Het spook van het ziekenhuis

Een ziekenhuispatiënt vertelt vreemde verhalen. Hij beweert dat een onbekende hem ’s nachts stiekem komt opzoeken, hem belet te slapen en soms griezelige voorwerpen achterlaat in zijn bed. Wat is er aan de hand op de afdeling neurologie?

Overdracht op de medische dienst, 12 april, negen uur. De verpleegkundige meldt de arts:

- - “De 29 is vannacht opgewonden geweest, hij heeft meerdere keren gebeld omdat iemand bij hem in bed kwam liggen.”

- - “Misschien de patiënte van kamer 18? Die is niet meer goed bij haar hoofd en dwaalt soms rond in de andere kamers.”

- - “Nee, de dienstdoende verpleger heeft niemand gezien.”

Overdracht op de medische dienst, 13 april, negen uur. De verpleegkundige tegen de arts:

- - “Er zijn deze nacht weer problemen geweest met de 29. Hij heeft meerdere keren gebeld om te klagen dat een grappenmaker naast hem in bed is komen liggen en grote stukken vlees voor hem had achtergelaten. Hij vroeg om ze bij hem weg te halen en de lakens te wassen.”

- - “En?”

- - “Er was niets.”

Overdracht op de medische dienst, 14 april, negen uur. De verpleegkundige tegen de arts:

- - “De 29 is vannacht uit bed gevallen. Hij had drie keer gebeld omdat er weer een vreemde bij hem in bed was komen liggen, en hij wilde dat we hem zouden vragen het gebouw te verlaten. Uiteindelijk heeft hij zich in geagiteerde toestand op de grond gegooid. Dat hele gedoe maakt de andere patiënten onrustig. Genoeg is genoeg: de neuroloog zou echt naar hem moeten kijken.”

Die middag maakt de neuroloog die te hulp wordt geroepen kennis met de man in kamer 29. Meneer N. is 73 jaar oud, klein, zwaarlijvig, en hij heeft de sombere, achterdochtige uitstraling van iemand die getart wordt door het lot.

Vijf dagen eerder kreeg meneer N. een beroerte.

Zijn rechterhersenhelft is beschadigd, en als gevolg daarvan is de linkerkant van zijn lichaam verlamd. Geen enkele beweging in die lichaamshelft is nog mogelijk. Ook het gevoel in de linkerkant van zijn lichaam is nagenoeg verdwenen.

Nee, ik ben niet verlamd

Zelf lijkt meneer N. zich daar niet van bewust.

Hij wendt zijn blik af van de zieke kant van zijn lichaam en praat er niet over. Meneer N. herhaalt tot in den treure dat verdachte individuen ’s nachts zijn kamer en zelfs zijn bed in sluipen. “Vorige nacht kwam die man zelfs helemaal tegen mij aan liggen en raakte hij me aan. Ik kon hem wel zeggen weg te gaan, maar hij deed niets. Uiteindelijk heb ik hem vastgegrepen. Ik heb hem eruit gegooid, maar ben zelf op de grond beland!”

De arts is geïntrigeerd en probeert de scène te reconstrueren. Op zijn rug liggend herhaalt meneer N. de beweging. Hij gooit zijn goede rechterarm naar de andere kant, vindt zijn lamme linkerarm, grijpt die vast en begint eraan te rukken. “Kijk, hij is er nog altijd! Dat zal niet blijven duren!” Onze man schudt zijn verlamde arm en probeert die uit het bed te werken. Ziedaar de verklaring voor de nachtelijke valpartij.

De neuroloog probeert meneer N. ervan te overtuigen dat het om zijn eigen arm gaat en niet om die van een onbekende man. “Als die van mij was, zou ik het weten”, werpt hij tegen. “Overigens gaat het heel goed met mijn linkerarm.”

Het is onmogelijk meneer N. ervan te overtuigen dat zijn linkerarm, net als de rest van de linkerhelft van zijn lichaam, is getroffen door een halfzijdige verlamming. Wel wil hij toegeven dat zijn linkerkant wat vermoeid is. Dat hij niet kan lopen, verklaart hij doordat hij overwerkt is. Na enkele dagen rust zal dat wel overgaan, klinkt het.

Als een patiënt klaagt dat een onbekende hem elke nacht opzoekt en grote stukken vlees achterlaat in zijn bed, stelt het nachtteam zich vragen

Als de arts hem zijn linkerhand laat zien, geeft meneer N. alleen toe dat die van hem is omdat hij de trouwring herkent. Als hij zijn ogen dichtdoet en zijn linkerhand betast, kan hij zijn eigen hand niet van die van de arts onderscheiden. In een poging om te bewijzen dat die krachteloos is, vraagt de arts de patiënt zijn linkerarm op te heffen. “Kijk, dat lukt me heel goed!”, schreeuwt hij terwijl hij zijn rechterarm boven zijn hoofd heft.

Het syndroom van Anton

Het mysterie van het ziekenhuisspook raakt dus al snel opgelost. Het gedrag van meneer M. is op het eerste gezicht verbijsterend. Hij besteedt niet de minste aandacht aan de linkerhelft van zijn lichaam en aan wat er aan de linkerkant van zijn blikveld te zien is. Hij ontkent met klem dat hij verlamd is, hoezeer hij ook met zijn neus op de feiten wordt gedrukt – een gebrek aan ziekte-inzicht dat anosognosie wordt genoemd. Bovendien voelen zijn verlamde lichaamsdelen niet aan alsof ze van hem zijn. Hij verwart ze met die van iemand anders – wat bekendstaat als hemiasomatognosie. Deze verzameling van symptomen staat sinds de 19de eeuw bekend als het syndroom van Anton, naar de Oostenrijkse neuroloog Gabriel Anton, die het ontbreken van zelfperceptie beschreef bij schade aan de visuele of auditieve hersenschors.

Dit verbazingwekkende syndroom treedt altijd op na een uitgebreide beschadiging van de rechterhersenhelft, en alleen bij rechtshandigen. De patiënt gedraagt zich alsof hij niet halfzijdig verlamd is en negeert zijn ‘slechte’ kant. Wordt hij met die lamme lichaamshelft geconfronteerd, dan ontkent hij dat die van hem is. (“Dit is uw arm, dokter.” ) Als hij zijn arm of been niet ziet maar wel voelt, kan hij denken dat het om een hinderlijk voorwerp gaat of om een onbekende met kwade bedoelingen. In andere gevallen vermenigvuldigt het verlamde been of de verlamde arm zich tot talrijke exemplaren. Het voelt voor de patiënt alsof hij meerdere armen of benen heeft, maar toch vindt hij dat niet gek. Soms meent hij zelfs dat een van die vele benen ’s nachts in zijn eentje op wandel is gegaan en zich pas ­’­s­ ochtends weer aan de romp heeft vastgehecht.

Een fout van het zelfbewustzijn

Het syndroom van Anton koppelt een gedeeltelijke fout van het zelfbewustzijn (gedeeltelijk omdat het alleen om de linkerkant van het lichaam gaat) aan verwarde taal. En dat terwijl de patiënt tot dan toe geen mentale problemen had. Het gaat om een soort delier, veroorzaakt door een hersenletsel.

Inzicht in hoe hersenschade zo’n staat van verwarring teweeg kan brengen, kan licht werpen op bepaalde wanen bij psychiatrische ziektebeelden zoals schizofrenie. Er zijn uiteraard heel wat verschillen tussen het soort delier dat optreedt bij het syndroom van Anton en bij schizofrenie. Toch bestaan er ook overeenkomsten: het zelfbeeld verandert en er treden waanideeën op met betrekking tot het eigen lichaam. Het syndroom van Anton is het gevolg van het volledige gebrek aan informatie van de rechterhersenhelft. Deze hemisfeer is betrokken bij de ruimtelijke waarneming en bij de interactie tussen lichaam en ruimte. Ze ontvangt ook de gevoelsinformatie van de linker lichaamshelft.

Als er schade is aan de frontaal- en de pariëtaalkwab van de rechterhersenhelft, dan ontvangt het brein geen sensibele informatie meer van de verlamde ledematen en kan het niet langer een coherent mentaal beeld van het lichaam vormen.

De linkerhersenhelft neemt alleen de rechterhelft van het lichaam waar, richt alle aandacht daarop en verwaarloost de linkerkant.

Gebrabbel

Van dat alles heeft de patiënt hoegenaamd geen besef. De linkerhersenhelft redeneert op basis van informatie afkomstig van de rechterkant, alsof er geen enkel probleem is. Vraag je de patiënt om de linkerkant van zijn lichaam te bewegen, wat hij niet kan, dan beweegt hij zijn rechter ledematen en doet hij alsof het de linker zijn.

Wat de patiënt ziet, is niet in overeenstemming met wat hij denkt: deze arm zou van mij kunnen zijn, maar zo voelt het helemaal niet

Wat de patiënt ziet, is niet in overeenstemming met wat hij denkt: een ‘vreemde’ arm hangt naast zijn lichaam. Het zou die van hem kunnen zijn, maar hij voelt er niets mee. Het linkerbrein redeneert als volgt: ik zie een arm die van mij zou kunnen zijn, maar aangezien ik die niet verbonden voel met mijn lichaam, kan het die van mij niet zijn, dus is het die van iemand anders. Sommige patiënten zien hun been zelfs niet langer als een been, maar als een stuk vlees, een kind, een onbekende man, een lijk of zelfs een spook.

Het syndroom van Anton leert ons dat het linkerbrein, als de controle door het rechterbrein ontbreekt, zich kan verliezen in betekenisloos gebrabbel. Dat is een van de paradoxen van de specialisatie van de hersenhelften. De linkerhersenhelft staat bekend als de meest logische en rationele van beide hemisferen. De rechterhersenhelft zou gelinkt zijn aan emoties, verbeelding, poëzie en het gebruik van metaforen. Het syndroom van Anton werpt daar een genuanceerder licht op. De linker hemisfeer is ook erg goed in krom redeneren en het heftig ontkennen van feiten.

De rechterhersenhelft, pragmatischer dan de linker, baseert zich op concrete feiten om ons gedrag of taalgebruik aan te passen. Hij slaagt erin de vaak rigide woorden van de linkerhersenhelft te temperen, en realiseert zich dat bepaalde zaken materieel onmogelijk zijn. De linkerhersenhelft kan door een kromme redenering stellen dat de arts twee linkerhanden en één rechterhand (drie in totaal) bezit, terwijl de rechterhersenhelft pertinent weet dat zoiets niet kan. Ons zelfbewustzijn en het bewustzijn van onze omgeving worden permanent gevoed door de dialoog tussen de rechter- en de linkerhersenhelft, maar soms blijft hun communicatie raadselachtig.

Als lichaamsdelen verdwijnen

Schade in het frontale of pariëtale deel van de rechterhersenhelft heeft tot gevolg dat het brein niet langer de linkerhelft van het lichaam waarneemt. De linker hemisfeer, die intact is, probeert deze situatie op een rationele wijze te verklaren, in strijd met het gezond verstand. Noodzakelijkerwijs behoort dit deel van het lichaam iemand anders toe, of stelt het een vreemd lichaam voor.