Psyche & Brein

Hersenscans sporen alzheimer op

De hersenscans kunnen vaststellen met welke vorm van geheugenverlies de patiënt kampt. Met een specifiekere diagnose weten patiënten beter hoe hun toekomst eruitziet.

Dit is een artikel van:
Eos Wetenschap

Of iemand met geheugenproblemen last heeft van alzheimer of een andere vorm van dementie is doorgaans lastig te meten. Pas nadat iemand sterft zien artsen middels een autopsie of er bijvoorbeeld plaques en tangles in het brein aanwezig zijn. Dat zijn samengeklonterde eiwitten, typisch voor de ziekte van Alzheimer en voorbeelden van zogenoemde biomarkers, biologische kenmerken van een aandoening. 

Nu worden vaak allerlei geheugen- en cognitieve tests gebruikt om mensen met geheugenverlies te diagnosticeren. Uit een reviewstudie van onder meer de University of Minesota blijkt nu dat verschillende hersenscans accurater zijn in het stellen van een diagnose dan cognitieve testen. ‘Het stellen van een diagnose is belangrijk omdat patiënten dan de juiste zorg kunnen krijgen’, verduidelijkt Floor Duits, gepromoveerd aan het Amsterdam UMC. Zelf doet ze ook onderzoek naar biomarkers bij alzheimer. ‘Met een juiste en vroege diagnose kunnen patiënten en hun families zich beter op de toekomst voorbereiden. Bovendien kunnen biomarkers twijfels over een diagnose wegnemen.’

Drie soorten hersenscans

De Amerikaanse wetenschappers gooiden 24 eerdere studies naar de biomarkers van alzheimer op een hoop. Deze eerdere onderzoeken probeerden met verschillende hersenscans patiënten met dementie te diagnosticeren. De uitslagen van de hersenscans vergeleken ze met de uitslagen van autopsies na de dood van de deelnemers. De auteurs van de review concluderen dat er drie hersenscans zijn die de ziekte van Alzheimer kunnen opsporen terwijl de patiënten nog leven: de zogenoemde amyloid-PET-scan, de MRI-scan en de FDG-PET. 

Alle drie speuren ze naar verschillende biomarkers. De amyloid-PET-scan detecteert middels radioactiviteit de aanwezigheid van amyloïde plaques (de samengeklonterde eiwitten). Met een MRI-scan kan de grootte van de hippocampus – het geheugengebied van de hersenen– worden gemeten. Typisch voor alzheimer is een kleinere hippocampus. En de FDG-PET-scan stelt vast hoeveel glucose de hersenen verbruiken. Veranderingen in glucoseverbruik duiden mogelijk op alzheimer.

Deze hersenscans zouden met 90 procent zekerheid vaststellen of een patiënt met alzheimer kampt of andere (milde) cognitieve problemen heeft. Ook kunnen de scans het verschil tussen een beginnende vorm van alzheimer en gezonde, niet-dementerende hersenen meten. 

Volgens Duits zijn de conclusies van deze review wat behoudend en is de wetenschap eigenlijk al een paar stappen verder op dit gebied. ‘Uit recente onderzoeken blijkt bijvoorbeeld dat zo’n amyloid-PET-scan net zo accuraat is als biomarkers aanwezig in het hersenvocht in het vaststellen of een patiënt al dan niet met alzheimer kampt. In Nederland worden er bij verschillende specialistische geheugenpoliklinieken - naast cognitieve tests - bovendien al hersenscans en ruggenprikken gebruikt om biomarkers voor alzheimer op te sporen’, zegt Duits. 

‘Maar meer onderzoek zal voorlopig nodig blijven om meer over oorzaken en verschillende vormen van dementie en alzheimer te weten te komen’, meent Duits.

De bevindingen zijn gepubliceerd in het vakblad Annals of Internal Medicine