Hoog tijd dat onderzoekers afstappen van de man als ‘standaardmens’

'Het slaat nergens op om mannen te gebruiken voor onderzoek naar medicijnen voor vrouwen', schrijft hoogleraar psychologie Liisa Galea op de website van Vice. 'En het is ook nogal gevaarlijk'.

Als je naar de geschiedenis van de wetenschap kijkt, valt op dat onderzoek naar de gezondheid van vrouwen vaak gezien wordt als iets ingewikkelds en onvoorspelbaars, en de gezondheidsproblemen van mannen juist als stabiel en onveranderlijk. Natuurlijk hebben vrouwen inderdaad hun maandelijkse hormooncyclus, maar bij mannen kan ook het testosteronniveau per dag sterk verschillen. Dit soort vooroordelen zijn goed terug te zien in de manier waarop onderzoek plaatsvindt: hoewel onze bevolking voor grofweg de helft uit vrouwen bestaat, is nog niet eens 10 procent van alle fundamentele onderzoeken gedaan met exclusief vrouwelijke subjecten.

Wetenschappers die onderzoek doen naar de gezondheid van vrouwen, worden gevraagd om voor de balans mannen toe te voegen

Zulke sekseverschillen kunnen uiteindelijk tot scheve onderzoeksresultaten leiden. Als er bijvoorbeeld in onderzoeken naar medicijnen alleen van mannen wordt uitgegaan – en de man dus als ‘standaardmens’ wordt gehanteerd – kan een dosis in de praktijk te hoog zijn voor vrouwen. Ook kan het gevaarlijk zijn als er geen rekening wordt gehouden met menstruatie of ovulatie.

In Noord-Amerika beginnen overheidsinstellingen gelukkig steeds beter in te zien dat de vrouwelijke sekse beter vertegenwoordigd moet worden in onderzoeken. In de VS heeft het nationaal gezondheidsinstituut NIH gezegd dat iedereen die een onderzoekstoelage ontvangt voortaan sekse als biologische variabele moet meenemen in het onderzoek, en in Canada heeft het gezondheidsinstituut CIHR sekse-analyses als onderzoekscriterium ingesteld.

Dat lijkt een vooruitgang. Het probleem is alleen dat het nu wat de andere kant op lijkt door te slaan: mensen die onderzoek doen naar de gezondheid van vrouwen, worden nu ook gevraagd om voor de balans mannen toe te voegen – zelfs als dat op wetenschappelijk vlak nergens op slaat. Onlangs diende ik een subsidieaanvraag in voor onderzoek naar een specifiek onderwerp in de gezondheid van vrouwen, en werd het afgewezen omdat er geen mannelijke deelnemers bij zaten. Ook een collega die onderzoek deed naar ontstekingen in de placenta, werd gevraagd om een mannelijke groep toe te voegen.

Niet alle onderzoeken zijn erbij gebaat om naar beide seksen te kijken. Wanneer een ziekte wordt onderzocht die maar bij een van de seksen voorkomt, en alleen de sekse wordt onderzocht die deze ziekte daadwerkelijk kan krijgen, is dat vaak succesvoller. Bij onderzoek naar prostaatkanker wordt bijvoorbeeld niet naar vrouwen gekeken, en bij onderzoek naar borstkanker niet naar mannen. Op beide gebieden is de laatste decennia veel vooruitgang geboekt: bij prostaatkanker is het percentage van mensen die de ziekte overleven met 33 procent gestegen en bij borstkanker met 16 procent, in de Verenigde Staten. Ter vergelijking: in dezelfde periode steeg het percentage van mensen die long-, blaas- of schildklierkanker overleefden met maar 5 tot 8 procent.

Onze gezondheid wordt beïnvloed door onze ervaringen, en mannen en vrouwen hebben nu eenmaal verschillende levenservaringen

Het is vrij aannemelijk dat wanneer onderzoek zich richt op één sekse, er meer vooruitgang geboekt wordt bij de behandeling van die ene sekse. Om te begrijpen hoe Alzheimer of botontkalking (osteoporose) wordt beïnvloed door de menopauze, hoef je heus niet de overgangsklachten tussen mannen en vrouwen met elkaar te vergelijken.

Ik wil niet zeggen dat we terug moeten naar de oude situatie. De man is nog steeds de standaard in onderzoeksmodellen en om aan klinisch onderzoek deel te nemen, waardoor medicijnen en behandelingen voornamelijk op het mannelijk lichaam zijn afgestemd en vrouwen dus risico’s lopen. Vrouwen hebben bij een hartaanval bijvoorbeeld hele andere symptomen dan mannen, waardoor ze een grotere kans hebben om te overlijden als ze een aanval krijgen. In 2014 besloot de Amerikaanse voedsel- en warenautoriteit FDA dat vrouwen een andere dosis van het slaapmiddel Zolpidem nodig hebben dan mannen, omdat het medicijn veel langer in hun systeem blijft zitten vanwege hun gemiddeld lagere lichaamsgewicht. Als de mensen die dit beslissen gewoon aandacht hadden besteed aan alle gegevens die ze al tot hun beschikking hadden, had dit veel eerder kunnen gebeuren.

De NIH heeft al in 1993 besloten dat alle klinische onderzoeken die zij financieren zowel op mannen als vrouwen getest moeten worden. Dat klinkt als iets goeds, maar er zijn geen duidelijke regels over hoeveel personen van elke sekse precies in de onderzoeken moeten worden opgenomen. Ook analyseren de onderzoekers de gegevens lang niet altijd daadwerkelijk per sekse. Zelfs tegenwoordig wordt in nog maar 26 procent van alle wetenschappelijke studies onderzocht of sekse echt een verschil maakt. De rest negeert sekse als variabele en gooit de proefpersonen op één grote hoop, waarmee belangrijke informatie verdoezeld wordt over hoe medicijnen of ziektes verschillend kunnen uitpakken voor vrouwen en mannen.

Om erachter te komen wat precies bijdraagt aan de gezondheidsproblemen van vrouwen, moet je bovendien meer doen dan alleen de verschillen tussen mannen en vrouwen in acht nemen. Dwangstoornissen komen bij vrouwen bijvoorbeeld drie keer vaker voor na hun bevalling, en bij diagnoses over de geestelijke gezondheid van vrouwen worden vaak vrouwspecifieke dingen meegenomen als het gebruik van de pil, zwangerschap, de periode na de bevalling en de overgang. Maar welke rol dat alles precies speelt – en waarom vrouwen op zulke momenten bijvoorbeeld gevoeliger zijn voor een depressie – is iets waar dringend meer onderzoek naar gedaan moet worden.

Onze gezondheid wordt beïnvloed door onze ervaringen, en mannen en vrouwen hebben nu eenmaal verschillende levenservaringen. Hoe we van elkaar verschillen is niet het punt; het gaat erom hoe er bij wetenschappelijk onderzoek met deze verschillen wordt omgegaan. We zijn na 26 jaar nauwelijks verder gekomen, om nog maar te zwijgen over het feit dat de NIH maar ongeveer 15 procent van alle klinische onderzoeken in de Verenigde Staten financiert. Hun eisen zijn nobel, maar zullen voorlopig weinig verandering teweegbrengen.

Als het systeem, in zijn streven om meer inclusief te zijn, het gezondheidsonderzoek voor vrouwen alleen maar meer blokkeert, schiet het zijn doel voorbij.