor zijn, dat merken we aan de aanvragen die binnenkomen voor workshops. Het zou niet alleen zorgen voor een bredere verspreiding van VGT, maar ook voor minder koudwatervrees bij contacten met doven.’

KU Leuven biedt als enige universiteit een academische opleiding Vlaamse Gebarentaal aan. Meer informatie op hun website.