Als de school een kwelling is

Er zijn kinderen – en niet zo weinig – die niet naar school durven. Alleen al bij de gedachte krijgen ze buikpijn, hoofdpijn of andere psychosomatische klachten.

De meeste scholieren durven wel eens te spijbelen. Maar er zijn ook kinderen – en niet zo weinig – die niet eens naar school durven. Alleen al bij de gedachte krijgen ze buikpijn, hoofdpijn of andere psychosomatische klachten. Er is dan sprake van schoolangst of zelfs van een echte fobie die ernstige gevolgen kan hebben. Gelukkig is schoolangst met een juiste aanpak meestal te verhelpen.

Toen de onderwijzer hem ten overstaan van de hele klas voor leeghoofd uitschold, was voor Thomas de maat vol. De achtjarige jongen rende linea recta naar huis, naar zijn moeder, en zwoer dat hij nooit meer een voet in de school zou zetten. En zo gebeurde het ook. Hij bezocht nooit meer een reguliere onderwijsinstelling – of het nu het dorpsschooltje was of het gymnasium of de universiteit – maar toch werd hij een van de geniaalste uitvinders aller tijden: Thomas Alva Edison (1847-1931).


Veel kinderen zouden maar wat graag hebben dat hun moeder een voorbeeld nam aan mevrouw Edison en het gewoon zou accepteren dat haar kroost niet meer naar school wilde. Maar, daar zouden ouders hun kinderen toch geen goede dienst mee bewijzen. Nog afgezien van het feit dat in veel landen thuisonderricht helemaal niet is toegestaan, een carrière à la Edison, van bordenwasser tot miljonair, blijft in de meeste gevallen slechts een wensdroom.


Naar schatting vijf tot tien procent van alle Duitse kinderen en jongeren lijdt aan een vorm van schoolangst. Dat komt neer op 600.000 à 1,2 miljoen scholieren, vooral jongens. Dit verschijnsel doet zich vooral veel voor onder zesjarigen en tien- of elfjarigen. De oorzaak ligt voor de hand: op die leeftijd moeten ze normaliter voor het eerst naar de basisschool, respectievelijk overstappen naar de middelbare school. Er begint dus een levensfase die nieuwe eisen aan de kinderen stelt. Niet alle kinderen kunnen dat even makkelijk verwerken.


Uit tal van onderzoeken die de laatste jaren naar de gezondheid van de jeugd zijn gedaan, blijkt dat één iets zeker is: ouders zijn lang niet altijd goed op de hoogte van de kwalen en de problemen waarmee hun kinderen te maken hebben. Om te begrijpen waarom een kind niet naar school wil, moet eerst worden opgehelderd waar het nu precies bang voor is. Psychologen maken een fundamenteel onderscheid tussen schoolangst, waarbij de school zelf de oorzaak van het vermijdingsgedrag is, en schoolfobie. In het laatste geval speelt de school als zodanig slechts een ondergeschikte rol. Het kind in kwestie is dan vooral bang gescheiden te worden van zijn belangrijkste vertrouwenspersoon – meestal de moeder. Twee derde van de kinderen die aan verlatingsangst lijden, weigert hardnekkig naar school te gaan. Anders dan bij schoolangst of spijbelen, spelen bij een schoolfobie leerproblemen, gedragsproblemen of concentratieproblemen meestal geen rol. Overigens doen zich in de praktijk dikwijls mengvormen voor.


Zo'n fobie verhindert de kinderen niet huiswerk te maken, proefwerken voor te bereiden en ’s avonds de schooltas in te pakken. Maar als ze de volgende ochtend op weg naar school zijn, keren ze vaak halverwege terug omdat ze de scheiding van hun primaire vertrouwenspersoon als te bedreigend ervaren. Soms ontwikkelen ze ook psychosomatische klachten zoals misselijkheid, hoofdpijn of diarree. Zodra ze dan weer bij mama of papa zijn, nemen de symptomen af.


Kinderen en tieners met verlatingsangst zijn vaak erg gevoelig en angstig. Ze zijn bang voor ziekte en dood en worden niet zelden geplaagd door nachtmerries waarin ze in de steek worden gelaten. In de omgang met andere kinderen maken ze een schuchtere, introverte indruk. Tegelijkertijd kunnen ze jegens hun ouders uitgesproken veeleisend of zelfs agressief optreden.

Te veel in de watten leggen kan schadelijk zijn
Panische verlatingsangst is vaak een gevolg van een problematische gezinssituatie of van een traumatisch verlies, bijvoorbeeld doordat de ouders gescheiden zijn. Ook een te sterke binding aan de primaire verzorger kan verhinderen dat een kind emotioneel zelfstandig wordt. Veel kinderen met een schoolfobie zijn in de eerste levensjaren gewoon te veel beschermd. In meer dan tachtig procent van de gevallen gaat het om een enig kind of om het oudste kind – zo bleek in 2004 uit een onderzoek van de Universiteit van Keulen. Niet zelden lijdt oorspronkelijk de moeder aan verlatingsangst, een angst die zij op haar zoon of dochter overdraagt. Andere kinderen krijgen al jong veel verantwoordelijkheid in het gezin, zodat ze zich meer dan anderen zorgen maken om zieke of met problemen worstelende ouders.


Om een beginnende schoolfobie in de kiem te smoren, moet het kind zo snel mogelijk weer regelmatig naar school. Daardoor leert het: er overkomt mama niets als ik niet thuis ben – en ook mij niet. Ouders moeten begrijpen dat ze hun kinderen op de lange termijn een dienst bewijzen wanneer ze hen, ondanks het feit dat ze zich niet zo lekker voelen, toch naar school sturen. Als de ouders zich daarentegen angstig en bezorgd tonen, dan wordt het voor het kind moeilijker zijn eigen angsten te overwinnen.


Verscheidene recente, langlopende onderzoeken – zoals het in 2003 gepubliceerde onderzoek van Helen Egger van Duke University in North-Carolina – hebben aangetoond dat een vroegtijdige behandeling niet alleen belangrijk is omdat het kind daardoor een betere kans heeft de school met succes af te ronden. Er staat meer op het spel. Wie in zijn kinder- of tienerjaren acute verlatingsangst niet overwint, loopt een drie keer zo groot risico later als volwassene een andere psychische afwijking of kwaal te ontwikkelen, bijvoorbeeld een paniekstoornis of een depressie.


Om te voorkomen dat het zover komt, moeten de ouders van begin af aan consequent zijn – ook als hen dat moeite kost. Het is ook beter dat een erg aanhankelijk kind samen met vriendjes naar school gaat dan met moeder of vader. En als het ’s ochtends over buikpijn of hoofdpijn klaagt, dan mag dat niet zonder meer tot thuisblijven leiden.


Wanneer het kind na afloop van de schooldag weer thuis is, dan moeten de ouders het onderwerp nog een keer in alle rust bespreken, zodat het kind leert inzien dat angst en verdriet eigenlijk ongegrond waren. Zelfs wanneer er ’s ochtends problemen waren, dan moet het kind toch geprezen worden wanneer het de schooldag tot een goed einde heeft gebracht. In de eerste plaats is het van groot belang de sterke behoefte aan nabijheid en veiligheid serieus te nemen en na te gaan of het kind ook nog op andere terreinen onzelfstandig is. In bepaalde gevallen kan het raadzaam zijn een vertrouwensleraar of een schoolpsycholoog in te schakelen.


Maar wat te doen als een kind werkelijk met geen stok naar school te krijgen is? Een schoolfobie die al in een gevorderd stadium is, kan alleen nog met een individuele therapie worden behandeld, meestal in combinatie met gezinstherapie. In zeer uitzonderlijke gevallen kan ook medicatie noodzakelijk zijn – bijvoorbeeld wanneer een jongere niet alleen onder de scheiding van zijn vertrouwde verzorger lijdt, maar tegelijk ook aan een ernstige depressie. In zulke gevallen blijken antidepressiva die op de serotoninestofwisseling inwerken, goed te helpen. Serotonine is een signaalstof van de hersenen die een doorslaggevende invloed heeft op de stemming. Overigens zijn deze medicijnen over het algemeen ongeschikt voor jonge kinderen.


Mocht de situatie ondanks ambulante behandeling toch niet verbeteren, dan kan in sommige – weinig voorkomende – gevallen worden overwogen de jonge patiënt te laten opnemen. Dat stelt artsen en psychologen in de gelegenheid het ziektebeeld nauwkeuriger te analyseren, terwijl de patiënt in de ziekenhuisschool het naar school gaan weer kan oefenen. Diverse internationale studies melden dat deze patiëntjes voor hun schoolcarrière en hun latere professionele loopbaan goede vooruitzichten hebben. Op basis van de allereerste onderzoeksresultaten schat Wolfgang Oelsner, directeur van de Ziekenhuisschool van de Afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Academisch Ziekenhuis in Keulen, dat ongeveer driekwart van de opgenomen kinderen en jongeren de angsten blijvend overwint. Het belangrijkste is echter dat hoe eerder het probleem onderkend en behandeld wordt, des te groter de kans op genezing is.

“Wees niet te ijverig!”
In tegenstelling tot de schoolfobie richt de schoolangst zich heel concreet op wat Erich Kästner (1899-1974) “kinderkazernes” noemde. De schrijver kende de angst voor de leerfabriek uit eigen ervaring. Hij zou nooit vergeten, zo schreef hij, hoe beroerd hij zich voelde toen hij zelf voor de eerste keer op school zat, “in die grijze, uit zijn krachten gegroeide, stenen blokkendoos”. Met deze bekentenis wou hij de kinderen die voor het eerst naar school moesten een hart onder de riem steken. Hij wees erop dat een zekere mate van angst normaal is: een van de twee kinderen ervaart alledaagse schoolsituaties soms als bedreigend. Die angst wordt pas een probleem als ze hem niet meer onder controle hebben.


“Wees niet te ijverig!”, raadt Kästner de scholieren aan – en daarmee slaat hij de spijker op de kop. Want achter de schoolangst gaat in de meeste gevallen faalangst schuil. En die is niet zelden te wijten aan al te eerzuchtige ouders. Uit enquêtes die in heel Duitsland gehouden zijn, blijkt dat meer dan zestig procent van alle ouders wil dat hun kind naar het gymnasium gaat. Maar slechts dertig procent slaagt voor het eindexamen.


In het Duitse onderwijssysteem is meestal de zevende of de achtste klas de kritieke fase – daar gaan de prestaties van de leerlingen achteruit. Als de tweede vreemde taal op het lesrooster verschijnt en ook voor de andere vakken meer van de leerlingen wordt gevergd, is ijver niet langer voldoende. Uit recent onderzoek in gymnasia in Baden-Württemberg komt de prognose naar voren dat faalangst in de toekomst nog zal toenemen. In een aantal Duitse deelstaten is de duur van het gymnasium van negen naar acht jaar teruggebracht, terwijl in die periode dezelfde leerstof moet worden behandeld. Dit heeft ertoe geleid dat daar de kritieke fase al in de zesde klas optreedt. Het gevolg: meer teleurgestelde ouders en meer frustratie bij de kinderen.


Maar leerlingen verliezen niet alleen het plezier in het leren wanneer te hoge eisen worden gesteld. Ook steeds meer kinderen met een bovengemiddelde intelligentie hebben last van vormen van schoolangst. Als ze te streng worden opgevoed, of voortdurend vergeleken worden met broers en zussen die het beter doen, maar ook als ze verwaarloosd worden of als de ouders geen belangstelling laten blijken, kan een kind zich minderwaardig gaan voelen en het zelfvertrouwen verliezen. Afgezien van de hooggespannen verwachtingen van de ouders en de keuze voor een verkeerd schooltype, kunnen nog andere factoren een rol spelen: een langdurige ziekte, gebrek aan waardering, maar ook onopgemerkte vormen van dyslexie of problemen met rekenen.


Soms hebben kinderen ook simpelweg niet geleerd hoe ze zich tijdig en op een efficiënte manier op een proefwerk moeten voorbereiden. Ze gaan er al bij voorbaat van uit dat ze een onvoldoende zullen halen, maken zich zorgen over de verwachtingen van de leraren en zijn geneigd tot een zeer pessimistische kijk: “Ik ben niet goed genoeg”, “De anderen kunnen alles beter”. Vaak zijn ze niet eens zozeer bang voor de overhoring als zodanig, maar voor de dreigende mislukking. Deze kinderen en jongeren lijken neerslachtig, moedeloos en soms zelfs wanhopig. Typische symptomen zijn misselijkheid en diarree op de dag van een proefwerk, slaap- of concentratiestoornissen, zich sociaal isoleren, dagdromen en doelloos rondhangen.


Volgens een onderzoek van Gail Bernstein van de Universiteit van Minnesota heeft bijna dertig procent van de kinderen met schoolangst niet alleen last van faalangst, maar ook van sociale angsten. Schaamte, verlegenheid en de angst voor schut te staan beheersen het gevoelsleven van deze jongens en meisjes. En doordat kinderen met sociale angst niet adequaat op spot of fysiek geweld weten te reageren, zijn ze ook vaker dan gemiddeld het slachtoffer van pesterijen door klasgenoten of zelfs leraren.


Omdat deze angst in de context van de school is ontstaan, moet hij daar ook weer worden afgeleerd. Ouders bewijzen hun uit evenwicht geraakte kinderen dus geen dienst als ze uit medelijden een briefje naar de school sturen en hun kind thuishouden. In de praktijk verzuimen de meeste kinderen echter wél met toestemming van vader of moeder. Op die manier versterken de ouders het vermijdingsgedrag en maken het nog moeilijker de vicieuze cirkel te doorbreken. De ouders in kwestie moeten veel geduld hebben. Ze helpen hun kind het best door consequent te blijven, zonder daarbij te schelden. Het beste huismiddeltje is hier, net als bij de schoolfobie, het kind te prijzen en voortdurend aan te moedigen!


Zowel bij acute leerblokkades en examenangst als bij sociale angsten wordt cognitieve gedragstherapie aanbevolen. Die is er heel pragmatisch op gericht het kind zo snel mogelijk weer normaal naar school te laten gaan. De therapeut laat de scholier zien hoe hij inadequate gedragspatronen kan opgeven. Hij onderzoekt bijvoorbeeld de frequentie en intensiteit van de symptomen en onder welke omstandigheden ze zich voordoen. Hij stelt vast welke lichamelijke reacties door de paniek worden veroorzaakt en probeert erachter te komen bij welke gelegenheid ze voor het eerst zijn opgetreden. Familie, vrienden en leraren worden bij de behandeling betrokken. Ouders moeten vaak geholpen worden om te leren inzien hoe ze zich anders moeten gedragen – bijvoorbeeld in hun voorbeeldrol. Als de moeder niet tegen ruzie kan, dan steekt ook de dochter liever de kop in het zand.


Al bij het opstaan of onderweg naar school is er in het hoofd van deze kinderen en jongeren een soort innerlijke monoloog gaande. Die die beïnvloedt de emotionele perceptie van de werkelijkheid: “Als straks het huiswerk nagekeken wordt, heb ik vast weer alles fout”. Lang voordat de gevreesde situatie zich voordoet, steken al negatieve gedachten en gevoelens de kop op. Dit soort denkpatronen wordt in het langetermijngeheugen opgeslagen en telkens automatisch geactiveerd als bijvoorbeeld alleen nog maar het woord ‘huiswerk’ valt. Het eind van het liedje is dat de leerling al thuis aan de ontbijttafel de faalangst voelt opkomen en, om toch maar niet naar school te hoeven, psychosomatische klachten ontwikkelt. Als de jeugdige patiënt zich van dit mechanisme bewust wordt, dan kan hij de negatieve gedachtenspiraal een halt leren toeroepen.

Spelenderwijs de angst overwinnen
Als een directe confrontatie met de realiteit van de school (nog) niet mogelijk is, dan kan de therapeut beginnen met een rollenspel. Hij laat de jonge patiënt zien hoe hij zich in een voor hem beangstigende situatie zo kan gedragen dat angst en paniek überhaupt niet optreden. Deze leert in spelvorm een adequate reactie aan, een reactie waarnaar hij vervolgens in de realiteit kan teruggrijpen.


Uiteindelijk zorgt een systematische desensibilisering ervoor dat de schoolomgeving niet langer als bedreigend wordt ervaren. Daarbij stelt de scholier zich heel geleidelijk aan de gevreesde situatie bloot. Eerst blijft hij maar een uur op school, dan twee uur, en vervolgens een hele ochtend. In gesprekken na afloop probeert de therapeut hem duidelijk te laten inzien dat alles eigenlijk heel normaal verlopen is en dat het gevreesde falen, blunderen of gepest worden zich helemaal niet heeft voorgedaan. Het is natuurlijk wel van belang dat concrete problemen, zoals een leerachterstand of agressieve medeleerlingen, adequaat worden aangepakt, bijvoorbeeld door bijlessen of door gesprekken met de pestkoppen.


Hierbij is voor de leraren een centrale rol weggelegd. Meestal zijn zij de enigen – in ernstige gevallen samen met maatschappelijk werkers of schoolpsychologen – die kunnen ingrijpen als een kind door anderen wordt gepest of geïntimideerd. Maar op dit punt is enige voorzichtigheid geboden: van alle kinderen die proberen onder school uit te komen, doet zestig procent dat wegens een gespannen relatie met de ‘lesboer’. Veel leraren zijn zich daarvan helemaal niet bewust.


Detlef Träbert – voorzitter van Aktion Humane Schule (een actiegroep die in 1974 in Duitsland is opgericht naar aanleiding van de zelfmoord van een scholier) en zelf leraar – heeft onder de leerlingen van zijn eigen zevende klas een anonieme enquête gehouden. Een van de vragen luidde: “Durf je gewoon naar de leraar toe te stappen en met hem te praten?” Tot zijn verrassing moest hij constateren dat de meerderheid van de scholieren het contact met de leraar als onaangenaam of intimiderend ervoer.


Overigens zijn er ook leraren die aan een soort schoolangst lijden! Bij het schoolonderzoek van Freiburg in 2004 bleek bijvoorbeeld dat van de 438 ondervraagde leerkrachten 35 procent acute symptomen van uitputting en apathie vertoonde – zij leden aan burn-out. De ondervraagden waren bang voor de klas een flater te slaan, en genegeerd of zelfs uitgelachen te worden. Verder gingen ze gebukt onder de druk van ouders die vonden dat hun spruit te lage cijfers kreeg of achtergesteld werd. De conclusie van dit schoolonderzoek luidde dan ook dat scholieren, ouders én leerkrachten het best tegen het leven op school opgewassen zijn wanneer alle betrokkenen nauw met elkaar samenwerken. Als de partijen onverzoenlijk tegenover elkaar komen te staan, is uiteindelijk iedereen de dupe.