Niet-gelovig en diepreligieus

Over kosmische spiritualiteit bij natuurwetenschappers.

“Systeem! hoe graag met U alleen
verklein ik in mijn droom Uw blote
heelal tot knuffelbare grootte
en koester u door mij heen!”

Hiermee opent Een psalm voor dit heelal van Leo Vroman. De in 2014 overleden Vroman was hematoloog (bloedonderzoeker), dichter en tekenaar. In het gedicht Ik Joods? zette hij zich af tegen religieus extremisme en schreef hij: ‘Ik geloof dat alles heilig is’. De titel van zijn autobiografie, Warm, rood, nat, lief, verwijst naar zijn studieobject: bloed. In dat boek had hij het geregeld over de Natuur, met een hoofdletter dus. In zijn latere poëzie werd die vervangen door het Systeem, in een poging een onpersoonlijk godsbeeld te creëren.

Er zijn een aantal overeenkomsten tussen het godsbeeld van Vroman en dat van Albert Einstein. Ook Einstein behoorde tot een joodse familie en het is algemeen bekend dat hij door het opkomende nazisme in Duitsland naar de Verenigde Staten moest emigreren. Maar Einstein liet zich bij enkele gelegenheden ontvallen dat zijn religieuze overtuigingen bij die van Spinoza aansloten.

Voor Spinoza vielen God en de natuur samen. Het ging bij hem niet om een persoonlijke god zoals je die vindt in het christendom, en evenmin om een bron van menselijke moraal. Dat laat ruimte voor een ‘ongelovige religiositeit’, waartoe Albert Einstein en sommige andere wetenschappers zich aangetrokken voelen. Wellicht kunnen we Leo Vromans Systeem ook in deze traditie onderbrengen.

"Kosmische spiritualiteit kan je pas overvallen als je je bladen vol formules even opzijschuift."

Filosoof en Spinoza-kenner Herman De Dijn schrijft in zijn vorig jaar verschenen boek Rituelen onder meer over religie in een seculiere maatschappij. Eén hoofdstuk gaat over kosmische spiritualiteit. Spinoza en de zelfverklaarde diepreligieuze, niet-gelovige Einstein komen uiteraard aan bod. Tot mijn groot plezier citeert De Dijn ook drie strofes van Vroman, al kiest hij niet voor een fragment waarin het Systeem expliciet vermeld wordt.

De Dijn onderscheidt twee fases in de kosmische spiritualiteit: een fase die kan aanzetten om wetenschap te gaan bedrijven en een fase die uit wetenschappelijke ervaring kan resulteren. De eerste fase is een voorwetenschappelijke verwondering over het mysterie van de natuur. Als dat aanleiding is voor een diep ‘vertrouwen (‘faith’) in de rationaliteit van die verwonderlijke realiteit’, dan kan deze religieuze emotie een sterke motivatie vormen om aan wetenschap te doen, met toewijding en volharding.

De tweede fase is een andere vorm van verwondering, die maar kan ontstaan nadat men ervaring heeft met zelf aan wetenschap doen. Het gaat om de ondervinding een heel klein stukje van de werkelijkheid te begrijpen. Een ervaring die aanleiding geeft tot het besef dat de mens deel uitmaakt van een veel grotere werkelijkheid.

Die werkelijkheid begrijpt hij niet volledig en hij zal dat ook nooit doen, maar ze geeft toch blijk van een grote rationaliteit. Zo kan wetenschappelijke activiteit uitmonden in een diep ontzag voor de rationaliteit die zich in de werkelijkheid manifesteert. Het is een gevoel van nietigheid en nederigheid: het eigen theoretische vernuft is verwaarloosbaar vergeleken bij de orde van de werkelijkheid zelf.

De Dijn merkt op dat deze gevoelens niet noodzakelijk leiden tot of resulteren uit wetenschappelijke activiteit. Voorwetenschappelijke verwondering kan bijvoorbeeld ook resulteren in mysticisme of kunstuitingen. En wetenschappelijke activiteit kan pas tot deze vorm van spiritualiteit leiden als theoretici hun bladen vol formules opzijschuiven en de werkelijkheid als geheel beschouwen. Zelfs dan blijven andere reacties mogelijk. Ze zouden cynisch kunnen worden: wat heeft het voor nut om aan wetenschap te doen als we zelfs op het toppunt van ons inzicht nauwelijks iets begrijpen? Of sceptisch: begrijpen we er dan wel echt iets van, of maken we ons dat zelf wijs?

Het gaat bovendien niet om ‘het contrast tussen ‘bijna niets’ en ‘perfect inzicht’’, verduidelijkt De Dijn nog. Het gaat veeleer om het beleven van de confrontatie tussen onze gesofisticeerde wetenschap en het radicaal andere universum dat zich van ons begrip niets aantrekt, terwijl we er toch deel van uitmaken. Ook dat aspect klinkt door bij Vroman, in de laatste twee strofes van Een psalm voor dit heelal:

“Gij doet mij schrijven want ik maak
per ongeluk Uw beeld

Gij schrijft mij nooit, ik schrijf te vaak
en heb U weer verveeld.”

Deze column is verschenen in Eos (april 2019).