Gelijk op het internet

Dankzij president Trump is de discussie rond netneutraliteit weer helemaal losgebarsten. Mogen providers diensten als Facebook en Spotify extra geld vragen voor hun enorme stromen dataverkeer? Ook in Europa blijft de kwestie een hete aardappel.

Facebook en Spotify zijn pro netneutraliteit, maar zijn tegelijk vaak partners in exclusieve abonnementen

Wie in 2015 dacht dat het onderwerp ‘netneutraliteit’ voor geen beroering meer zou zorgen, had het goed mis. Na een besluit van president Obama dat providers dwong om alle data gelijk te behandelen, leek de kous daarmee af. Maar dat was buiten Obama’s opvolger gerekend. Net zoals hij al op andere beleidsdomeinen had gedaan, besloot president Trump in december om Obama’s beslissing terug te draaien. In de VS is netneutraliteit officieel niet langer een vereiste. Dankzij Trump is bovendien niet langer de machtige Federal Communications Commission (FCC), maar de zwakkere Federal Trade Commission (FTC) bevoegd voor de materie.

Als doorsnee surfer sta je er wellicht nooit bij stil dat je vanuit je browser probleemloos elke website kan bezoeken en elke online dienst kan gebruiken. Je betaalt een internetabonnement en daarmee heb je toegang tot alles wat online te vinden valt. Die totale vrijheid die je ervaart, is echter een conventie.

Het kan immers ook anders, en daarvoor hoef je niet eens je verbeelding te gebruiken. Als je in België en Nederland het adres van bepaalde piratensites, zoals The Pirate Bay, intikt, toont je browser wellicht een ontradend bericht van de overheid. Met uitzondering van moeilijk toegankelijke websites in de legale schemerzone ervaar je verder nauwelijks beperkingen. Het is enkel dankzij netneutraliteit dat er geen onderscheid is in de toegang van online diensten.

Een bepaalde website of dienst afremmen ten voordele van een andere is volgens de principes van netneutraliteit verboden. Dat lijkt voor ons heel vanzelfsprekend, maar internetproviders hebben best wat argumenten om die praktijk te ondermijnen. Een klassiek voorbeeld is het afremmen van BitTorrent, de peer-to-peer-technologie die vaak, maar niet uitsluitend gebruikt wordt om illegale bestanden te verspreiden. Omdat BitTorrent behoorlijk veel bandbreedte kan opslorpen, waagden sommige internetaanbieders in het verleden zich aan het vertragen van BitTorrent-verkeer. Technisch is dat helemaal niet moeilijk.

Slokop

Er zijn verschillende redenen waarom netneutraliteit voor providers best wat zwakker mag. Om te beginnen willen ze niet dat internettoegang gezien wordt als een nutsvoorziening, zoals water, gas of elektriciteit. Dat we het internet daarmee gelijkschakelen, vloeit ergens voort uit netneutraliteit. Want als een provider niet mag ingrijpen op internetverkeer, is het ook weinig meer dan een doorgeefluik voor data. Hierdoor verliezen aanbieders mogelijkheden om bijvoorbeeld specifieke abonnementstypes te creëren, zoals een abonnement voor liefhebbers van videostreaming. Nutsbedrijven hebben vaak ook aanvullende dure verplichtingen, zoals de verplichting om te leveren. Belangrijker is dat veel aanbieders vinden dat succesvolle internetbedrijven als Google, Facebook en Netflix rijk zijn geworden dankzij de investeringen die zij, de providers, hebben gedaan.

Om dat standpunt te begrijpen, moet je kijken naar hoe het internet eigenlijk werkt. In tegenstelling tot wat velen denken, is het internet niet één groot netwerk waarop je met je smartphone of pc inlogt. Eigenlijk bestaat het uit de vele netwerken van providers en contentbedrijven die met elkaar verbonden zijn via zogenaamde ‘Internet exchanges’ (knooppunten waarmee netwerken kunnen verbinden) en ‘backbones’ (grote datalijnen die clusters van gebruikers verbinden).

Het bijna miraculeuze aan het internet is dat dataverkeer, bijvoorbeeld tussen jouw browser en een website in de VS, snel en efficiënt verloopt. De doorsnee surfer merkt niets van de ingewikkelde route die hij eigenlijk neemt. Toch draagt die complexe structuur een kostprijs. Het kost theoretisch gezien geld om al die datapakketten heen en weer te sturen over netwerken. Doorgaans regelen providers die kosten onderling via zogenaamde peering-overeenkomsten. De achterliggende gedachte bij die overeenkomsten is dat er op langere termijn in alle richtingen wel min of meer evenveel data vloeien. Volgens die logica verbruikt de ene provider (met zijn abonnees) evenveel data als de andere. Voor elk datapakket een factuur maken, hoeft dan niet.

Daar wringt de schoen. Een aantal grote internetbedrijven wordt steeds meer een bron voor een groter deel van alle verkeer, terwijl er weinig data terugvloeien. Facebook, Google (dat ook YouTube omvat), Netflix: de namen klinken vast bekend in de oren. Veel internetproviders vinden dat deze partijen groot zijn geworden omdat ze hun content vrij het internet konden opsturen en naar hun klanten konden brengen, zonder dat ze hoeven te investeren in de nodige infrastructuur.

Dat standpunt wordt tegengesproken door de betrokken internetbedrijven. Zo koopt Google al jaren backbone-capaciteit op om het Edge Network te creëren waarop providers rechtstreeks kunnen aansluiten. En Netflix plaatst bij internetaanbieders dan weer servers zodat de videostreams voor klanten van die provider niet over heel het internet moeten reizen.

Maar dat ondermijnt niet alle kritiek van providers. Internetaanbieders klagen dat de stijgende populariteit van streamingdiensten als Netflix en Spotify hen ook dwingen tot nieuwe investeringen in infrastructuur. Het straatwerk en de fysieke arbeid die het vergt om internet bij bedrijven en particulieren te krijgen, is peperduur.
Ten slotte ondervinden providers die digitale tv en andere bijkomende diensten aanbieden veel concurrentie van YouTube en Netflix. Ze zien hun inkomsten dalen en hun uitgaven stijgen. Waar zij dan ook van dromen, is dat ze een stukje van het succes van pakweg Netflix kunnen afromen, bijvoorbeeld door Netflix enkel toegankelijk te maken voor dure abonnementen.

Verwarde waakhonden

Het internet kent geen geografische grenzen. De acties van Trump kregen daarom ook in Europa snel een weerslag. Zo verscheen er enkele dagen na de nieuwe koers in de VS al een opiniestuk van Proximus-CEO Dominique Leroy, waarin ze ijverde voor een versoepeling van netneutraliteit. ‘Het gaat te ver als spelers zoals Google, Netflix en Facebook almaar meer capaciteit nodig hebben en daar niets voor moeten betalen. De gratis distributie heeft hen groot gemaakt’, stelde ze in de zakenkrant De Tijd. De topvrouw maakte de vergelijking met zwaar vrachtvervoer. Als we het normaal vinden dat vrachtwagens meer betalen om over onze wegen te rijden, waarom zouden we het dan niet normaal vinden om van de giganten van het internet hetzelfde te vragen?

Officieel is Europa helemaal pro netneutraliteit. Maar er zijn wel barsten te bespeuren. Zo is er een uitzondering voorzien. De zogenaamde zero rating laat toe dat een provider data naar een bepaalde site niet aanrekent. Het gaat er dan om dat je met een bepaald abonnement niet hoeft te betalen voor de data die je verbruikt als je muziek streamt via Spotify, maar wel als je luistert via concurrent Deezer. Zero ratings zijn behoorlijk controversieel. Er zijn heel wat Europese providers die dergelijke abonnementen aanbieden, maar vaak lokken die een reactie van de lokale telecomwaakhond uit. In sommige landen, zoals Zweden, volgt er een rechtszaak, in andere, zoals Duitsland, kan het wel.

Het opmerkelijke aan dat alles is dat grote contentpartijen dan wel voorstanders zijn van netneutraliteit, maar tegelijkertijd dikwijls partners zijn in zero rating-abonnementen. Dat is dan weer munitie gebleken in de Amerikaanse discussie. In de aanloop naar de vernietiging van netneutraliteit in de VS deed het Amerikaanse Congres-lid Ro Khanna, een voorstander van soepelere regels, de vlam in de pan slaan. Hij merkte op dat Portugese en Nederlandse providers via zero ratings abonnementen aanboden die bepaalde sites bevoordeelden. Zo was er een Nederlandse provider die een pakket aanbood waarbij verkeer naar Instagram en Facebook goedkoper was dan naar andere sociale netwerken. Onder de Obama-regels zou dat in de VS niet mogelijk zijn. Dat vormde voor tegenstanders de aanleiding om te roepen dat Amerika zijn regels dan ook maar moest afzwakken. Want waarom zou ook voor providers niet ‘America First’ gelden?