Geen goede pers voor de archeoloog

18 september 2013 door IL

De Vlaamse archeologen zijn allesbehalve tevreden over archeologische berichtgeving in de krant.

In 2012 verschenen in de Vlaamse kranten 589 artikels over lokale archeologie. Dat is gemiddeld anderhalf artikel per dag. Toch is er weinig contact tussen journalisten en Vlaamse archeologische instanties. Bovendien vindt bijna de helft van die instanties de journalisten vooringenomen en achttien procent is zelfs ontevreden over de artikels. Dat blijkt uit een enquête in het nieuwe nummer van Eos.

‘Archeologische vondsten vertragen bouw van kazerne Duffel’ (Gazet van Antwerpen, 21/1/2012), ‘650.000 euro kosten en 6 maanden ellende voor een zootje scherven’ (De Morgen, 9/7/2012), ‘Archeologisch onderzoek vertraagt werken in Guigoven’ (Belang van Limburg, 15/12/2012). Het zijn maar enkele voorbeelden van krantenkoppen die doen uitschijnen dat archeologie alleen bestaat uit dure en tijdrovende opgravingen.


Archeologie is uiteraard veel meer dan dat. Bovendien zou elke bouwheer moeten weten dat archeologisch onderzoek deel kan uitmaken van de werkzaamheden (zie: ‘Archeologen in elke bouwput?’). ‘Van het erfgoed in de Vlaamse bodem is 95% onbekend’, zegt Inge Baetens, archeoloog bij de Archeologisch Dienst Waasland (ADW). ‘Er kunnen dus overal historische vondsten opduiken. Bouwheren houden daar nog te weinig rekening mee.’


Grote bouwprojecten betekenen grote bodem­ingrepen en die trekken de aandacht van de archeologen én van de lokale correspondenten van de kranten. Als het archeologisch onderzoek de planning in de war stuurt of de kostprijs opdrijft, durven de misnoegde kopers, aannemers of bouwheren wel eens hun frustraties te spuien in de pers. Om een evenwichtig beeld te schetsen van de situatie zouden ook de archeologen in die artikels aan bod moeten komen.

Fochplein
Maar gebeurt dat ook? Eos nam de proef op de som en vroeg 34 Vlaamse archeologische instanties naar hun relatie met de geschreven pers. De helft van hen blijkt zelden of nooit contact te hebben met journalisten. Al mogen niet alle kranten over dezelfde kam worden geschoren. ‘Ik heb meer contact met kranten die veel regionaal nieuws brengen, zoals Het Laatste Nieuws of Gazet van Antwerpen’, zegt Maarten Smeets, archeoloog en zaakvoerder van het bedrijf Studiebureau Archeologie in Tienen. ‘Zij schrijven over lokale archeologische opgravingen. Kranten die minder regionieuws brengen, zoals De Morgen en De Standaard, stellen eerder vragen over archeologie in het algemeen of ze kloppen aan als er een polemiek ontstaat rond een opgraving.’ Zoals tijdens de veelbesproken opgraving op het Fochplein in Leuven, dat intussen is omgedoopt tot het Pieter De Somerplein. Die veroorzaakte in 2010 heel wat ophef toen de Leuvense burgemeester Louis Tobback zich in de media uitgebreid uitliet over de duur en de kostprijs van het archeologisch onderzoek. ‘Het was allesbehalve een aangename ervaring. Wat sommige journalisten toen hebben gedaan, heeft mij toch wat voorzichtiger gemaakt’, zegt Smeets. Hoewel de mediagekte in Leuven ondertussen al drie jaar achter de rug is, zit ze toch nog vers in het geheugen gegrift bij 23,5% van de archeologische instanties in Vlaanderen.

Communicatie
‘Communicatie is een van onze kerntaken als Intergemeentelijk Archeologische Dienst (IAD)’, zegt Inge Baetens. ‘Toch vermijden wij soms contact met de pers of met het publiek omdat de ontwikkelaar dat wil of omdat we het erfgoed willen beschermen tegen schattenjagers.’ De Archeologische Dienst Waasland (ADW) heeft naar eigen zeggen weinig contact met de pers. Toch werd ze in 2012 op één instantie na het meest vermeld in de Vlaamse kranten.


ADW werkt al jaren actief aan een goede publiekswerking. ‘Wij hebben de laatste jaren enorm geïnvesteerd in het verwerven van naambekendheid voor onze dienst. Zo organiseren wij geregeld pers- en publieksmomenten. We zijn sinds een aantal maanden ook gestart met een Facebookpagina waarop we berichten plaatsen van lopende projecten of geplande tentoonstellingen. Verder proberen we zoveel mogelijk deel te nemen aan erfgoedinitiatieven, zoals de opensleuvendagen (open dagen waarbij archeologen het publiek rondleiden op lopende opgravingen, red.)’


Ook in de Westhoek bestaat sinds kort een IAD. ‘ARCHEO 7 is een duidelijk aanspreekpunt in de streek. Meestal krijg ik van hen een e-mail of een telefoontje om te melden dat ze ergens met een interessant project bezig zijn’, vertelt Piet Lesage, freelancejournalist voor Het Nieuwsblad in de Westhoek. Lesage schreef in 2012 de meeste artikelen over archeologie.


ARCHEO 7 en ADW zijn lang niet de enige die zelf de pers contacteren. In totaal verspreidt de helft van de instanties persberichten. Maarten Smeets’ Studiebureau Archeologie doet dat bewust niet. ‘Commerciële bedrijven als dat van mij hebben niet genoeg geld voor een actieve communicatie met de pers’, stelt hij. Bovendien beschouwt hij het niet als zijn taak om actief over archeologisch onderzoek te communiceren. ‘Commerciële bedrijven hebben een uitvoerende functie. Voor vragen over het beleid moeten journalisten bij de overheidsinstanties zijn.’


Journalist Piet Lesage bevestigt dat hij nooit zelf wordt gecontacteerd door een commercieel bedrijf. ‘Ik heb pas contact met een archeologisch bedrijf op het terrein. En dan meestal omdat ze samenwerken met een IAD.’

Archeologen in elke bouwput?

In Vlaanderen moet bij elke grootschalige ingreep in de bodem een archeologisch vooronderzoek gebeuren door een aantal sleuven te graven. Als daar niets interessants opduikt, krijgt de bouwheer groen licht om de werkzaamheden verder te zetten. Als er wel iets waardevols boven water komt, komt er een vervolgonderzoek met opgravingen. In beide gevallen is de tijd die archeologen krijgen voor het onderzoek beperkt. De archeologen en de bouwheer komen een afgebakende periode overeen in een opgravingsvergunning. Ook het kostenplaatje wordt daarin geraamd.


De bovenstaande procedure loopt echter niet altijd van een leien dakje. Dat komt omdat de wet tot voor kort erg vaag was over het begrip ‘grootschalige ingreep’. Het nieuwe Onroerend Erfgoeddecreet, dat het Vlaams parlement onlangs goedkeurde, zou daar klaarheid in moeten scheppen. Zo is een archeologisch vooronderzoek verplicht bij alle bodemingrepen in een beschermde archeologisch site (bijvoorbeeld de Dodengang in Diksmuide), bij bodemingrepen van meer dan 100 m2, die deels of volledig in een archeologische zone (zoals de frontlinie in de Westhoek) gelegen zijn, en bij bodemingrepen vanaf 1.000 m2, die volledig buiten een archeologische zone gelegen zijn.


Maar als het over de financiering van het archeologisch onderzoek gaat, knelt nog steeds het schoentje. Terwijl het vorige decreet duidelijk aangaf dat de initiatiefnemer van de bouwwerken niet alleen moest opdraaien voor de kosten, staat in het nieuwe decreet te lezen dat de kosten wel volledig voor zijn rekening zijn. Enkel bij een ‘buitensporige directe kost’ krijgt hij een premie. Wat die ‘buitensporige directe kost’ precies inhoudt, is niet gedefinieerd. Toch wordt een bouwheer niet volledig in de steek gelaten. Hij kan een beroep doen op het archeologisch solidariteitsfonds, dat wordt gespijsd door de Vlaamse overheid en de aangesloten leden, namelijk aannemers, architecten, archeologen en bouwheren.


Het nieuwe Erfgoeddecreet streeft ook een vroege integratie na van het archeologisch onderzoek in de bouwaanvraagprocedure, zodat bouwheren tijdig weten dat ze rekening moeten houden met archeologisch onderzoek in hun planning en dat niet zien als een onvoorzien ‘obstakel’.

Onzin in de krant
Zelf zoekt Smeets dus geen persaandacht. ‘Maar als journalisten mij contacteren, zal ik wel antwoorden. Er zou anders nog grotere onzin in de kranten staan.’ Vier op de tien archeologische instanties geven aan al eens ontevreden te zijn geweest over de kwaliteit van een krantenartikel over een van hun projecten. ‘In het Limburgse Meldert hadden we een aantal paalgaten ontdekt’, zegt Smeets. ‘Maar de journalist had het over een paaldorp. Dat klopte niet.’


Veralgemeningen, vereenvoudigingen en (kleine) onvolkomenheden. Dat zijn volgens de archeologische instanties de meest voorkomende fouten die journalisten wel eens durven te maken. ‘Het gaat voornamelijk om misverstanden of te verregaande conclusies’, zegt Baetens.


Veel erger vinden de archeologen het als journalisten hen woorden in de mond leggen of als ze de klemtoon van de boodschap verschuiven. ‘Ik heb ooit een uur met een journalist gepraat en de weinige citaten die uiteindelijk in het artikel terechtkwamen, had ik zelfs niet eens uitgesproken’, zegt Smeets.


Smeets is niet de enige die vindt dat journalisten hun boodschap soms bewust verkeerd weergeven. Bijna de helft van de ondervraagde archeologische instanties heeft het gevoel dat journalisten vooringenomen zijn of werken met een ‘verborgen agenda’. 62% van hen denkt echter dat die agenda samenhangt met het onderwerp en de invalshoek van het artikel. ‘Een journalist zal een artikel over een opgraving wellicht anders aanpakken dan een artikel over een verkaveling die vertraging oploopt door het archeologisch onderzoek’, zegt Smeets.


Sommige archeologen vinden dat journalisten bij (polemische) opgravingen vaak enkel willen horen hoe duur de opgraving zal zijn of hoeveel tijd ze zal vergen. Ook het achterwege laten van de mening van de betrokken archeologische instelling beschouwen sommige instanties als een bewuste keuze van de journalist. Smeets wil daarbij wel opmerken dat journalisten vaak niet weten bij wie ze terecht kunnen met vragen, of simpelweg de tijd en ruimte niet hebben om alle betrokken partijen aan het woord te laten.

Sensatiezucht
En dan zijn er nog de sensationele titels. ‘Titels zoals ‘Werken lopen vertraging op’ zijn voor de veldarcheologen erg demotiverend, vooral als ze de dag ervoor nog met een goed gevoel afscheid hebben genomen van de journalisten’, zegt Baetens.


‘Die sensationele titels komen vaak niet van de journalisten, beklemtoont Piet Lesage. ‘De eindredactie bepaalt de kop, waardoor die voor de journalist een al even grote verrassing is als voor de archeologen. Kiezen voor sensationele koppen gebeurt natuurlijk wel eens bewust. De titel moet er immers voor zorgen dat mensen het artikel lezen. Nuances kunnen verdwijnen als iemand wordt geciteerd, maar dat komt omdat je moet samenvatten wat er is gezegd tijdens het interview. Dergelijke praktijken zijn niet eigen aan artikels over archeologie – ze gebeuren bij alle onderwerpen.’


Om fouten of overdrijvingen te voorkomen vraagt ADW de journalisten soms om het artikel voor publicatie door te sturen. ‘Ik denk dat nalezen echt zijn nut heeft. Als journalisten te ver denken, is terugkoppeling interessant. Zeker als het over gevoelige projecten gaat, waarbij de relatie met de bouwheer zou kunnen verzuren of de publieke opinie over archeologie eronder zou kunnen lijden.’ Ook Smeets geeft aan soms artikelen na te lezen. ‘Na een slechte ervaring met een artikel in De Morgen over het Fochplein lees ik interviews en langere artikelen altijd na.’ Lesage begrijpt wel dat archeologen de artikels willen nalezen maar vindt dat zelf niet nodig. ‘Als ik iets niet goed begrepen heb, dan bel ik de archeologische instantie op. Ik zal nooit iets publiceren waarvan ik niet zeker ben.’

Te weinig kennis
Weinig contact, vooringenomenheid, sensatiezucht. Het plaatje oogt niet fraai. En dan is er nog de kennis. Maar liefst 65% van de ondervraagde archeologische instanties vindt de archeologische kennis van journalisten ondermaats. ‘Daardoor slaan ze de bal soms mis’, zegt Baetens.

Een kwart van de archeologische instanties heeft echter geen problemen met die gebrekkige kennis. ‘Wij verzorgen de interpretatie en het is aan ons om alles zo duidelijk mogelijk uit te leggen’, zegt Maartens Smeets. Ook Baetens is van mening dat het de taak is van de archeologen om zo concreet mogelijk te communiceren. ‘Het is onze verantwoordelijkheid om de journalisten voldoende, duidelijke informatie te geven. Daarvoor gebruiken wij onder andere persberichten. Ze zijn daar trouwens altijd dolgelukkig mee. Bovendien staat er ook veel informatie op onze website.’


Journalist Piet Lesage merkt op dat – vooral lokale – journalisten van alle markten thuis moeten zijn en dat ze dus onmogelijk van al die onderwerpen het volledige verhaal kunnen kennen. ‘Ik omschrijf mezelf als geïnteresseerde leek. Geschiedenis interesseert mij. Vandaar dat ik archeologische opgravingen in mijn stad en regio boeiend vind.’ Maar dat geldt niet voor alle journalisten. Bovendien schrijven de meeste journalisten niet voor een gespecialiseerd, maar voor een breed publiek. ‘Mijn artikels zijn geschreven in eenvoudige taal en bevatten niet te veel details. De doorsnee lezer weet helemaal niet wat een Swifterbandsite is maar de meesten kunnen wel volgen als het over een steentijdsite gaat.’


Een langdurig, regelmatig contact met lokale journalisten kan die kennis en de berichtgeving verbeteren. Maar dat is in de praktijk moeilijk. ‘Lokale correspondenten wisselen voortdurend’, zegt Baetens. ‘Gelukkig zijn er nog een aantal ‘oude rotten’ in het vak die ADW kennen en waarop we kunnen rekenen voor een correcte berichtgeving.’

Een kluwen van instanties
Sinds een aantal jaren is de markt voor archeologisch onderzoek in Vlaanderen gecommercialiseerd. Dat betekent dat naast overheidsdiensten ook privé-ondernemingen archeologisch onderzoek mogen uitvoeren, na goedkeuring door de Vlaamse overheid. In totaal zijn er nu 23 commerciële bedrijven en de lijst wordt elk jaar langer. Ook het aantal overheidsdiensten is omvangrijk. Dat komt omdat overheidsinstanties bestaan op diverse bestuursniveaus: het Agentschap Onroerend Erfgoed op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap, een erfgoedconsulent voor elke provincie (behalve West-Vlaanderen), negen intergemeentelijke archeologische diensten (IAD) en vijf archeologische stadsdiensten. Commerciële archeologische bedrijven en overheidsinstanties werken niet volgens dezelfde doelstellingen. Commerciële bedrijven voeren het archeologisch onderzoek uit. De (meeste) overheidsinstanties staan in voor de wetenschappelijke begeleiding, het archeologisch beleid en de ontsluiting van archeologiegerelateerde projecten. Normaal gezien heeft het dus weinig zin om een commercieel bedrijf vragen te stellen over het archeologisch beleid in Vlaanderen. Omgekeerd is het zinloos om het Agentschap naar gedetailleerde informatie over een welbepaalde archeologische opgraving te vragen. Toch bestaat er over wie wat doet nog heel wat onduidelijkheid.

Intern conflict
Maar ook binnen het archeologisch wereldje loopt niet alles even gesmeerd. Zowel Smeets als Baetens geven aan dat de samenwerking tussen overheidsinstanties en commerciële bedrijven niet altijd vlot verloopt. Baetens: ‘IAD’s staan in voor het beheer van het archeologisch erfgoed en het vrijwaren daarvan is hun prioriteit. Private archeologische bedrijven daarentegen, voeren archeologisch onderzoek uit vanuit een commerciële invalshoek.’ Smeets is dan weer van mening dat de overheidsinstanties hun verantwoordelijkheid niet opnemen. ‘Ik ben niet bevoegd om over het beleid te praten, dat is een taak voor de overheidsinstanties. Toch ontwijken ze hun verantwoordelijkheid te vaak, waardoor dergelijke vragen bij ons terechtkomen.’


Deze tweestrijd schept an sich al verwarring, waardoor de journalisten, die zelf weinig afweten van archeologie, het spoor bijster raken. Journalist Piet Lesage stelt bovendien dat het niet altijd eenvoudig is om de juiste mensen te pakken te krijgen. ‘De provincie en het Agentschap Onroerend Erfgoed zijn moeilijker te bereiken dan het betrokken archeologisch bedrijf of de lokale IAD.’ Ook ADW en Studiebureau Archeologie geven aan dat het Agentschap beter moet communiceren. Beide vermelden dat bouwheren niet weten dat ze zich over de wetgeving kunnen informeren bij het Agentschap. ‘Onze veldarcheologen zijn de schietschijf van misnoegde bouwheren, terwijl het Agentschap daarvan wordt afgeschermd’, vertelt Baetens.


Een efficiënte communicatie met de pers zal pas mogelijk zijn als er ook sprake is van een efficiënte verstandhouding tussen alle spelers in het archeologische veld. ‘Als wij allemaal samenwerken en inzetten op communicatie, zal dat de archeologie in Vlaanderen alleen maar ten goede komen’, besluit Baetens. (Uit Eos-magazine, nr. 10, 2013)

Overzicht: de cijfers

Vanaf november 2012 verstuurden we een online bevraging naar 38 archeologische instanties in Vlaanderen. Daarvan vulden 34 instanties (89,5 %) de bevraging in, waarvan 21 overheidsinstanties (61,8 %) en 13 commerciële bedrijven (38,2 %). Aan alle instanties werden zes vragen voorgelegd om drie aspecten van de relatie tussen de geschreven pers en de archeologische instanties in Vlaanderen te onderzoeken: het contact, de kwaliteit van de artikels en de kennis van de journalisten.

Vlaamse archeologische instanties hebben overwegend contact met de populaire kranten (Het Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad, Gazet van Antwerpen, Het Belang van Limburg) en minder met de kwaliteitskranten (De Standaard, De Morgen, De Tijd). Dat komt waarschijnlijk omdat archeologie een regionale aangelegenheid is. De helft van hen verstuurt persberichten om de aandacht van de kranten te trekken.

Bijna de helft van de instanties is al eens ontevreden over een journalistiek artikel. Dat heeft volgens hen te maken met de onkunde van de journalisten maar ook met een verborgen agenda.