Genen beïnvloeden leeftijd waarop we vader of moeder worden

01 november 2016 door SST

Het moment waarop ouders hun eerste kind kregen en de grootte van hun kroost is niet uitsluitend het gevolg van persoonlijke keuzes of omgevingsomstandigheden.

In Europa is de leeftijd waarop vrouwen en mannen hun eerste kind krijgen tijdens de twee helft van vorige eeuw flink gestegen – van 24 jaar in 1970 tot 29 jaar in 2012. De laatste jaren lijkt die leeftijd echter niet meer te stijgen. Toch doorkruisen carrièreplannen en andere sociale omstandigheden de plannen van vele jongeren vandaag om nog vóór hun dertigste aan kinderen te beginnen. Gynaecologen krijgen van vrouwen dan ook vaak de vraag voorgeschoteld ‘hoelang de kinderwens nog kan worden uitgesteld’.

De biologie laat zich immers niet zo goed sturen door omgevingsomstandigheden of door de persoonlijke wensen. Bijgevolg begint de vruchtbaarheid bij vrouwen al af te nemen vanaf het 25ste levensjaar. Rond hun veertigste zou meer dan de helft van alle vrouwen al onvruchtbaar zijn.

Maar dit blijkt niet bij iedereen het geval te zijn, zo leert een grootschalig onderzoek van Britse, Nederlandse en Zweedse wetenschappers. Bij zo’n driehonderdduizend mensen (mannen én vrouwen) speurden ze naar verbanden tussen hun genetica enerzijds en hun ‘voorplantingsgedrag’ anderzijds. Dat laatste wordt voornamelijk gekarakteriseerd door twee indicatoren: de leeftijd waarop iemand voor het eerst vader of moeder wordt, en het totaal aantal kinderen dat hij of zij tijdens zijn leven heeft verwekt.

Wat bleek? Er zijn niet minder dan twaalf ‘zones’ in het menselijke DNA die met ons voortplantingsgedrag zijn verbonden. Zo konden de onderzoekers genen identificeren die – los van persoonlijke keuzes of omgevingsomstandigheden – verbonden waren met een uitgesteld ouderschap. Als klap op de vuurpijl bleken sommige van deze genen bij vrouwen ook nog eens gelieerd aan een later begin van de menstruatie of aan een uitgestelde menopauze.

Bij mannen bleek er dan weer een link te zijn tussen genen verbonden aan typische geslachtskenmerken zoals de baard in de keel – of beter: de leeftijd waarop jongens die krijgen – en het moment waarop ze later aan kinderen beginnen.

Alles tezamen genomen spelen de twaalf geïdentificeerde DNA-zones maar een heel kleine rol in de precieze timing van het eerste kind of van het totaal aantal kinderen – de ‘beïnvloedingsgraad’ blijkt kleiner dan één procent. Maar wanneer sommige van deze genvarianten samenvallen met welbepaalde omgevingsomstandigheden, kunnen de onderzoekers met een vrij grote zekerheid voorspellen of iemand bijvoorbeeld al dan niet kinderloos zal blijven.