Elke vlek een kunstwerk? De oudste laag van Antwerpen onder de loep

Modder, drek of klevende klei... Archeologen hebben ook slechte dagen. Maar net uit de fascinerende verscheidenheid van grond kan met behulp van micromorfologie een heel nieuw verhaal ontdekt worden. Zo ook voor de oudste stadslaag van Antwerpen.

Een snijplaatje van een bodemstaal werpt een licht op de vroegste geschiedenis van Antwerpen

Op een slechte dag ziet de archeoloog haar werkterrein als modder, drek of klevende klei. Waar het van kleur of substantie verandert, noemt ze het vlek, laag of spoor. Jammer, want deze kille termen zijn beledigend voor de boeiende wereld van de micromorfologie, het ongelooflijk gedetailleerd onderzoek van bodemmateriaal op microscopisch niveau. Onderzoek dat toont dat elke vlek een kunstwerk is, met een verhaal en een diepere betekenis.

Neem nu deze doorsnede van enkele centimeters grond uit de Antwerpse burchtsite, het hart van de oudste stad. Het is een schildering die in zijn abstractie de fantasie prikkelt. Er zit een structuur in, een donker heuvellandschap van glooiende laagjes, of is het een modderige wielerhelling? Verder is er een concentratie van wit omlijnde, gele ‘bolletjes’ die aan spiegeleieren doen denken. Fascinerend, maar schieten we hier als kunstliefhebber iets mee op? Een meer wetenschappelijke uitleg toont hoe een en ander werkelijk in elkaar zit.

Dit bodemstaal dateert uit de vroege middeleeuwen en het vertelt een historisch verhaal. Het komt van vlakbij de landingsplaats bekend als ‘de Werf’, ondertussen verdwenen bij het rechttrekken van de Antwerpse Scheldekaaien aan het eind van de 19de eeuw. Duizend jaar eerder, in de late 9de of vroege 10de eeuw, ontstond op deze plaats de voorloper van de Sinjorenstad. Al vóór die tijd woonden er echter mensen die sporen van landbouw in de bodem achterlieten. In tegenstelling tot wat men zou vermoeden, was de vroegste, stedelijke activiteit op de onderzochte plek geen markt of bewoning, maar betrof het de stalling van dieren. Dat blijkt uit het micromorfologisch onderzoek.

Houtsnippers, coprolieten en eierschalen

Vlakbij de plaats van staalname stonden dieren op stal. Een radiokoolstofdatering situeert dit tussen 900 en 970. De glooiende laagjes in het bodemstaal bestaan in het onderste en bovenste deel uit houtsnippers, door dieren verteerde plantenresten, vermengd met zand, resten van ‘coprolieten’ (uitwerpselen) en huishoudelijk afval zoals houtskool, as, schelpen en eierschalen, en kleine fragmentjes (soms verbrand) bot.  De horizontale poriën en de compactheid van deze laagjes wijzen op een oppervlak dat vaak betreden is door mens en dier, en de afwezigheid van gangen van regenwormen toont aan dat de ruimte overdekt was. De scherpe overgang tussen de laagjes doet vermoeden dat de stal zeer regelmatig uitgemest werd, en dat we dus een groot deel van het ooit aanwezige materiaal kwijt zijn.

De echte stallagen zijn het duidelijkst te zien in het middendeel van het staal, waar het betreden oppervlak bestrooid is met houtsnippers en fijne laagjes hooi en stro. Aan de houtsnippers kleven vaak nog restjes houtas. Het strooien van as was een populair middel om geuren en vochtigheid te bestrijden, zowel binnenshuis als in de stallen. Erboven ligt het laagje van spiegeleieren. De ronde ‘paardenogen’ zijn in werkelijkheid doormidden gesneden twijgjes die met elkaar vervlochten zijn. Hier ligt een vloerbedekking van vlechtwerk, of een omgevallen dunne wand die men op de grond legde om de stalbodem te verstevigen. Erboven stapelen zich opnieuw houtsnippers en stro op, met coprolieten, schimmelresten en sterk verhoogde concentraties aan fosfaten, typisch voor plaatsen rijk aan plantenresten en vloeibare en vaste uitwerpselen. Later, waarschijnlijk pas in de late 10de eeuw, worden deze stallagen overdekt door de resten van woonhuizen.

Bakske vol met stro

Zo vertelt de kleine kosmos een verhaal dat de grote wereld confronteert. Archeologische vondsten uit onze oudste stadskernen worden vaak in één beweging verbonden met handel, bewoning of andere stedelijke praktijken. Voor een handelsmetropool als Antwerpen ligt dat zelfs voor de hand. Het is dan ook ontnuchterend dat de micromorfologie ons meeneemt naar een doodgewone stal. Met wat beesten, en een bakske vol met stro.

Dit artikel verscheen eerder in Ex situ. Tijdschrift voor Vlaamse archeologie 18 in de rubriek 'Kleine Kosmos'