Terug naar start

Ken je dat groepsspel waarin je fluisterend een boodschap doorgeeft? Op het eind zijn woorden vaak sterk veranderd. Iets gelijkaardigs gebeurde met een oude wetenschapstekst. Uit 112 latere kopieën maakte ik een reconstructie van die verloren vertaling.

Over de lange en de korte duur van het leven. Zo luidt de titel van een van de teksten van de Griekse wijsgeer Aristoteles die aan de basis lagen van onze westerse filosofie en natuurwetenschappen. Of beter gezegd: een twaalfde-eeuwse Latijnse vertaling van die tekst lag mee aan de basis. De meeste geleerden in het middeleeuwse westen kenden immers geen Grieks meer – wel Latijn. Vertaler van dienst was Jacob van Venetië. Zijn activiteit situeerde zich in Constantinopel, het huidige Istanboel.

Zoals bij veel teksten uit de middeleeuwen is Jacobs eigenhandig geschreven exemplaar van de vertaling niet bewaard gebleven. Dat is een probleem, want zo weten we niet via welke versie precies het Latijnse westen voor de allereerste keer in contact kwam met de inhoud van deze Aristotelestekst. Het was Jacobs vertaling die middeleeuwse geleerden aanvankelijk interpreteerden en waarop ze ook voortbouwden. De terminologie van de vertaler was dus allesbepalend.

Voor Latijnse geleerden in de middeleeuwen moet Jacobs vertaling bijzonder moeilijk te begrijpen zijn geweest

We hebben wel latere, handgeschreven kopieën van de vertaling – maar liefst 112. Met al die kopieën en ook enkele exemplaren van de Griekse tekst ging ik aan de slag om Jacobs Latijnse versie te reconstrueren. Ik ontdekte dat zijn vertaling bijzonder moeilijk te begrijpen moet zijn geweest voor Latijnse geleerden in de middeleeuwen. Maar hoe kwam Jacob tot zo’n ingewikkelde vertaling? 

De ware Jacobtekst

Net zoals de boodschap in het fluisterspel is ook Jacobs vertaling in de overlevering veranderd. Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw werden teksten immers met de hand gekopieerd. Daardoor waren ze onderhevig aan veranderingen, onopzettelijke én opzettelijke. Zo maakte de ene kopiist per ongeluk lees- of schrijffouten, terwijl een andere doelbewust eenvoudige synoniemen koos of bepaalde elementen toevoegde, net omdat hij het geheel zo begrijpelijker vond. Geen twee kopieën van een tekst zijn dus exact hetzelfde.

 Welnu, we weten dat Jacob extreem letterlijk vertaalde, woord voor woord vanuit het Grieks. Daaruit kunnen we afleiden dat elk onderdeel van zijn brontekst een Latijnse tegenhanger moet hebben gehad in de vertaling, mét behoud van de Griekse woordvolgorde. Om de ware Jacobtekst te reconstrueren, nam ik twee aspecten onder de loep: de Griekse brontekst en de verschillende vormen waarin de vertaling doorgegeven werd.

.

Veel kopieën zijn echte kunstwerken, met prachtige versieringen in de beginletter verwerkt.

Voor de vormen van de vertaling keek ik naar de Latijnse overlevering. Van de 112 bewaarde kopieën stamt er geen enkele uit de twaalfde eeuw zelf; ze dateren allemaal van de dertiende eeuw of later. Mijn vergelijking van al die kopieën toont aan dat er erg veel verschillende vormen van de vertaling circuleerden.

Die vormen in kaart brengen is niet alleen nuttig voor de reconstructie zelf, maar ook voor de studie van middeleeuwse commentaren. Een voorbeeld van zulke verklarende teksten is het werk van Adam van Buckfield, een meester in de letteren die actief was aan de universiteit van Oxford in de dertiende eeuw. Weten welke vorm van de vertaling een bepaalde commentator gebruikte, helpt om diens werk beter te begrijpen.

Eén vaststaande Griekse Aristotelestekst, ook dat was er niet in de middeleeuwen

Ook de Griekse Aristotelestekst is doorgegeven in verschillende vormen: er was niet één vaststaande tekst in de middeleeuwen. De reconstructie van een woord-voor-woordvertaling vraagt om een nauwgezette vergelijking met de Griekse kopieën die bewaard gebleven zijn. Daaruit begreep ik dat ook Jacobs brontekst inmiddels verloren is gegaan. We hebben wel nog drie rechtstreekse kopieën van zijn brontekst, die ons een goed beeld geven van het Griekse exemplaar waarop de vertaler zich baseerde.

Met die informatie – de Latijnse overlevering en de Griekse brontekst – wist ik de puzzel uiteindelijk te leggen. Op basis van de bewaarde Latijnse kopieën die de meeste gelijkenissen vertonen met de veronderstelde Griekse brontekst maakte ik een reconstructie van de vertaling die Jacobs originele versie zo dicht mogelijk benadert.

Begrijpe wie begrijpen kan

Op bepaalde punten komt mijn reconstructie van de vertaling echter niet overeen met die Griekse brontekst. Sommige verschillen zijn waarschijnlijk het werk van de doorgevers, vooral wanneer er geen Latijnse tegenhanger van het Grieks is. Zo ontbreekt het slot van Aristoteles’ tekst in de reconstructie. Theoretisch gezien is het mogelijk dat Jacob zijn werk niet afmaakte, maar het zou wel eens goed kunnen dat dit deel van de Latijnse tekst al vroeg in de overlevering – vóór de dertiende eeuw – verloren is gegaan.

Voor andere verschillen met het Grieks, zoals foute vertalingen, lijkt de schuld dan weer bij Jacob zelf te liggen. Soms interpreteerde hij zijn brontekst louter verkeerd. Er trad dan bijvoorbeeld verwarring op met een woord dat er hetzelfde uitziet, maar een andere betekenis heeft. Soms sloeg Jacob de bal ook volledig mis. Waar het Grieks bijvoorbeeld spreekt over “hagedissen” koos hij voor “mollen” in het Latijn! Dat lijkt hij ooit verkeerd te hebben gememoriseerd.

.

In het midden van de tweede regel in deze kopie lezen we talpehet Latijnse woord voor “mollen” – in plaats van dat voor “hagedissen”.

Latijnse geleerden in de middeleeuwen moeten dus echt wel hebben geworsteld met Jacobs vertaling, in de oorspronkelijke versie en in latere vormen. Het extreem letterlijke karakter van zijn tekst samen met de vertaalfouten en de eventuele lacunes maakten het her en der onhaalbaar om de inhoud te begrijpen. Voor de meeste verschillen met het Grieks kon ik echter wel een mogelijke verklaring geven.

In elk geval mag uit mijn reconstructie blijken dat Jacob zijn taak als letterlijk Aristotelesvertaler te goeder trouw uitvoerde. Voor de wetenschap wilde hij de inhoud van deze tekst breder toegankelijk maken, en dat is een nobel doel.

Aristoteles schreef in de vierde eeuw vóór Christus onder meer over natuurfilosofie – dé natuurwetenschap tot aan de moderniteit, zeg maar. In de tekst Over de lange en de korte duur van het leven onderzoekt hij de oorzaken van verschillen in levensduur bij planten en dieren. Zo stelt Aristoteles dat de menselijke levensverwachting hoger ligt in warme gebieden dan in koude regionen. We lezen er ook dat “wellustige” dieren vroegtijdig verouderen, onder andere omdat hun hoge seksuele activiteit leidt tot dehydratatie; daardoor zou de mannetjesmus jonger sterven dan het vrouwtje.

Tilke Nelis dingt mee naar de Vlaamse PhD Cup 2023. Ontdek meer over dit onderzoek op www.phdcup.be.