Sophie De Schaepdrijver wint Davidsfonds Geschiedenisprijs

23 maart 2015 door AA

Historica Sophie De Schaepdrijver wint dit jaar de Davidsfonds Geschiedenisprijs. Ze werd door een jury van academici, journalisten en vertegenwoordigers geselecteerd voor haar aandacht voor WOI.

Historica Sophie De Schaepdrijver wint dit jaar de Davidsfonds Geschiedenisprijs. Ze werd door een jury van academici, journalisten en vertegenwoordigers geselecteerd voor haar aandacht voor WOI.

Sinds de publicatie van haar standaardwerk ‘De Groote Oorlog’ in 1997 is haar naam onlosmakelijk verbonden met de Eerste Wereldoorlog. In de aanloop naar de herdenking van WO I werd het boek heruitgegeven, met veel mediabelangstelling tot gevolg. In 2014 was de Schaepdrijver op Canvas te zien als spilfiguur van de documentairereeks ‘Brave Little Belgium’. En de historica werd door de stad Brugge als curator aangesteld om het historische luik van een tentoonstelling over Brugge onder de bezetting vorm te geven.

De vierde Davidsfonds Geschiedenisprijs wordt dinsdag 24 maart 2015 overhandigd tijdens De Nacht van de Geschiedenis.

Sophie De Schaepdrijver woont en werkt al vijftien jaar in de Verenigde Staten,  waar ze momenteel Europese geschiedenis doceert aan de Pennsylvania State University. Bij de start van de herdenking van 100 jaar WOI in 2013 was ze even in het land ter gelegenheid van de heruitgave van haar standaardwerk over de oorlog. Eos Memo zocht haar op.

En jawel, vertelt ze tijdens ons gesprek in het Brusselse café Le Cirio, ook in haar tweede vaderland wordt de Groote Oorlog niet vergeten. ‘Een plek die zeker de moeite waard is om te bezoeken, is het WOI-memoriaal in Kansas City waar ook een mooi museum bij hoort’, zegt de Schaepdrijver. ‘Na de oorlog werd die plek niet lukraak uitgekozen: generaal Pershing, die de Amerikaanse troepen tijdens de Eerste Wereldoorlog had geleid, werd geboren in de regio’.

Ook in de VS staan allerlei herdenkingsactiviteiten op het programma. De evenementen zullen daar pas echt van start gaan in 2017, honderd jaar nadat de Verenigde Staten Engeland en zijn bondgenoten ter hulp schoten. Dat de oorlog toen al drie jaar aan de gang was, wisten de Amerikaanse burgers maar al te goed. Er werd vooral intens meegeleefd met het gruwelijke lot van België, dat kleine, neutrale land dat bij het begin van de oorlog door de Duitsers onder de voet werd gelopen. Het dappere verzet van de Belgen, en de gruwelijke manier waarop het Duitse bezettingsleger in ons land huishield, werden in de geallieerde pers breed uitgesmeerd. Het martelarenverhaal van ‘Brave Little Belgium’ was een propagandamiddel om steun los te weken voor de Belgische bevolking, maar ook om de publieke opinie in de VS voor te bereiden op Amerikaanse deelname aan de oorlog.


Was het Amerikaanse publiek ontvankelijk voor het nieuws over Brave Little Belgium?
Sophie De Schaepdrijver: ‘Zeer zeker. In de hele VS werden lezingen georganiseerd over de gewelddadige bezetting van ons land. Liefdadigheidsverenigingen schakelden daarbij journalisten en andere ooggetuigen in als spreker, ze werden soms speciaal uit Europa overgebracht. Ook de Belgische verpleegster Marie Depage deed haar duit in het zakje. Als vrouw van Antoine Depage, de beroemde chirurg die een belangrijke rol speelde bij de medische hulpverlening tijdens de oorlog en onder meer het oorlogshospitaal Hôpital de l’Océan in De Panne organiseerde, was ze na het uitbreken van de oorlog naar de VS gereisd om fondsen te verzamelen. Bij haar terugkeer naar Europa kwam ze jam- merlijk om het leven: ze was ingescheept op het stoomschip de Lusitania, die op 5 mei 1915 door een Duitse onderzeeër werd getorpedeerd in de Ierse Zee. Meer dan 1.000 mensen kwamen daarbij om, onder wie meer dan 100 Amerikaanse burgers. Uiteindelijk heeft die scheepsramp de VS mee over de streep getrokken om in de oorlog te stappen.’


‘Er werden over het hele Amerikaanse continent ook allerlei inzamelingsacties georganiseerd. In Canada hielden ze bijvoorbeeld een ‘self-denial week for the Belgians’.  Het idee was om jezelf een week lang alle verwennerijen te ontzeggen om het aldus uitgespaarde geld aan de arme Belgen te kunnen geven. De oproep gebeurde via posters met daarop een kindje dat begerig kijkt naar taartjes in de vitrine van de bakker. ‘Nee nee’, was de boodschap, ‘deze week geen dessertjes, geef  je centjes liever aan de arme kindjes in België’.’


Werd de toestand in België extra dik in de verf gezet voor de propaganda, of ging het hier echt zo ellendig aan toe?
‘Dat de soldaten in de loopgraven de hel op aarde meemaakten, is algemeen bekend. Maar ook de gewone burgers hadden het hard te verduren onder de Duitse bezetting. De eerste maanden van de oorlog ging het Duitse leger bijzonder gewelddadig te keer in België. Ook nadien was de bezetting loodzwaar, in zekere zin zwaarder dan tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Joodse medeburgers niet meegerekend natuurlijk. Er was veel meer armoede, Belgische dwangarbeiders werden veel slechter behandeld. Komt daarbij dat de bezettingstroepen België letterlijk leeg plunderden. Alle mogelijke voedingswaren, grondstoffen en machines werden naar Duitsland versleept, tot hele hoogovens toe. België was voor de oorlog een welvarend land, we waren op dat moment de vijfde economie ter wereld. De Duitse inval maakte daar abrupt een eind aan. De economie stortte in, en er brak hongersnood uit.’


Hoe slaagde men er in om desondanks te overleven?
‘Al snel kwam er voedselhulp op gang. Eerst via plaatselijke liefdadigheidscomités, daarna centraal in Brussel, onder leiding van een paar doortastende Belgische industriëlen zoals Emile Francqui en Ernest Solvay. Om voedsel het land binnen te krijgen, moest er eerst onderhandeld worden met de Britten, opdat die de blokkade tijdelijk zouden opheffen. Londen was namelijk bang dat de voedselhulp door het Duitse leger zou worden ingepikt. Na moeizame onderhandelingen kreeg de Belgische voedselhulpcommissie van het Duitse Gouvernement-Generaal in Brussel de verzekering dat hulpgoederen niet in beslag genomen zouden worden. Bij de besprekingen met de Britten werd ook de Amerikaanse ondernemer Herbert Hoover betrokken, die in Londen in zaken zat. Hoover, die het later tot president van de VS zou schoppen, kwam uiteindelijk aan het hoofd te staan van de Commission for Relief in Belgium. De twee commissies, de Belgische en de overzeese, werkten samen en zorgden ondanks gebeurlijke strubbelingen voor een indrukwekkend efficiënte onderneming.’


‘In de plaatselijke Belgische comités waren maar liefst 125.000 mensen actief. Opmerkelijk was ook dat via de voedselhulp een eerste aanzet werd gegeven voor een systeem van werklozensteun. Het voedsel was gratis voor armen, en betalend voor de rijken. Het geld dat zo binnenkwam, werd gebruikt om werklozen een inkomen te geven.’


U bent het niet eens met de voorstelling van de Eerste Wereldoorlog als een absurde oorlog. Waarom niet?
‘Dat België zich verzette tegen de Duitse inval, was hoegenaamd niet absurd of zinloos. Duitsland trad de neutraliteit van ons land met de voeten. Die was nochtans internationaal gegarandeerd in het verdrag van Londen van 1839. Duitsland had dat mee ondertekend. Nadien deden ze dit af een vodje papier. Dat is het internationaal recht opzijschuiven. Als je daar aan toegeeft, is het einde zoek.’


‘Toen de Belgische overheid in de zomer van 1914 besliste niet te zwichten voor de Duitse eis, wist ze goed genoeg dat haar standpunt slachtoffers zou eisen. Voor zover we dat kunnen nagaan, stootte die beslissing nergens in België op openlijk protest. Natuurlijk had niemand toen kunnen voorzien dat de oorlog zo lang zou duren, en dat zoveel mensen er het leven zouden bij inschieten. Maar door de oorlog in zijn geheel absurd noemen, doe je ook de Belgen die onder de bezetting leefden, tekort. De oorlog gíng wel degelijk ergens over. De soldaten aan de IJzer vochten ook voor de bevrijding van het land: het waren dus geen willoze slachtoffers. En onder de bezetting waren mensen die het lot in eigen handen namen. Ik heb bijvoorbeeld net een boek klaar over de Belgische verzetsstrijdster Gabrielle Petit (1893-1916), die zich eerst bij het Rode Kruis meldt als oorlogsvrijwilligster, en nadien als spion voor de Britse inlichtingendienst gaat werken. Begin 1916 werd ze echter opgepakt en door de Duitsers geëxecuteerd. Zoals Petit waren er nog heel wat anderen voor wie de bezetting onaanvaardbaar was.’


Ook de herdenking die nu op gang komt, kan op uw kritiek rekenen?  
‘Het zijn vooral de gemeenschappen, in eerste instantie Vlaanderen, die herdenken. Terwijl in de oorlog het Belgische niveau nadrukkelijk aanwezig was. Zowel Vlamingen als Walen, ook zij die militant voor hun eigen rechten opkwamen, wensten eerst en vooral het herstel van België als onafhankelijke staat, om dan binnen dat kader hun eisen te kunnen formuleren. ‘België’ stónd in ’14-’18 voor iets. Voor mij is het herdenkingsgebeuren zoals het nu georganiseerd is, dan ook een anachronisme. Waar blijft het federale niveau?’


‘Na de oorlog is ’14-’18 een Vlaamse mythe geworden. De Eerste Wereldoorlog was zogezegd het begin van het besef van een Vlaamse natie. Maar de realiteit is complexer en eigenlijk veel interessanter. We moeten voorbij die clichés durven te kijken die in de beeldvorming rond de oorlog zijn gegroeid. Neem bijvoorbeeld het verhaal van de Vlaamse gebroeders van Raemdonck, die in elkaars armen gestorven zouden zijn. Al kort na hun dood werd dat verhaal verspreid door Vlaamsvoelenden, terwijl toen al goed geweten was dat de ene broer van Raemdonck gestorven was met een Waalse korporaal in de armen, en dat de andere broer een eind verderop lag. Alleen de broers werden herdacht met een monument in Zuidschote, op de plaats waar ze sneuvelden. Dat er een Waalse soldaat mee in hun graf lag, daar werd in alle talen over gezwegen. Ondertussen is dat wel rechtgezet, in een mooie ceremonie op de IJzerbedevaart van 2012 overigens, en wordt hij nu ook vermeld op het herdenkingsmonument.’


Valt er nog iets te ontdekken over de Eerste Wereldoorlog, of is de laatste steen stilaan omgedraaid?
‘Er valt nog heel veel te ontdekken. Veel aspecten van de economie in oorlogstijd zijn bijvoorbeeld nog niet grondig bestudeerd. Bovendien is er nog veel interessant materiaal te vinden in diverse archieven in ons land. Alleen zijn er te weinig archivarissen om dit te ontginnen. In het Belgische Rijksarchief werken minder mensen dan in het archief van de Nederlandse gemeente Den Bosch. Zo blijven heel wat interessante bronnen onderbelicht.’


Er zijn niet veel ooggetuigen meer die uit de eerste hand kunnen vertellen over de oorlog. Is dat een probleem?
‘Goh, in elke familie circuleren nog wel verhalen over die oorlog. Ook mijn eigen grootvader heeft meegevochten. Maar die nabijheid wordt in mijn ogen overschat. De oorlog wordt volgens mij niet relevanter als de verhalen zich in je familie afgespeeld hebben, als het je persoonlijk raakt. Daarom heb ik ook bedenkingen bij het herdenkingstoerisme. Ik vind het absoluut oké dat mensen de doden niet vergeten, dat ze de oorlogskerkhoven gaan bezoeken en met eigen ogen willen zien hoe de loopgraven er uitzagen. Als je naast die emotionele beleving maar de juiste feiten meekrijgt. Ga er niet van uit dat je uit het landschap zo maar de geschiedenis kunt aflezen. Een voorbeeld: in de Westhoek werden de Duitse kerkhoven in de jaren 50 bijna allemaal opgeruimd, die zie je dus niet meer. Zo kan de indruk ontstaan dat de Westhoek vooral het oord is van het grote Britse sterven en dat het met de Duitse verliezen nogal meeviel.  Met zulke hiaten krijg je dus een vertekend beeld van het verleden.
 

Dit interview werd gepubliceerd in Eos Memo van 2013, nummer 8. Sophie De Schaepdrijvers ‘De Groote Oorlog: het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog’ is onlangs heruitgegeven bij Houtekiet – Atlascontact, samen met een bundel met artikels over de oorlog, ‘Erfzonde van de twintigste eeuw: notities bij ’14-’18.’