Zin en onzin van de jacht

21 oktober 2012 door DDC

Binnenkort trekken duizenden jagers opnieuw het veld in. Sommigen zien de plezierjacht liever verdwijnen. Maar volgens de jagers bestaat die al niet meer en doet de moderne jager aan noodzakelijk wild- en natuurbeheer. Toch is het nut van de jacht in veel gevallen twijfelachtig.

De fazantenkooien openzetten en erop los schieten. Dát is volgens de Hubertusvereniging Vlaanderen (HVV) en de Koninklijke Nederlandse Jagersvereninging (KNJV) plezierjacht. ‘Een praktijk die tot het verleden behoort’, zegt Marc Van Olmen van de HVV. ‘De jager is veranderd van een ‘schieter’ in een beheerder.’

Vanaf het einde van de jaren 1980 veranderden de jagers het geweer van schouder. ‘Beheer’ werd het codewoord. ‘De jager waakt over ecologische evenwichten, houdt dierenpopulaties gezond en zorgt voor de natuur’, zegt Marlies Kolthof van de KNJV. ‘Doet hij dat goed, dan kan hij in het jachtseizoen een deel van het wild oogsten.’ De jager die enkel in de herfst zijn geweer uit de kast haalt, bestaat volgens Van Olmen niet meer. ‘Een echte jager is van 1 januari tot 31 december in de natuur in het getouw.’

Maar is wat hij daar doet ook echt natuurbeheer? Dat is gericht op het in stand houden of herstellen van bepaalde habitattypes, zoals heide, bos of grasland, met hun specifieke planten en dieren. Uitgangspunt is het ecologisch potentieel en de geschiedenis van een gebied, doel het vrijwaren van de biodiversiteit. ‘De jager heeft een ander doel voor ogen’, zegt Eckhart Kuijken, emeritus hoogleraar ecologie en natuurbehoud aan de Universiteit Gent en ex-directeur van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). ‘Hij doet aan biotoopbeheer, gericht op een beperkt aantal jachtwildsoorten. Die wil hij maximaal kunnen oogsten.’ Je zal de doorsnee jager niet snel betrappen op het aanleggen van een kikkerpoel of het maaien van een grasland om zeldzame planten een kans te geven. ‘Natuurbeheer dient het algemeen belang, de jacht vooral het eigen belang.’


Verstoring
Ondanks hun verschillende doelstellingen, hoeven jacht en natuurbehoud niet per se met elkaar in strijd te zijn. Als jagers in een monotoon, modern landbouwlandschap houtkanten aanplanten, wildakkers aanleggen en grasstroken inzaaien om hazen, fazanten en patrijzen schuilplaatsen en voedsel te geven, kunnen ook andere soorten daarvan profiteren. ‘Voorwaarde is wel dat streekeigen planten worden gebruikt’, zegt Kuijken. ‘Dat is niet altijd het geval. Jagers doen dan veeleer aan ‘biotoopvervalsing’.’

‘De jachtsector heeft de toegenomen interesse in natuurbeleving bij het grote publiek goed aangevoeld, en maakt er handig gebruik van om de onwetende burger van haar relevantie te overtuigen’, aldus Kuijken. Maar naarmate de belangstelling voor natuurbehoud is gegroeid, heeft de jacht op dat vlak aan belang ingeboet. Natuurgebieden zoals het Zwin in Knokke of De Maten in Genk danken hun bestaan aan het feit dat ze lange tijd jachtgebied waren. Vandaag garanderen wetten en regels natuurbehoud.

In ons volgebouwde en versnipperde landschap is de jacht door haar verstorend effect volgens Kuijken moeilijk te verzoenen met recreatie en natuurbehoud. ‘De druk op de biodiversiteit is al zo groot dat we die extra verstoring best zoveel mogelijk beperken.’ Het gemiddelde Vlaamse natuurreservaat is 40 hectare groot, daardoor erg gevoelig voor invloeden van buitenaf, en vaak omgeven door jachtgebied. Vooral in gebieden waar watervogels overwinteren, kan dat nefaste gevolgen hebben.

John Van Gompel is conservator in de Uitkerkse Polder, een mozaïek van percelen natuurreservaat en landbouwgronden, en overwinteringsgebied van onder meer kolganzen en zeldzame kleine rietganzen. ‘De jacht op hazen en fazanten schrikt de dieren telkens op en verstoort hun broodnodige rust’, zegt Van Gompel. ‘Elk jaar moeten we ook vaststellen dat jagers aan de rand van het reservaat een paar schoten lossen, om daarna op het opgeschrikte waterwild te kunnen jagen.’ De wettelijke regeling, die de jacht in 24 vogelrijke gebieden vanaf 15 november verbiedt, volstaat volgens Van Gompel niet. ‘De eerste dieren komen al in oktober aan. Een compromis met de jacht is hier zo goed als onmogelijk.’

Veeteelt en mezenbeheer
Jagers beperken zich niet tot biotoopbeheer om meer wild in hun jachtgebied te krijgen. Ze voederen de dieren ook. Die praktijk doet bij ecologen de wenkbrauwen fronsen. Door wild te voederen sterven veel minder dieren van honger. In Nederland is het bijvoederen van herten, reeën en wilde zwijnen in de regel verboden, omdat het als strijdig met goed wildbeheer wordt beschouwd. ‘Bijvoederen is nuttig als je graag veel en fitte dieren schiet, maar het heeft met natuurbeheer niets te maken’, zegt Sip Van Wieren, wildbioloog aan Wageningen Universiteit. ‘Als je dieren voedert, doe je aan veeteelt.’

In België kan voederen wel nog, al wil Waals minister Carlo Di Antonio vanaf 1 oktober het voederen van grootwild verbieden. De populatie everzwijnen in Wallonië is tussen 1990 en 2010 verdrievoudigd, van 8.500 tot 24.500 dieren, en de intensieve bijvoedering van de dieren is daar volgens Di Antonio mee verantwoordelijk voor.

Door extra voedsel te voorzien grijpen jagers in in de ecologische evenwichten die ze zelf zeggen te bewaken, een argument waar Van Wieren sowieso niet tuk op is. ‘Als ik hoor dat een populatie van een bepaalde wildsoort de natuurlijke draagkracht niet mag overstijgen, grijp ik naar mijn grijze haren. Die draagkracht is nu net iets dat per definitie door de omgeving zelf wordt bepaald.’ Neem bijvoorbeeld de ree. Ook zonder jacht zou het aantal reeën na verloop van tijd stabiliseren door voedselgebrek en ziektes, zij het op een iets hoger niveau. Maar dan laat je ze creperen, redeneren de jagers. Dan is het toch beter een aantal dieren te schieten en een kleinere, vitale populatie over te houden? ‘Maar waarom spant niemand zich in om ook koolmezen en spitsmuizen een mooie dood te bezorgen?’, werpt algemeen directeur van Vogelbescherming Vlaanderen Jan Rodts op. ‘Dat zijn ook dieren waarvan de meerderheid van de jongen moet sterven omdat er geen plaats genoeg is.’

Jagers zonder vergunning
Reeën of everzwijnen hebben geen natuurlijke vijanden, en de jacht moet die rol overnemen omdat er anders simpelweg veel te veel van zijn. Dat klinkt misschien logisch, maar die redenering is volgens Van Wieren op los zand gestoeld. ‘De wetenschap is er nog niet uit of het echt de roofdieren zijn die aantallen prooidieren reguleren. Op de Serengeti lopen enkele tienduizenden roofdieren rond en enkele miljoenen hoefdieren. Uit onderzoek blijkt dat zo’n 80 procent van die dieren op de savanne sterft door voedseltekort en ziektes, en niet door roofdieren.’

Zijn roofdieren wél aanwezig, dan komen ook zij in het vizier van de jager. Zo moet bijvoorbeeld het aantal vossen volgens de jachtsector worden gereguleerd. Dat is volgens Koen Van Den Berge, in roofdieren gespecialiseerd wildbioloog aan het INBO, in principe niet nodig. ‘Roofdieren staan aan de top van de voedselpiramide. En boven een top staat niets. Hun aantallen worden gereguleerd door het aantal prooidieren.’

Jagers en roofdieren leven traditioneel op gespannen voet. Bij de jongere generatie zien de natuurinspecteurs van het Agentschap voor Natuur- en Bosbeheer (ANB) een mentaliteitswijziging, maar toch blijft het gebruik van verboden klemmen, stroppen en vergif om vossen en roofvogels te bestrijden de meest  vastgestelde inbreuk op de jachtwetgeving. Ze delen met de jagers immers een interesse in hazen, fazanten en patrijzen. Maar terwijl de jager tot de opening van het jachtseizoen moet wachten om zijn deel van het wild te oogsten, beginnen roofdieren als jagers-zonder-vergunning al maanden eerder.

Niet efficiënt
Vlaanderen en Nederland zijn natuurlijk de Serengeti niet. Te grote aantallen van bepaalde diersoorten, zoals wilde zwijnen, ganzen en houtduiven, kunnen zowel in landbouw- als in natuurgebied voor problemen zorgen. De jachtsector werpt zich daarom op als schadebeheerder en -bestrijder.

Tegelijk lijkt de jacht problemen soms net in de hand te werken. Het Waalse voederverbod komt er om het aantal verkeersongevallen en de schade als gevolg van de onnatuurlijk hoge wildstand te beperken. Ook de omgeving van Brugge wordt geteisterd door everzwijnen, die hoogstwaarschijnlijk zijn uitgezet – uit DNA-analyse bleek vooralsnog geen verwantschap met naburige populaties. Onderzoek toont verder aan dat de vos, door jagers zo verguisd, veel nesten van de voor overlast zorgende grauwe gans leegrooft.

In andere gevallen is het de vraag in hoeverre de jacht het efficiëntste middel is om wildschade tegen te gaan. Uit onderzoek van het INBO blijkt dat in het huidige jachtseizoen, wanneer de meeste houtduiven worden geschoten, vermoedelijk slechts één duif van de drie een standvogel is. ‘Twee derde van de geschoten duiven zou sowieso zijn weggetrokken en in de zomermaanden niet voor overlast hebben gezorgd’, zegt Frank Huysentruyt van het INBO.

Uit onderzoek blijkt wel dat enkele duiven of ganzen schieten nuttig is in combinatie met andere methodes zoals vogelverschrikkers en kanonnen, die anders snel hun afschrikkend effect verliezen. Maar op het totale aantal vogels heeft de jacht nauwelijks een effect. Hoewel jaarlijks honderdduizenden duiven en ganzen worden geschoten, blijven de populaties toenemen. ‘De afvallers vergroten de overlevingskansen van de overblijvers tijdens de winter, zodat er dan netto geen effect is’, weet Huysentruyt. Ook de populaties everzwijnen blijken moeilijk onder de knoet te houden.

Onze landbouwgebieden zijn voor sommige soorten dan ook bijna het hele jaar door gedekte tafels en veranderingen in teeltpraktijken − bijvoorbeeld het inploegen van maïsresten, een lekkernij voor duiven en kraaien − vinden niet makkelijk ingang.

Alternatieve methodes kunnen soms soelaas bieden. Wetenschappers van het Nederlandse Sovon Vogelonderzoek zetten rond het natuurgebied de Deelen een omheining van 50 centimeter hoog. Ganzen konden daardoor niet met hun kroost naar de naburige landbouwgebieden trekken, met minder schade en een minder succesvolle voortplanting als resultaat.

In elk geval volstaat de jacht nu niet om de populaties van schadelijke soorten genoeg in te perken. De wetgeving maakt het er volgens de jagers niet makkelijker op. ‘De toegestane periodes en methodes om bijvoorbeeld zwijnen en duiven te bejagen, maken dat erg moeilijk’, zegt Van Olmen. Zijn rol als schadebestrijder brengt de jager echter in een lastig parket: hoe beter hij zich van zijn taak kwijt, hoe minder hij in de toekomst kan jagen. ‘Jagers zijn niet echt bezig met populatiebeheer’, zegt Kuijken. ‘Die willen in de eerste plaats jagen.’

Bambisyndroom
Soorten zoals fazanten, hazen en eenden worden niet bejaagd omdat ze voor problemen zorgen of te talrijk zijn − er zijn veeleer te weinig hazen − maar gewoon omdat het kan zonder nefaste gevolgen voor de soort. Vooral die ‘jacht om de jacht’ roept weerstand op. Maar die jacht is niet zinloos, stelt Marlies Kolthof, want het levert een lekker stuk wild op. ‘Zo benutten we de natuur optimaal.’

Maar moeten we de schaarse overgebleven natuur wel benutten? De Nederlandse Faunabescherming en de Partij voor de Dieren − die een voorstel wil indienen om de plezierjacht te verbieden − vinden van niet. De natuur is geen extensieve veehouderij.

Een haas die met goed gericht schot is gedood, is een stuk minder zielig dan een plofkip of een kistkalf, liet KNJV-voorzitter Roelf de Boer eerder dit jaar optekenen in de Volkskrant. In jagerskringen ergert men zich wel eens aan de ‘verweekte, weinig natuurkundige, door het bambisyndroom geïnfecteerde, bij 5 °C al rillende en verkleumde burger’, zoals Guido Wentein, hoofdredacteur van Jagen, de niet jagende medemens eerder dit jaar treffend omschreef.

Toch kan je de jacht bezwaarlijk diervriendelijk noemen. ‘Een directe dood is een toevalstreffer’, zegt Rodts. ‘Zeker bij drijfjacht, als dieren in volle vlucht worden beschoten. Dieren die kunnen ontkomen, sterven een pijnlijke dood door hagel in de longen, geperforeerde darmen, een gebroken onderkaak of afgerukte poten.’

Volgens een ex-jager, die liever anoniem blijft, wordt ongeveer 30 procent van de geraakte dieren niet gevonden. ‘Drijfjachten op hazen en fazanten zijn ware slachtpartijen die weinig te maken hebben met de ‘weidelijke’ jacht, met respect voor de natuur.’

Voor die natuur hoeven we het volgens Kuijken in elk geval niet te doen. Die kan grotendeels zonder de jacht, sporadische schadebestrijding uitgezonderd. ‘Natuurgebieden zijn heus geen ecologische rampgebieden vol zieke en zwakke beesten. We moeten de natuur opnieuw durven haar gang te laten gaan.’