Column

Neuronen discrimineren niet. De samenleving doet dat wel

Orhan Agirdag kent de voordelen van een meertalige opvoeding. Toch was het met een bang hartje dat hij en zijn partner besloten om hun zoontje in het Nederlands én Turks op te voeden. Want wat als ze hem juist kansen ontnemen door hem een taal van kleur mee te geven?

The proof of the pudding is in the eating. Zeg dat wel. Ik deed al tien jaar onderzoek naar meertaligheid toen ons zoontje Rumi geboren werd, en toch was het met een bang hartje dat we besloten om hem meertalig op te voeden.

Puur wetenschappelijk gezien is er weinig reden voor twijfel. Een meertalige opvoeding heeft bijna alleen voordelen. Zo wijzen neurologische studies uit dat vroege meertaligheid zowel de breinfuncties (zoals inhibitie en werkgeheugen) als de breinstructuur (hoeveelheid witte en grijze stof) gunstig kan beïnvloeden, al zijn die laatste bevindingen nog stof voor debat.

Daarnaast zijn er de sociale, culturele en emotionele voordelen van meertaligheid. Mijn zoon kan straks een gesprek voeren met zijn grootouders, en als hij Orhan Pamuk of Elif Safak wil lezen, zal hij dat in de originele taal kunnen. Bovendien zijn er aanzienlijke economische voordelen: onderzoek wijst uit dat meertalige kinderen later sneller werk vinden en meer verdienen.

Waarom hadden we dan een bang hartje, vraag je? Hoewel mijn partner en ik allebei wetenschappers zijn, zijn we ook nog steeds mensen van vlees en bloed. En die worden beïnvloed door de vooroordelen in de samenleving. Voor het menselijke brein maak het niet uit of een meertalig kind Nederlands en Engels spreekt of Nederlands en Turks: neuronen discrimineren niet. Maar voor de samenleving is het verschil tussen ‘goede’ en ‘slechte’ meertaligheid groot. Wat als we hem juist kansen ontnemen door hem een taal extra mee te geven? Dat klinkt onwaarschijnlijk, maar onderzoek laat wel degelijk zien dat de complimenten die meertalige kinderen krijgen, al snel omslaan in lagere verwachtingen wanneer het gaat om meertaligheid in de talen van kleur. Juist om tegengewicht te bieden aan die institutionele discriminatie, kozen wij toch voor een meertalige opvoeding. Go #TeamNeuron!

Zullen de andere peuters en de opvoeders raar kijken als ik hem uitzwaai in het Turks?

Zodra je voor een meertalige opvoeding kiest, is de vraag hoe je dat aanpakt. Wij hebben de luxe dat we beiden vlot meertalig zijn. Dat geeft heel wat keuzes. Een voor de hand liggende optie was de zogenaamde One Parent, One Language strategie - OPOL voor de vrienden. Bij OPOL spreekt elke ouder consequent één taal met het kind.

Maar dat voelt vaak onnatuurlijk aan, en een op de vier OPOL-kinderen wordt niet meertalig. Dat komt doordat er in de praktijk vaak een ‘derde ouder’ is: de kinderopvang en de kleuterschool. Die derde ouder spreekt in Vlaanderen meestal alleen Nederlands. Zeker als de ouders onderling ook Nederlands spreken, beseft een kind snel dat het maar één taal nodig heeft om te kunnen communiceren met alledrie de ‘ouders’.

Daarom kozen wij voor een methode die lichtjes afwijkt van OPOL. Ik spreek zoveel mogelijk alleen Turks, ook met mijn partner. Zij spreekt beide talen. Met succes: ons zoontje begrijpt beide talen en gebruikt woorden uit beide talen!

Hoewel ons zoontje nog niet naar school gaat, voel ik nu al de hete adem van geïnternaliseerde vooroordelen. Wanneer ik hem afzet aan de crèche bijvoorbeeld. Zullen de andere peuters en de opvoeders raar kijken als ik hem uitzwaai in het Turks? Zal hij daardoor uitgesloten worden? Dan toch maar even alleen Nederlands? Voorlopig geven we daar niet aan toe, of toch niet altijd. Want opvoeding in de moedertaal (en dus ook meertalig opvoeding) is een mensenrecht, een met veel voordelen. Al moeten we het wijze voorbeeld van de neuronen volgen om daar als samenleving ten volle van te genieten.

Orhan Agirdag is professor in de pedagogische wetenschappen aan de KU Leuven.