Natuur & Milieu

Roofvogels op doortocht

Met een passage van meer dan een miljoen exemplaren is Batumi een van de grootste doortrekpunten voor roofvogels ter wereld. Jaarlijks komt een internationale groep vogelaars samen in de Georgische stad om de najaarsmigratie te monitoren. Begijn Le Bleu brengt verslag uit.

Dit is een artikel van:
Eos Wetenschap

Wat ik zie wanneer ik de heuveltop van Sakhalvashko in het West-Georgische Batumi heb bereikt, is nauwelijks te beschrijven. De oostelijke uitloper van de Zwarte Zee raakt er aan het Kaukasusgebergte, en die combinatie trekt roofvogels aan. Ze gebruiken de stijgende lucht in de vorm van thermiekbellen en de hellingwinden om hoogte te winnen en hun kilometerslange glijvlucht in te zetten. Ze zijn met honderden, daar op de heuveltop. Het beeld dat ze creëren, staat in vogelkringen bekend als een kettle – omdat het zo lijkt op de dampwolk boven een ketel.

‘We tonen jongeren hoe bijzonder het hier is, zodat ze tegen hun vaders zeggen dat ze de vogels moeten bewonderen en niet beschieten’

Ik weet niet waar eerst te kijken. Tientallen wespendieven glijden door de lucht en spreiden hun staarten waaiervormig open als ze in een spiraal de lucht inklimmen. Zwarte wouwen, makkelijk te herkennen aan hun gevorkte staarten, cirkelen daartussen terwijl er hier en daar eentje zijn markante, trillende roep laat horen.

Al gauw verlies ik het zicht op welke soorten in de vleugelchaos kringelen. Een mannetje van een steppekiekendief komt laag aangevlogen met sierlijk puntige vleugels, terwijl de zon fel schijnt op de parelgrijze kleur van zijn verenkleed. Het geeft de vogel zo mogelijk nog meer allure. Wanneer de camera’s rondom mij beginnen te klikken, waan ik me even in een oorlogsgebied. Kort daarna vliegt de kiekendief vlakbij over en zet hij zijn tocht naar zijn overwinteringsgebied in Afrika verder.

Hoteldak

Op de heuveltop van Sakhalvashko staat een telstation, gebouwd door de Batumi Raptor Count (BRC). Die organisatie wil via tellingen de jaarlijkse roofvogeltrek naar Afrika cijfermatig in kaart brengen. Samen met het lokale departement van toerisme nodigt het Europese en Amerikaanse birdwatchers uit om zich in het kader van een jaarlijks ‘Birdfestival’ aan de onophoudelijke stroom roofvogels te vergapen. Ik ben een van de genodigden.Even later sta ik op de heuveltop van Shuamta, waar zich een andere telsite bevindt. Naast me staat Jason Moss. Hij werkt voor een reisagentschap dat vogeltrips organiseert voor kleine groepen. Als toekomstige bestemming kan Batumi meer dan interessant blijken voor zijn klanten. Maar op dit moment komen professionele belangen op de tweede plaats; nu is hij vooral een vogelliefhebber. Ononderbroken tuurt hij in zijn telescoop en becommentarieert zijn waarnemingen luidop voor heel de groep: ‘Dwergarend in aantocht op twee uur!’ Wat later vertelt hij over eerdere avonturen: ‘Mijn vrienden lachen me nog steeds uit omdat ik ooit luidop droomde over een zeekoet tijdens een van onze vogelreizen.’

De groep in het Kolkheti National Park, vlak bij de Zwarte Zee.

Even verder op de site zie ik de Deen Klaus Malling Olsen, wereldvermaard meeuw- en roofvogelexpert (én heavy metal-fan). Klaus betrappen zonder verrekijker is onmogelijk. Het ding hangt als een lichaamsdeel aan zijn lijf en hij ziet er vogels mee die niemand anders opmerkt. Zijn talent om roofvogels te identificeren is bijzonder. Vergeleken bij hem verbleek ik tot een salonvogelaar. Verenkleden van mannetjes, vrouwtjes, juvenielen en ondersoorten kent hij op zijn duimpje. ‘Roofvogels identificeren is een passie, maar meeuwen herkennen is werken. Ik heb jarenlang vogels gespot in alle uithoeken van de wereld en als het weer te slecht was, ging ik naar een natuurhistorisch museum dat balgen heeft. Daar mat ik dan de hele dag vogels op voor verdere studie.’

Olsen vertelt me dat hij elke dag om 6.30 u. op het dak zit van het acht verdiepingen tellende, luxueuze hotel Oasis. Vandaaruit houdt hij de trek van kiekendieven in de gaten. Nochtans is een ochtend met veel waarnemingen van deze soort niet noodzakelijk een voorbode voor de rest van de dag. Blijkbaar ‘zien en voelen’ roofvogels thermiek. Afhankelijk van deze omstandigheden beslissen de vogels hun vlucht verder te zetten of te staken.

Een jong sperwervrouwtje overschouwt het terrein. Op haar menu staan lijsters, duiven en spreeuwen. (Foto: Johannes Jansen)

Sean Grace, directeur van het Hawk Mountain Sanctuary, een toonaangevende Amerikaanse organisatie die instaat voor het behoud van roofvogels sinds 1934, is de lolbroek van de groep. Maar als hij de dagelijkse migratie van duizenden vogels ziet passeren, wordt hij week. ‘Wij zonderen ons af van de natuur. Daarom is het goed om nu hier te staan. Om terug contact te maken. Al kan je dat evengoed thuis, in je eigen tuin.’

Click, click, click

Locals en kenners wisten al lang dat Batumi een belangrijke corridor is voor de roofvogeltrek. Het duurde echter nog tot 2008 voordat er voor de eerste keer een officiële seizoenstelling plaatsvond. Het waren enkele Vlaamse biologiestudenten die de BRC oprichtten. Intussen is de BRC uitgegroeid tot een belangrijk natuurbehoudsinitiatief in de regio. Eén van de doelen is de najaarsmigratie van roofvogels monitoren. Concreet komt dat neer op, nu ja, vogels tellen.

Tijdens het Birdfestival tellen de vrijwilligers op een topdag ongeveer 70.000 roofvogels, waarvan meer dan 60.000 wespendieven, 3.788 zwarte wouwen, 400 kiekendieven en 117 dwergarenden. En dan zijn er nog de kleine aantallen steppebuizerden, slangenarenden, visarenden en (Balkan)sperwers. Cijfers om van te duizelen. Al zijn er leken genoeg die bij de praktijk van het vogeltellen de wenkbrauwen fronsen. Hoe weet je namelijk zeker dat je sommige vogels niet twee keer telt? Ze hebben een punt – het is niet makkelijk je er altijd van te vergewissen of je het exemplaar dat je in het vizier hebt werkelijk nog niet hebt geteld. Sommige tellers geven dan ook steevast hetzelfde, ironische antwoord: bij grote groepen tel je de poten en de uitkomst deel je door twee.

De Kaspische plevier wordt langzamerhand zeldzaam in Europa, maar dit individu laat zich graag fotograferen.

Folkert de Boer, president van de BRC, reageert: ‘Wij tellen alle roofvogels als ze de transectlijn passeren. Dat is een denkbeeldige oost-westlijn over de twee telstations, die de vogels over vliegen richting het zuiden. Er zijn verschillende tellers verantwoordelijk voor verschillende zones van de transectlijn en soms worden bij hoge aantallen de soorten ook nog eens gesplitst over verschillende tellers. Het is dus geen schatting, maar een echte telling.’

Tellen is een kwestie van ervaring, concentratie en de juiste afspraken maken. Triin Kaasiku is Estlandse en vrijwillig coördinator van de tellingen in Shuamta. Zij overlegt voortdurend met de coördinator van het andere station rond de stand van zaken en de verdeling van de tellingen. De tellers gebruiken clickers, mechanische toestelletjes die ze met de vingers bedienen. Triin en de tellers val je beter niet lastig; tijdens het tellen hanteren ze een strak protocol, dat ze nauwgezet aanhouden.
Een ploeg van zo’n twintig vrijwilligers uit alle hoeken van de wereld staat garant voor het verloop van de tellingen. De Boer: ‘Ik loop hier twee maanden rond met kippenvel. Wij zijn een internationale groep gepassioneerde vrijwilligers en sommigen maken hier vrienden voor het leven. Ik kan hier iets betekenen voor de natuur maar ook voor de mensen uit de regio.’

Gedekte tafel

De BRC is het niet enkel om monitoring te doen. Een ander doel is de illegale jacht op roofvogels indijken. Op het uitkijkpunt van Shakhalvasho hoor ik inderdaad dikwijls geweerschoten. Dat komt behoorlijk hard aan wanneer je de kwetsbare vogels aan je voorbij ziet trekken. ‘Je ziet het ook in sommige landen aan de Middellandse Zee: jagen op roofvogels is er een generaties lange traditie’, zegt Johannes Jansen, een van de Belgische grondleggers van de BRC. ‘Ik zie ze niet van de ene dag op de andere verdwijnen.’

Jansen zegt dat ze wat winst boeken, dankzij educatieve projecten en een nadruk op ecotoerisme. ‘Maar het gaat traag, en stapje voor stapje. De meeste jagers schieten voor het plezier. Dat maakt sensibilisering moeilijk.’ De Boer vult aan: ‘We willen jongeren laten zien hoe bijzonder het hier is, zodat ze tegen hun jagende vaders kunnen zeggen dat ze die vogels moeten bewonderen en niet beschieten. We willen geen confrontatie, zoals sommige actiegroepen dat doen in Malta of Cyprus. Wij streven naar samenwerking.’

Net als de roofvogels trekt deze bijeneter naar Afrika om er te overwinteren. (Foto: Andrés de la Cruz)

Ten tijde van het Sovjettijdperk, toen Georgië onderdeel was van het Russische Rijk, stond het gebied bekend voor zijn weelderige citrusplantages en de welgestelde Russen die er vertoefden. Daar schiet vandaag weinig van over. Volgens het United Nations Development Programme (UNDP) leeft meer dan de helft van de bevolking onder de armoedegrens. Sinds de oorlog tegen Zuid-Ossetië in 2008 is het land wel aan een inhaalbeweging bezig. Het haalde de banden met de VS nauwer aan. Batumi en omgeving staan in de steigers. Sinds 2017 heeft de stad zelfs een eigen Trump Tower.

Her en der verspreid op de weg naar de telstations staan gasthuizen. Batumi Raptor Count werkt samen met het departement van toerisme om ze meer vorm te geven. ‘Toen we in 2007 voor het eerst in Georgië reisden, hadden we onze tentjes bij. Alleen slaagden we er niet één keer in om ze op te zetten, omdat we voortdurend werden uitgenodigd bij mensen thuis’, zegt Jansen. ‘Zoals de Georgische traditie voorschrijft, word je behandeld als een eregast. De tafel staat altijd gedekt.’

Na verloop van tijd ontstond het idee om de vrijwilligers van het project, samen met ecotoeristen en vogelspotters, tegen betaling in deze huizen onder te brengen. Ook wij mochten tijdens het Birdfestival proeven van de Georgische gastvrijheid. Letterlijk, dan: tussen de verschillende gangen door werd er regelmatig getoost en gedronken van het plaatselijk gestookte Cha cha; de goedlachse pater familias dronk zelfgemaakte witte wijn uit een drinkhoorn en daagt iedereen uit hetzelfde te doen. Wat overigens niet aan te raden valt als je halverwege je tocht bent.

Afleidingsmanoeuvre

Ik zit met Jansen in een minibusje dat over een landweggetje hobbelt naar de telsites, wanneer we het gebied van de Chorokhi-delta binnenrijden. Vroeger was het een militair domein, nu vormt de rijke variëteit aan biotopen een ideaal vogelgebied. Keivlaktes, droge en natte graslanden, moerassen en de kust liggen allemaal op wandelafstand van elkaar. Het is er subtropisch heet, maar dat hindert niemand meer als Tamaz, een Hongaarse reisgids, plots roept om te stoppen.

De chauffeur remt hevig, iedereen zet zich schrap. Ik kijk links van me en zie in een boomtop een arend zitten. Zijn lichaamsproporties en silhouet zijn zonder meer indrukwekkend: hij heeft een groot lijf, en een massieve kop met dito snavel. In de ogen schuilt een trotse, bijna brutale blik.

‘A lesser spotted eagle’ fluistert Tamaz. In het Nederlands gaat deze soort door het leven als schreeuwarend. De vogel daalt met een imposante spanwijdte het broeierige grasland in. We riskeren het niet om van het pad te gaan, want in het veld zouden landmijnen liggen. ‘Dat is waarschijnlijk een fabeltje, want in vorige jaren waren hier nog jagers’, zegt Jansen. ‘Het is eerder een afleidingsmanoeuvre om diezelfde sujetten uit dit gebied te houden. Blijkbaar werkt het.’

Minder avontuurlijk, maar minstens het vermelden waard is het geduld waarmee de vogelaars staan te kijken in de struiken, wachtend op een kleine spotvogel. Iemand maakt de vogel met een ‘pssshh, psshhh’ nieuwsgierig, zodat wij hem beter kunnen zien. Jason heeft zijn camera in de aanslag om een salvo te lossen. Op deze manier kunnen ze hem later met zekerheid identificeren. Ik daag je uit. Neem een vogelgids en ga maar even na of je deze soort spotvogel zou herkennen op je wekelijkse zondagnamiddagwandeling in het Midden-Oosten. Qua determinatie is dit waar specialistenwerk.

Eenmaal het grindstrand bereikt, hebben we al meer dan dertig vogelsoorten gezien. Zelfs een zwarte ibis kruist ons pad. In een plas bemerkt Tamaz nog een purperkoet, een prachtige donkerblauwe tot paarse ral die schichtig tussen het riet waadt. De dag is nog maar net begonnen, maar nu al geslaagd.

Niet bij ons

Bij het Kolkheti National Park wacht me een ervaring van een ander kaliber. Dit gebied ligt in een kustvlakte aan de Zwarte Zee tussen de mondingen van de rivieren Tikori en de Soepsa, vlakbij de havenstad Poti. Dat er wat verderop, buiten het park, een vuilnisbelt te zien is, verheugt Klaus Olsen ten zeerste. ‘Lots of gulls!’, roept hij. Hij heeft gelijk, het terrein vormt een ideale biotoop voor de soort. Tussen de afvalresten vinden meeuwen altijd hun gading. De zure lucht die komt aangewaaid hindert Klaus niet.

Al snel merkt hij een Pontische meeuw en een geelpootmeeuw op. Met hulp van de grootmeester leer ik de twee soorten onderscheiden: ‘De kop van de Pontische meeuw is platter, zie je?’ Met wat verbeelding zie ik de kop inderdaad wat minder bol worden, maar overtuigd ben ik niet. Misschien heb ik het determineren niet in de vingers. Goed leren kijken vereist geduld en ervaring in het veld. Uren turen moet je doen.

Meer begeesterd raak ik van de zwarte wouwen die rond het afval cirkelen. Ze staan erom bekend in hun overwinteringsgebieden afvalbergen af te speuren naar iets eetbaars, en dat levert beelden op die je bij ons nooit ziet. De zon maakt ondertussen van het landschap een trillende vlakte. Met mijn telescoop zie ik tussen de vuilniswagens mensen met een hoop plastic op hun rug zeulen, richting hun kaduke auto’s. Als ik de dure optiek rondom mij zie opgesteld, schaam ik me even. Ook de stranden liggen bezaaid met rommel. De lege flessen limonade trekken insecten aan, en daarom ook vogels. Maar mooi en milieubewust is het niet.

De tocht vindt zijn einde in een hoogtepunt. Naast een schitterende groep sternen, waarin de groep maar liefst vier soorten onderscheidt, merkt – alweer – Tamaz een plevier op. Het blijkt een Kaspische plevier te zijn, een individu dat er zelfs een regelmatige gast is. Het beestje blijkt helemaal niet schuw, en laat zich gewillig fotograferen. Vijftien volwassen personen die zich vergapen aan een vogeltje van twintig centimeter: het heeft iets aandoenlijks.

Diezelfde namiddag staan Dominic Couzens, medewerker bij het populaire Britse Bird Watching Magazine, en ik op het telstation in Sakhalvashko en overlopen we een waanzinnige week van vogelobservaties. ‘Herinner je je nog de boomvalk die een zwaluw meegriste?’ Natuurlijk, hoe zou ik die kunnen vergeten. De valk peuzelde zijn prooi zo in de lucht op. Op het moment dat er zich boven ons een kettle vormt en twee dwergarenden door het luchtruim suizen, parodieer ik in mijn hoofd een nummer van de Engelse band The Smiths: ‘There’s more to life then birds, you know, but not much more.’