Vaccinatie zorgt voor belangrijke barrière van antilichamen in de neus

Belgische onderzoekers vonden antilichamen in de neus van volledig gevaccineerden. Die kunnen een rem zijn op infectie en verspreiding van het coronavirus.

Onderzoekers van het UZ Gent en van het VIB (Vlaams Instituut voor Biotechnologie) bestudeerden de aanmaak van covid-19-antilichamen in de neus en in het bloed van 46 proefpersonen waarvan er 23 voor hun vaccinatie een infectie hadden doorgemaakt. Ze bestudeerden het bloed en de neus twee keer: net voor de eerste vaccinatie met Pfizer of AstraZeneca en 13 tot 40 dagen na de tweede vaccinatie.

Uit de resultaten bleek dat net voor hun eerste vaccinatie slechts 17,4 procent van de proefpersonen antilichamen vertoonde in de neus, terwijl dat percentage na de volledige vaccinatie was opgelopen tot 78,3 procent. De bloedanalyse vertoonde een zelfde hoeveelheid antilichamen in beide vaccinatiegroepen.

Opmerkelijk was dat de deelnemers die het vaccin van Pfizer hadden gekregen, vaker antilichamen vertoonden (96 procent) dan de deelnemers bij wie het vaccin van AstraZeneca was gebruikt (59 procent). Ook vertoonden de lokale antilichamen bij Pfizer een sterkere neutralisatie van het virale spike-eiwit dan bij AstraZeneca. Een doorgemaakte covid-19-infectie had geen invloed op de resultaten.

Rem op infectie en verspreiding

Volgens de onderzoekers kunnen de antilichamen in de neus een belangrijke rem zijn op infectie en verspreiding. ‘Het coronavirus dringt ons lichaam binnen via de bovenste luchtwegen,’ legt neus-, keel- en oorarts Philippe Gevaert uit. ‘Neutraliserende antilichamen in ons bloed maken het virus onschadelijk door de binding te blokkeren van de spike-eiwitten aan de menselijke cellen. Als de antilichamen ook ter hoogte van de neus aanwezig zijn, kunnen ze daar al een eerste barrière vormen tegen het binnendringen van het virus. Het is dus belangrijk om ook in de neus de reactie op een infectie en vaccinatie te onderzoeken.’ 

Waarom het ene vaccin vaker antilichamen opwekt in de neus dan het andere, is nog niet duidelijk. ‘De verklaring ligt mogelijk bij de verschillende tijdspanne tussen de twee dosissen of bij een verschillende werking van de vaccins,’ vertelt infectioloog Linos Vandekerckhove. ‘In een volgende studie zullen we de verdere evolutie van de antilichaamrespons in het bloed en in de neus van proefpersonen in kaart brengen. We hopen zo meer duidelijkheid te krijgen.’