Gezondheid

Waarom virussen steeds makkelijker van dier op mens overgaan

In zijn klepper Van dier naar mens waarschuwt de Amerikaanse wetenschapsjournalist David Quammen voor een pandemie. Ziekteverwekkers zoals het coronavirus hebben het steeds makkelijker om van dieren naar mensen over te springen. Hoe komt dat?

Dit is een artikel van:
Eos Wetenschap

Het begint altijd met een mysterie. Een Nederlandse die in een Oegandese grot besmet raakt en sterft, een Australische paardentrainer met een onverwacht orgaanfalen, een lekker stukje chimpansee en twintig dode Gabonezen, een Maleisische varkenshoeder met hoofdpijn die plots en pijnlijk sterft. Na het mysterie volgen andere doden, alarmbellen en de koortsachtige jacht op de killer. Op de infectieziekte, haar overdrager (de vector) en haar gastheer (de reservoir host). De killers krijgen namen als marburg, hendra, ebola en SARS, maar laten zich niet makkelijk oppakken. Voortdurend veranderen ze van gezicht en strategie.

‘Zes jaar heb ik aan dit boek gewerkt’, zegt David Quammen tijdens een skype-interview vanuit zijn werkkamer in Bozeman, Montana. ‘Ik kreeg het idee toen ik aan een kampvuur zat in Gabon, naast de rivier Ivindo. Twee mannen vertelden me dat ze, net vÓÓr de ebola-uitbraak in hun dorp, dertien dode gorilla’s hadden gezien. Op dat moment dacht ik voor het eerst aan een boek over zoönose, de overdracht van infectieziekten van dier naar mens. Overgedragen bacteriën, protozoa, virussen en wormen hebben zich meestal aangepast om in hun gastheer te overleven zonder veel schade aan te richten. Maar bij de mens zijn ze desastreus. Uiteindelijk kostte het me nog vele jaren, reizen en gesprekken voor ik al mijn materiaal had.’

‘De recente uitbraken van infectieziektes zijn geen geïsoleerde gebeurtenissen’, meent Quammen. ‘Wij, mensen, zorgen ervoor dat deze ziektes steeds vaker de kop opsteken. De globalisering, de aantasting van habitats van wilde dieren en de massale consumptie van bushmeat doen het risico op een pandemie fors toenemen. De verstoring van wilde dieren in rijke ecosystemen, zoals tropische wouden, stelt ons bloot aan allerlei ziekteverwekkers en geeft hen de kans om zich te verspreiden in mensen. Zodra een nieuwe ziekteverwekker is overgewaaid, geeft de verbondenheid van de menselijke bevolking het virus de kans om zich over de hele wereld te verspreiden. We zijn nu met meer dan zeven miljard. Velen van ons leven in dichtbevolkte megasteden, we reizen steeds vaker en sneller over de hele planeet. Nooit werden virussen zo snel van de ene op de andere populatie overgedragen. De doos van Pandora zal onvermijdelijk opengaan. De vraag is alleen waar en wanneer. En hoe goed zijn we voorbereid?’

David Quammen (Wiki Commons)

David Quammen (°1948) is een gelauwerd wetenschapsjournalist en auteur. Hij schreef tot nog toe vier romans en zeven non-fictieboeken. Zijn bekendste zijn Het lied van de dodo en Monster van God. De afgelopen 35 jaar schreef Quammen ook voor bladen als Esquire, Outside, Rolling Stone, The New York Times Book Review, The Atlantic en Harper’s.  Hij won de Academy Award in Literature en drie keer de National Magazine Award. In februari brengt uitgeverij Atlas Quammens nieuwste boek Spillover op de markt als Van dier naar mens.

Het is verontrustend hoe eenvoudig zo’n besmetting gebeurt. Een niesbui is genoeg. Is Moeder Natuur ‘de beste bioterrorist’, zoals de Amerikaanse epidemioloog Ian Lipkin zegt?

Spillover kan inderdaad een fluitje van een cent zijn. Denk aan een Filipijnse man die met een lading besmette kippen naar Manilla rijdt. Het kost hem een dagreis om van zijn dorp naar de markt in Manilla te tuffen. Een Belgische toerist raakt daar een dode kip aan, en wat later ook zijn oog. De volgende dag vliegt hij terug naar Brussel. Intussen heeft hij in het hotel, op de luchthaven en op het vliegtuig andere mensen besmet. Dat is hoe het begint: bijna banaal. Natuurlijke spill-overs zijn veel bedreigender dan bioterrorisme. Af en toe stort een bacterie of virus zich met succes op een andere gastheer. Als een leeuw die zich, beroofd van zijn natuurlijke prooi, tegoed doet aan een koe of een mens.’

Kennen we de impact van besmettelijke ziektes op wilde dieren en planten?

‘De studie van de immunologie van wilde dieren staat nog in de kinderschoenen, maar ze is erg belangrijk. Onlangs is ontdekt dat uitbraken van het hendravirus in vliegende vossen veel vaker voorkomen in stedelijke gebieden dan op het platteland. Dat komt waarschijlijk omdat verstedelijkte vleermuizen sedentair zijn en de frequente blootstelling aan het virus missen in het wild. Terwijl net dat de infectie op een laag niveau houdt. Dat betekent dat steeds meer vleermuizen via slechte voeding of habitatverlies besmet raken en meer van het virus achterlaten in onze tuinen. Ons bestaan is zo verweven met dat van andere dieren dat we het ons niet kunnen veroorloven om ons enkel over menselijke infectieziektes zorgen te maken. In de Amazone leidde 4 procent meer ontbossing tot een gestegen incidentie van malaria met bijna 50 procent. Vernietigen we de natuur, dan verdwijnen vaak de soorten die een beschermende rol hebben. De ‘reservoir hosts’ gedijen dan als nooit tevoren.’

Welke factoren bepalen het succes van een zoönotische ziekte?

‘Toeval bepaalt of een virus gedijt in een nieuwe gastheer. Mensen worden voortdurend blootgesteld aan virussen, meestal zonder gevolg. Lipkin vertelde me dat je tijdens het eten van een slaatje een ontelbare hoeveelheid plantenvirussen binnenkrijgt. Maar die kunnen mensen niet besmetten. Soms slaagt een virus er onverwachts wel in om over te springen naar de mens, omdat het leeft in een milieu dat enigszins vergelijkbaar is met het onze. Dan heeft het virus ‘het groot lot gewonnen’. Bij hiv, bijvoorbeeld, zorgde één enkele spillover van een chimpansee op een man voor dertig miljoen menselijke doden.’

De besmetting gebeurt via ‘vectoren’.

‘Vectoren dragen een virus over van hun natuurlijke ’reservoir’ naar een andere soort. Bij het West-Nijlvirus en dengue (knokkelkoorts) zijn muggen de vector, respectievelijk vogels en apen het reservoir. Teken zijn de vector voor de ziekte van Lyme, terwijl knaagdieren het reservoir vormen. Vleermuizen brengen dan weer dengue over van apen. De oorspronkelijke gastheer van een virus kan je opsporen door de vector te vinden. De overdracht is een ingewikkeld proces. Het virus moet zich overvloedig voortplanten in het bloed van de natuurlijke gastheer. Vervolgens moet de vector de gastheer bijten en samen met diens bloed virusdeeltjes opslurpen en ervandoor gaan. De vector moet dan zelf veel meer virusdeeltjes produceren die hun weg vinden naar zijn mond. En tot slot moeten de virusdeeltjes tijdens een beet in de volgende gastheer terechtkomen en daar gedijen.’

Hoe vermijd je dat een besmetting uitmondt in een epidemie?

‘Wetenschappers proberen zo snel mogelijk de vector, en via die vector de ‘reservoir host’ te vinden. Zodra men bijvoorbeeld wist dat het nipah-virus in Maleisië via vleerhonden op de mens werd overgedragen, met varkens als belangrijke ‘reservoir host’, werden varkens en vleerhonden van elkaar gescheiden. Weg met die gigantische varkenskwekerijen die fruitbomen gebruikten om hun dieren schaduw te geven. Daardoor konden urine en speeksel van de reusachtige vleermuizen de varkens besmetten. Meer dan een miljoen varkens werden afgemaakt en varkens houden mocht enkel nog in speciale gebieden. De aanpak werkte, want sinds 1999 is er geen spoor meer van nipah in Maleisië. Dat is anders in India en vooral in Bangladesh, waar er een andere oorzaak werd gevonden voor besmetting. Verzamelaars vangen er ‘s nachts palmsap op in kleipotten. Vliegende vossen die zich tegoed doen aan het sap vervuilen de potten met hun uitwerpselen, urine of speeksel. Tevergeefs heeft de overheid geprobeerd om de consumptie van palmsap te ontmoedigen. Ook de introductie van kleine bamboeschermen die de potten moesten afdekken, bleek geen succes. Hoewel er nu een verbod is op de verkoop van palmsap zijn er elk jaar nog een paar nieuwe gevallen van nipah.’

Welke soorten virussen zijn het sterkst vertegenwoordigd onder zoönotische ziekten?

‘De enkelstrengs RNA-virussen. Dan heb ik het over de griepvirussen (H5N1, het vogelpestvirus), de coronavirussen (zoals het SARS-virus, dat een dodelijke longziekte veroorzaakt), de filovirussen (marburg en ebola) en de paramyxovirussen (nipah, menangle en hendra). Dit zijn ook de meest waarschijnlijke kandidaten voor toekomstige zoönotische ziektes en de volgende pandemie. Geografische hotspots voor een besmetting zijn plaatsen met veel contact tussen mensen en wilde dieren, zoals in Bangladesh, waar toeristen bij de tempels apen voederen.’

Biedt vernietiging van deze apen soelaas?

‘Dat is even dom en contraproductief als het uitroeien van vleermuizen om hendra uit de wereld te helpen. Behalve ethisch verkeerd is zo’n drastische maatregel ook ecologisch destructief. Vleermuizen vervullen een belangrijke functie in hun ecosysteem. Ze reguleren het insectenbestand. De uitroeiing van het natuurlijke reservoir staat gelijk met het ombrengen van de boodschapper. Het is veel slimmer om deze soorten gewoon met rust te laten.’

Waarom zijn vleermuizen zo vaak het reservoir voor een zoönotische ziekte?

‘Vleermuizen zijn goed voor een kwart van alle zoogdierensoorten op de planeet. Zo bekeken zijn ze helemaal niet oververtegenwoordigd binnen de ‘reservoir hosts’. Mogelijk zijn vleermuizen ook een stabiele en gastvrije gastheer voor virussen omdat ze in erg grote groepen leven. Met zijn honderdduizenden of miljoenen strijken ze neer in een grot of in bomen. En ze leven verbijsterend lang, ze kunnen 18 tot 20 jaar oud worden. Sommige virussen leven al miljoenen jaren in een vleermuissoort. Zij hebben een pact met hun gastheer gesloten. Maar niet met de mens.’

Klopt het dat we slechts één procent van de bestaande virussen kennen?

‘Dat is een erg ruwe schatting. Als je er, zoals Ian Lipkin, van uitgaat dat elke soort zijn eigen virus heeft, dan zijn er miljoenen onbekende zoönotische virussen. We kunnen trouwens ook ziek worden door gedomesticeerde dieren, denk maar aan de varkensgriep of Q-koorts. Gelukkig is de menselijke soort genetisch erg divers. Zoönotische ziektes zullen onze soort niet decimeren, al kunnen ze onze rangen wel sterk uitdunnen.’

Hoe meer diversiteit in de natuur, hoe meer gevaar voor de mens?

‘Het gevaar schuilt in onze omgang met deze verscheidenheid. Hoe meer we de natuur verstoren, hoe groter de kans dat een virus naar de mens overspringt. Want dan biedt hij zich aan als alternatieve gastheer.’

Is er ook nog goed nieuws?

‘Dat heet wetenschap. Wetenschappers vinden voortdurend nieuwe manieren om epidemieën in een vroeg stadium te herkennen en ontwikkelen geavanceerde methodes voor de snelle en nauwkeurige identificatie van stalen. Antivirale middelen worden beter en strenge volksgezondheidsmaatregelen kunnen de gevolgen van een uitbraak beperken. De afgelopen twaalf jaar zagen we een heel sterke evolutie op dat vlak. Wilde je enkele jaren geleden uitvlooien of een populatie gorilla’s met ebola besmet was, dan moest je dieren verdoven om bloedstalen te nemen. Nu bepaalt een biochemische test op basis van hun uitwerpselen in een wip of ze besmet zijn of niet.’

Blijkbaar denken meer en meer wetenschappers intussen aan een verband tussen chronische ziektes en mysterieuze infecties.

‘Inderdaad. Ze denken dat virussen en bacteriën aan de basis kunnen liggen van veel ziektes die we vandaag niet als besmettelijk beschouwen. Virussen die bijvoorbeeld kanker veroorzaken omdat ze tot mutaties leiden. Dat idee begint veld te winnen.’

 

Dit artikel verscheen eerder in het januarinummer van 2013 van Eos Wetenschap.