‘Omdat er weinig onderzoek was rond natuurbranden in Afrika, leek het alsof Afrika geen natuurbranden had’

Professor Saleemul Huq uit Bangladesh was een vaste waarde op elke klimaattop. Op 29 oktober overleed hij op 71-jarige leeftijd. Eos sprak hem onlangs nog over de kloof in wereldwijd klimaatonderzoek. ‘De literatuur is gekleurd.’

Dit artikel verscheen in ook in het novembernummer van Eos.

Nog geen procent. Dat is volgens database Web of Science het aandeel van alle wetenschappelijke artikels rond het onderwerp ‘klimaatopwarming’ die lage-inkomenslanden publiceerden van 2015 tot en met 2022. Samen met de lagemiddeninkomenslanden was dat negen procent. Hoge-inkomenslanden, met de Verenigde Staten, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk op kop, mochten dan weer een goede 71 procent van alle literatuur op hun naam schrijven. Samen met China en de Europese Unie pronkten de VS en het VK bovendien ook in de top vijf van geldschieters voor onderzoeksprojecten rond klimaatopwarming.

‘De literatuur is gekleurd’, zegt Saleemul Huq, professor uit Bangladesh én vaste waarde op elke klimaattop. ‘Er zijn veel wetenschappelijke publicaties uit de rijke landen, maar heel weinig uit Afrika. De basisinformatie voor de IPCC-rapporten wordt beïnvloed door diegene die ze aanlevert – in dit geval dus de rijke landen.’

‘Wie financiert de wetenschap?’, zegt ook Felix Kanungwe Kalaba, vorser uit Zambia. ‘Dat zijn overheden en onderzoeksinstanties. Hun prioriteiten bepalen wat voorrang krijgt in wetenschappelijke studies. Wat willen ze wel en niet vinden?’

De kloof tussen hoge- en lage-inkomenslanden laat zich ook voelen binnen wetenschapstakken als gezondheidszorg, biologie, politieke wetenschappen en psychologie. Publicaties van de hoge-inkomenslanden hadden de laatste vijf jaar daar ook vaak een aandeel van meer dan tachtig procent. Lage- en lagemiddeninkomenslanden leverden samen nooit meer dan tien procent van de publicaties. Voor lage-inkomenslanden alleen was dat enkel bij gezondheidszorg net één procent, in alle andere takken bleef hun aandeel onder die procent.

Impact van de droogte

Volgens het laatste IPCC-rapport ging voor de periode van 1990-2019 slechts vier procent van de wereldwijde onderzoeksfinanciering rond klimaatopwarming naar Afrika. 78 procent van dit geld ging naar instellingen in de EU en de VS, vijftien procent ging naar instellingen in Afrika zelf.

‘We kregen een hoofdstuk in het IPCC-rapport goedgekeurd met de namen van heel wat westerse onderzoekers erboven’

Nochtans davert in de Hoorn van Afrika het klimaat al eventjes op zijn grondvesten. ‘De droogte is aan haar vijfde seizoen toe’, vertelt de Ethiopische epidemioloog Adugna Woyessa. Tot er regen uit de lucht valt, zitten heel wat mensen zonder voedsel. Ze slaan daarom op de vlucht. Ongeveer twintig miljoen kinderen in Ethiopië, Kenia en Somalië zijn volgens Unicef ernstig en acuut ondervoed. ‘Wetenschappers uit het Globale Zuiden zouden de enorme impact van die droogte op de gezondheid van dieren, mensen, dagelijks leven en psychosociaal welbevinden op de onderzoeksagenda zetten’, zegt de epidemioloog.

De literatuur van de voorbije vijf jaar focust echter vooral op de ‘harde’ wetenschap, zoals hoe je de droogte in Ethiopië kan meten met bijvoorbeeld satellieten, en minder op de sociale impact op de lokale burgers. Ook al staan de meeste publicaties op naam van Ethiopië zelf, de financiering toont een ander beeld. De top drie van de geldschieters bestaat uit het ontwikkelingsagentschap van de VS, USAID, CGIAR (met hoofdzetel in Frankrijk) en het Britse agentschap voor wetenschap en innovatie, UKRI.

Wetenschappers ontdekten ook dat over alle wetenschapstakken heen sommige Afrikaanse landen meer financiering krijgen dan andere. Een mogelijke reden? Het geld volgt de prioriteiten van de ontwikkelingshulp in de financierende overheden. Zo was de topontvanger van Belgisch overheidsgeld voor ontwikkelingshulp in 2020 bijvoorbeeld de Democratische Republiek Congo.

Financiers aan het roer

In 2020 gaven nationale overheden in lage-inkomenslanden 0,2 procent van hun Bruto Binnenlands Product aan onderzoek en ontwikkeling, de hoge-inkomenslanden drie procent. Wetenschappers uit lage-inkomenslanden stappen daarom vaak mee in projecten van de hoge-inkomenslanden. Dat is echter niet zonder gevaar.

‘Zij die de wetenschap financieren, in dit geval besluitmakers in het Globale Noorden, beslissen dus wat belangrijk is als onderzoeksonderwerp’, zegt Huq. Naast die keuze voor het onderwerp, is ook de verdeling van het werk volgens hem niet gelijk. ‘Ik verzamel misschien data voor het project, maar ik kan moeilijk zeggen ‘misschien moeten we het anders aanpakken’.’

In een recent onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel gaven wetenschappers inderdaad aan dat financierende landen vaak kiezen voor onderwerpen waarmee ze het meeste kans hebben op een publicatie in een tijdschrift met hoge impactfactor, niet voor onderwerpen die echt belangrijk zijn voor het lokale partnerland.

In het geval van Huqs thuisland, Bangladesh, komen partners uit het Westen volgens hem soms aankloppen voor onderzoek rond mitigatie, of hoe je je uitstoot van broeikasgassen kan verminderen. Nochtans stoot het land wereldwijd minder dan een procent van alle CO2 uit, terwijl het een veel groter deel van de gevolgen van de opwarming moet dragen. Projecten rond hoe het land zich kan aanpassen aan de gevolgen van klimaatopwarming, zijn volgens Huq dus veel belangrijker. ‘Als wij onze uitstoot naar nul krijgen, zal dat geen enkel verschil maken voor de wereld.’

Hoewel wetenschappers inderdaad mitigatie in Bangladesh af en toe onder de loep nemen, ligt de prioriteit volgens de cijfers wel bij adaptatie. In Web of Science vinden we wel 595 artikels rond adaptatie in Bangladesh, terwijl we er slechts 91 terugvinden rond mitigatie.

Een Belgische wetenschapper gaf toe dat zij vaker het projectvoorstel schrijven dan de partners uit lage-inkomenslanden, omdat zij meer vertrouwd zijn met hoe je dat doet. Zo kunnen ze het geld makkelijker binnenhalen. De onderzoeker zegt dat dat vaak gebeurt omdat er simpelweg te weinig financiering is, ook bij de Vlaamse overheid. Verschillende wetenschappers vertellen in het VUB-artikel ook hoe lokale partners vaak enkel de data voor de studie verzamelen, terwijl de onderzoekers uit de ‘Noord’-kant die data verwerken en het artikel effectief publiceren.

Gekleurde wetenschap binnen het IPCC

De IPCC-rapporten weerspiegelen volgens Huq de stand van zaken in de internationale wetenschap. Beleidsmakers baseren hun beslissingen tijdens de klimaattoppen op wat wetenschappers in de rapporten schrijven. Die beslissingen hebben dan weer veel impact op burgers wereldwijd.

Huq herinnert zich bijvoorbeeld hoe hij in het tweede deel van het zesde rapport (2022), dat over kwetsbaarheid en adaptatie ging, ijverde voor een hoofdstuk rond ‘verlies en schade’, maar dat hij niet verder dan een kadertje geraakte. ‘We kregen dat goedgekeurd met de namen van heel wat westerse onderzoekers erboven.’ Hij vertelt ook hoe dat kwam. ‘Het hoofdstuk kwam er niet omdat er niet genoeg literatuur rond was. Het IPCC citeert de wereldwijde literatuur. Toen we het rapport opstelden, waren er heel weinig publicaties rond verlies en schade.’

Tegenover de periode 2009-2014 vinden we tussen 2015 en 2022 inderdaad bijna vijf keer zoveel publicaties terug rond ‘verlies en schade’ binnen Web of Science. De voorbije jaren deden wetenschappers dus veel meer onderzoek rond het onderwerp dan vóór 2015. Voor beide periodes is nog wel steeds het merendeel van de publicaties afkomstig uit hoge-inkomenslanden.

Financierende landen kiezen vaak voor onderwerpen waarmee ze het meeste kans hebben op een publicatie, niet voor onderwerpen die echt belangrijk zijn voor het lokale partnerland

Huq geeft nog een ander voorbeeld. ‘Tijdens een finale vergadering toonde men een wereldkaart gebaseerd op data rond natuurbranden. Er stonden veel symbooltjes in Amerika, Europa en Azië op, maar in Afrika waren er maar weinig. Omdat er weinig literatuur was rond natuurbranden in Afrika, leek het alsof Afrika geen natuurbranden had.’ De kaart werd volgens Huq uiteindelijk uit het rapport gelaten omdat de aanwezigen ze ‘misleidend’ vonden.

Hoge-inkomenslanden blijven dominant

Is de kloof in klimaatonderzoek vandaag de dag kleiner dan pakweg vijf jaar geleden? De lage-inkomenslanden maakten volgens data uit Web of Science een klein sprongetje van 0,5 naar 0,9 procent in hun aandeel van artikels voor de periode 2015-2022 tegenover 2009-2014. Voor de lagemiddeninkomenslanden was dat wel vier procent. Het aandeel publicaties van hoge-inkomenslanden is ook gezakt van 82 naar 71 procent, maar blijft dominant. In beide periodes staan in de top tien van financiers van klimaatonderzoek enkel westerse landen, per uitzondering van China. De VS, het VK en de EU staan in de top vijf.

Volgens Huq is er wel evolutie. ‘Doorheen de jaren breidde het IPCC erg uit. De organisatie bestrijkt andere onderwerpen, maar ook de wetenschappelijke bijdragen van verschillende landen ter wereld, zeker ook van het Globale Zuiden, zijn verbeterd.’ Nu er bijvoorbeeld meer literatuur is rond verlies en schade, gaat Huq het IPCC vragen naar een extra rapport rond het thema.

Doorheen de jaren vroeg hij ook wetenschappers die hij kende of ze wilden meeschrijven aan de IPCC-rapporten. ‘Rond onderwerpen zoals adaptatie en ‘verlies en schade’ kennen we vaak onderzoekers in Mali en Burkina Faso die interessant werk doen, maar die nog niet gepubliceerd zijn. We nemen hun werk dan op in het rapport.’

Eigen veerkracht opbouwen

Lage-inkomenslanden pakken het probleem ondertussen aan. Zo richtten enkele landen het Climate Vulnerable Forum (CVF) op. Die groep landen trekt aan hetzelfde zeel tijdens de internationale onderhandelingen, maar neemt ook gezamenlijk initiatieven binnen het eigen beleid. Zo staken de ministers van Financiën van het CVF de koppen bij elkaar binnen de zogenaamde ‘V20’ of Vulnerable Twenty. De organisatie bestaat uit landen wier economie heel kwetsbaar is voor de gevolgen van klimaatopwarming en die hun economische beleid hierop willen afstemmen. Nu heeft het CVF ook een nieuwe vraag klaar voor die V20.

‘We gaan elke minister van Financiën vragen om met één procent van hun nationale budget onderzoek te ondersteunen binnen lokale universiteiten en instituten rond klimaatonderwerpen die belangrijk zijn voor het land zelf, niet rond wat andere landen belangrijk vinden’, zegt Huq. ‘Dat zal niet meteen renderen, maar binnen vijf tot tien jaar kunnen we met die kennis veerkracht opbouwen in onze eigen landen.’

Hoewel verschillende instanties al inspanningen doen, blijft er dus een kloof. Toch zag de klimaattop in Egypte vorig jaar een overwinning voor lage-inkomenslanden, toen de partijen de knoop voor een compensatiefonds voor verlies en schade doorhakten. Zat het kadertje binnen het IPCC-rapport er voor iets tussen? ‘Het [zesde] rapport was sterk genoeg om de aandacht van besluitmakers op verlies en schade te vestigen’, concludeert Adugna Woyessa. ‘Wetenschappelijk onderbouwd bewijs is essentieel. Het geeft je een reden om in debat te gaan’, aldus Kanungwe Kalaba.

Beeld boven: imageselect