Opinie

Het nieuwe forensisch psychiatrisch observatiecentrum: een plan zonder visie?

Al jarenlang wordt er gepleit voor een strafrechtelijk psychiatrisch observatiecentrum, dat dit jaar eindelijk werkelijkheid lijkt te worden. Toch valt daar heel wat op aan te merken, vindt forensisch psychologe Kasia Uzieblo.

Reeds decennialang wordt er steen en been geklaagd over de kwaliteit van het forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek. Volgens talloze advocaten, onderzoeksrechters, psychologen en psychiaters is deze kwaliteit globaal genomen ondermaats: zo stelt men zich al te vaak vragen bij de gestelde diagnoses en de onderbouwing hiervan. Gerechtsdeskundigen beamen dit probleem maar wijzen hierbij steevast met de vinger naar de beperkte onderzoeksmogelijkheden. Het ontbreekt hen immers aan tijd en mogelijkheden om de verdachte uitgebreid te onderzoeken en zijn/haar gedrag te observeren. Een oplossing die stelselmatig uit de kast gehaald wordt, is de opbouw van een penitentiair onderzoeks- en observatiecentrum. Hierbij wordt vaak het Pieter Baan Centrum, een psychiatrische observatiekliniek in Nederland, genoemd als toonaangevend voorbeeld. Een dergelijk centrum zou gedragsdeskundigen toelaten om de toerekeningsvatbaarheid en de nood aan behandeling van een verdachte diepgaand te onderzoeken. Hoewel het belang van een dergelijk observatiecentrum reeds in de interneringswet uit 1930 alsook in de herziene wet van 2014 door politici erkend werd, bleef de opbouw van een dergelijk centrum uit.

Er rijzen grote bezorgdheden over het ontbreken aan een visie over het deskundigenonderzoek dat in het centrum gevoerd zal worden

Maar anno 2020 lijkt het er dan toch van te komen: met het recent uitschrijven van vacatures voor een observatiecentrum in de gevangenis van Sint-Gillis lijkt er een einde te komen aan deze processie van Echternach. Je zou denken dat deze vacatures tot euforische reacties binnen het werkveld zouden leiden, maar niets is minder waar. In de wandelgangen van forensische centra hoor je eerder een steeds luider wordend gemor of erger, aanschouw je een berusting in de frustraties en ergernissen die reeds jarenlang onder de oppervlakte borrelen. Zo lijkt op basis van de vacatures het observatiecentrum al van bij aanvang af te stevenen op een personeelstekort. Het observatiecentrum zal met ongeveer vier keer minder zoveel personeel moeten doen dan het Pieter Baan Centrum die nagenoeg evenveel bedden telt. Maar daarnaast rijzen ook grote bezorgdheden over het ogenschijnlijk ontbreken aan een visie inzake het deskundigenonderzoek dat in het centrum gevoerd zal worden. Aan welke kwaliteitsvereisten dit onderzoek zal moeten voldoen en vanuit welke visie men het diagnostisch onderzoek zal benaderen blijft immers in nevelen gehuld. En laat dit juist het debat zijn dat voornamelijk gevoerd zou moeten worden.

De olifant in de kamer

Een eerste probleem bij forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek is dat deskundigen zich nog al te vaak verlaten op grond van -in het beste geval- enkele vrijblijvende gesprekken, eigen professionele ervaring en eigen inzichten. Deze aanpak is echter erg onderhevig aan verschillende vormen van denkfouten die de werkelijkheid vertekenen. Zo ligt bijvoorbeeld bevestigingsbias voortdurend op de loer: men herkent sneller het bewijs dat zijn/haar opvattingen ondersteunt dan de tegenargumenten daarvoor. Ook de zogenaamde illusoire correlatie, waarbij er verbanden gelegd worden tussen zaken die in werkelijkheid geen verband met elkaar houden, is vaak voorkomend. De lijst aan mogelijke vertekeningen is te lang om hier te verhalen. Belangrijker is dat we ons realiseren dat niemand bestand is tegen dit soort vertekeningen, ook deskundigen niet. Deskundigen kunnen er zich wel enigszins tegen wapenen door zich van deze mogelijke bias bewust te zijn en door goede meetinstrumenten te gebruiken. 

Er is een schrijnend tekort aan psychiaters die de nodige opleidingen gevolgd hebben

Een tweede niet te onderschatten probleem is het prangend tekort aan deskundigen die een doorgedreven opleiding in de forensische psychiatrie hebben genoten en concreet in de forensische diagnostiekvoering. De laatste jaren is er wel getracht om op dit vlak een inhaalbeweging te maken. Het volgen van specifieke opleidingen in de forensische psychiatrie wordt nu als voorwaarde gesteld om als forensisch psychiater erkend te kunnen worden. Maar niettemin wringt ook daar het schoentje. Er is een schrijnend tekort aan psychiaters die de nodige opleidingen gevolgd hebben. Bovendien worden ook aan deze opleidingen geen inhoudelijke kwaliteitsvereisten gesteld. Een heldere en wetenschappelijk onderbouwde visie op de inhoud waaraan deze dienen te voldoen, blijft vooralsnog uit. Het blijft dan ook de vraag of deze vormingen de gerechtspsychiaters voldoende tools en vaardigheden brengen. Tenslotte weten we niet in hoeverre deskundigen deze opgedane kennis daadwerkelijk in de praktijk toepassen. Dit wordt immers niet getoetst. Voor forensisch psychologen is de situatie nog schrijnender: daar ontbreekt het nog geheel aan opleidingscriteria. Met andere woorden kan iedere psycholoog, ook de psycholoog zonder enige diepgaande kennis over de forensische psychologie en forensische diagnostiekvoering, als deskundige aan de slag.

So what?

De gevolgen van een dergelijk tekort aan inhoudelijke kwaliteitsvereisten zijn niet min. Ten eerste zorgt een onderzoek zonder een gestructureerd en onderbouwd plan voor een ongelijke bejegening: het gevaar dreigt dat geen enkele pleger tegen dezelfde meetlat gelegd zal worden. Bovendien zorgt deze aanpak niet voor een veiligere maatschappij. Een ontoereikende diagnosestelling kan immers tot onder- of overbehandeling leiden. Onderbehandeling houdt in dat de pleger geen behandeling krijgt die voldoende afgestemd is op de aanwezige risicofactoren en noden, waardoor het risico op recidive niet vermindert. Overbehandeling gebeurt wanneer plegers een te intensieve behandeling krijgen. Baat het niet dan schaadt het niet gaat hier echter niet op: onderzoek wijst immers uit dat overbehandeling juist het risico op recidive verhoogt. Kortom, bij een ontoereikende diagnosestelling is de kans op een contraproductieve behandeling en een verspilling van het beperkte budget groot. 

Waarheen met het observatiecentrum?

Het voeren van een psychiatrisch deskundigenonderzoek is bijzonder complex. De gerechtspsychiater dient zich uit te spreken over de mentale toestand van een verdachte ten tijde van het delict en dient het verband tussen deze mentale toestand en het delict te onderzoeken. Vele internationale experten betwijfelen of een dergelijke diagnostiek überhaupt mogelijk is. Niettemin zou een dergelijk observatiecentrum reeds enige heil kunnen brengen door de deskundigen de mogelijkheid te geven om een diepgaand en uitgebreid onderzoek te verrichten. Maar een diagnostisch onderzoek is dus meer dan observeren alleen. Het onderzoek dient op een transparante, gestructureerde en wetenschappelijk onderbouwde wijze te gebeuren en het dient voldoende omvattend te zijn: diepte-interviews en observaties dienen aangevuld te worden met een uitgebreid milieu-onderzoek, testpsychologisch onderzoek en een diepgaande studie van het gerechtelijk dossier. Dit onderzoek dient bij voorkeur te gebeuren door een multidisciplinair team van experten in de forensische gedragswetenschappen en diagnostiekvoering. De aanstelling van slechts één psychiater en één psycholoog doet echter ernstig vermoeden dat het nieuwe observatiecentrum niet garant zal kunnen staan voor een kwalitatief diagnostisch onderzoek. Een dergelijk plan zonder inhoudelijke visie is niet meer dan een droom; en in dit geval kan het zelfs uitdraaien op een dure nachtmerrie.