Van primitieve e-mail tot altijd online: het internet bestaat 50 jaar

50 jaar geleden werd het eerste bericht tussen twee computers verstuurd: het begin van het internet. Wat gebeurde er in de tussentijd?

Woensdag 29 oktober 1969. Het is 22.30 uur in California. In lokaal 3420 op de campus van de University of California in Los Angeles stuurt student-programmeur Charley Kline van de SDS Sigma 7-computer een bericht naar een correspondent van de denktank Stanford Research International. Het is een erg kort bericht, want het gaat maar om één woord: login.

Kline had het een uur daarvoor al eens geprobeerd. Toen was het systeem gecrasht nadat hij de letters ‘L’ en ‘O’ had verzonden. Hij zal het niet hebben beseft – het was ook al laat op de avond – maar op dat ogenblik had hij geschiedenis geschreven. Hij was de allereerste die een primitieve vorm van e-mail verstuurde naar een andere computer op afstand.

De Amerikaanse computerwetenschapper Leonard Kleinrock was 35 op dat heuglijke moment. ‘Ik superviseerde de eerste connectie en het eerste bericht’, vertelde hij precies veertig jaar later op CNN. ‘Heel eerlijk: het enige wat we wilden doen was inloggen. Dus tikte Charley een L en vroegen we langs de telefoon: ‘Hebben jullie een L ontvangen?’ Het antwoord kwam snel: ‘Ja, we hebben een L.’ Dan tikte Charley een O. ‘Hebben jullie een O?’ ‘Ja, we hebben een O.’ Vervolgens tikte Charley een G. ‘Hebben jullie de G?’ Crash! De ontvangende computer bij Stanford crashte.’

'We stonden er hoegenaamd niet bij stil dat dit een belangrijk moment in de geschiedenis was' computerwetenschapper Leonard Kleinrock

‘Die eerste boodschap bleef dus bij het zeer profetische ‘LO’, zoals in ‘Lo and behold’’, vervolgde Kleinrock. ‘We stonden er hoegenaamd niet bij stil dat dit een belangrijk moment in de geschiedenis was. We hadden geen boodschap zoals ‘What hath God wrought’, de tekst van het eerste telegram, in 1844, of ‘One giant leap for mankind’, bij de eerste maanlanding. Zo slim waren we niet.’

Minder dan een maand na Klines eerste test, op 21 november 1969, legde het zogenoemde ARPANET, waarover straks meer, de eerste permanente verbinding tussen California en Stanford. Ook dat was een mijlpaal, want er werd een netwerk gecreëerd. En wat is internet meer dan ‘inter-networking’?

Nogmaals Leonard Kleinrock in dat CNN-interview: ‘Ik dacht toen al dat het internet altijd aan zou staan en altijd beschikbaar zou zijn. En dat iedereen met een apparaat van tijd tot tijd van gelijk welke locatie zou kunnen verbinden. Het internet zou net zo onzichtbaar zijn als elektriciteit. Maar wat ik toen helemaal niet kon inschatten, was het sociale aspect, dat mijn moeder én mijn kleindochter op hetzelfde moment op het internet zouden kunnen zitten.’

Wat voorafging

De oorsprong van het ARPANET situeert zich in de late jaren 1950. Toen de Russen op 4 oktober 1957 de kunstmaan Spoetnik 1 de ruimte instuurden, begon de ruimtewedloop. De Amerikanen, die zich tot dan toe superieur voelden, panikeerden. Enkele maanden later richtten ze binnen het ministerie van Defensie het ARPA op, het Advanced Research Projects Agency. Dat agentschap moest de VS in volle Koude Oorlogtijd opnieuw een technologische voorsprong geven op de Sovjet-Unie.

Een van de objectieven binnen het ARPA was een computernetwerk opbouwen. Het netwerk moest universitaire instellingen met elkaar verbinden. Gegevens werden opgedeeld in kleinere pakketten, die dan naar de bestemming werden gezonden. ‘Packet switching’, heette dat dan. Een communicatienetwerk in tijden van nucleaire oorlog: vanuit militair opzicht was dat een mooie aanwinst. Toch had het ARPA in de eerste plaats een economische missie. Omdat computers duur waren, was apparatuur delen voordelig voor onderzoeksinstituten.

Een logbericht beschrijft hoe student Charley Kline het woord ‘login’ probeerde te versturen.

Een van de drijvende krachten in die pioniersdagen was psycholoog en computerwetenschapper Joseph Licklider, kortweg ‘Lick’. Als een van de afdelingshoofden aan het ARPA zag hij al in 1962 de mogelijkheden van netwerking in. Op 23 april 1963 stuurde hij een dwingende memo naar de leden van het zogenoemde Intergalactic Computer Network.

Het is evident dat wij als individuen allerlei ambities hebben, zowel persoonlijk als organisatorisch, schreef Licklider in de memo. ‘Die hebben met elkaar gemeen dat ze verbonden zijn aan de vooruitgang van de informatieverwerkingstechnologie. Ze dragen bij tot de vooruitgang van de intellectuele mogelijkheden en leiden tot een wetenschappelijke theorie. Om vooruit te kunnen gaan, hebben we een softwarebasis en een hardwarefaciliteit nodig die complexer en uitgebreider is dan wie dan ook alleen zou kunnen verwezenlijken binnen een redelijk tijdsbestek.’

Kortom: zijn boodschap luidt dat er moest worden samengewerkt. Of zoals ingenieur Larry Roberts een paar jaar later concludeerde: ‘De problemen waarmee we te maken krijgen als we een heterogeen netwerk ontwerpen, kunnen we opvangen door kleine computers te koppelen aan grote.’ De zogenoemde Interface Message Processors waren een feit.

De eerste @

Halfweg 1968 werden de plannen voor het ARPANET concreet. De implementatie werd uitbesteed aan het hightechbedrijf Bolt, Beranek and Newman, dat onder zijn medewerkers veel afgestudeerden van het Massachusetts Institute of Technology telde.

Een groot probleem bij het uitbouwen van het netwerk was dat de computers die moesten worden verbonden onderling sterk verschilden. Om die plooien glad te strijken, had je dan een Interface Message Processor nodig. Dat was zowat de voorloper van de moderne router – al had die wel de grootte van een kleine koelkast. De IMP functioneerde als interface tussen de aan te sluiten computer en het netwerk.

In de loop van 1969 waren vier van die IMP’s actief aan de Amerikaanse Westkust. Je had er onder andere een aan Stanford en aan de University of California in Los Angeles. Wat ons terugbrengt bij de student Charley Kline, die er de eerste mail mee stuurde. En bij de eerste permanente verbinding via het ARPANET, krap een maand later.

‘We hadden niet het gevoel dat er iets groots in de steigers stond' computerwetenschapper Pierre Verbaeten

Van daar ging het vrij snel. In 1970 was het aantal verbonden sites al opgelopen tot tien, in 1971 waren het er vijftien, met een totaal van 23 aangesloten computers. Datzelfde jaar nog introduceerde Ray Tomlinson, een softwareontwikkelaar bij Bolt, Beranek and Newman, een programma om onderling berichten uit te wisselen. En er is meer: hij gebruikte voor het eerst het @-teken, dat later de standaard werd. Het woord e-mail was voor het eerst op zijn plaats, ook al werd het toen nog niet gebruikt.

1971 was ook het jaar dat de opleiding Computerwetenschappen geïntroduceerd werd aan de KU Leuven. Pierre Verbaeten was er een van de eerste medewerkers. ‘We hadden niet het gevoel dat er iets groots in de steigers stond. We deden wel onderzoek naar bestaande netwerken, maar niemand kon inschatten wat dat op termijn zou betekenen.’

Verbaeten woonde in de daaropvolgende jaren heel wat netwerkingconferenties bij in binnen- en buitenland. ‘De Europese commissie sponsorde het onderzoek naar ISO-netwerken en wilde met een eigen standaard komen, verschillend van de Amerikaanse. Dat maakte het er niet eenvoudiger op.’

Het www

Het ARPANET werd intussen steeds groter. Het werd toegankelijk voor niet-universiteiten en overheidsinstellingen. In 1974 werd het Transmission Control Protocol/Internet Protocol (TCP/IP) voorgesteld, een standaardprotocol om de verschillende netwerken met elkaar te laten communiceren. Opnieuw een belangrijke stap in de richting van het internet zoals we dat vandaag kennen.

Nog zo’n stap(je) volgde op 3 mei 1978, toen vierhonderd mensen ongevraagd en onverwacht een advertentiebericht in hun mailbox vonden. De eerste e-mailspam was een feit.

In de jaren 1980 verloor het ARPANET zijn militaire functie. Het Amerikaanse leger beschikte nu over een nieuw, afgesloten netwerk: MILNET. In 1990 zat de missie van het ARPANET erop. Het netwerk kreeg een nieuwe sponsor en een andere naam. Rond diezelfde tijd creëerden de Brit Tim Berners-Lee en de Belg Robert Cailliau, allebei verbonden aan het CERN, een hypertextsysteem. Daarmee was het World Wide Web op komst. De rest is, zoals dat heet, geschiedenis.

Robert Cailliau stond mee aan de wieg van het web zoals we dat vandaag kennen.

‘Het ARPANET was cruciaal’, stelt Pierre Verbaeten anno 2019, inmiddels 74 en professor emeritus met meer dan tweehonderd publicaties op zijn naam. Van 1989 tot 2000 beheerde hij het domeinveld ‘.be’. Hij was ook jarenlang voorzitter van het departement Computerwetenschappen aan de KU Leuven. Een man wiens carrière parallel liep met de groei van het internet.

‘Je mag het ARPANET zeker het begin van het internet noemen. Alles wat daarna is gekomen, bouwde verder op dat eerste netwerk. Maar je moet wel nog de bedenking maken dat het slechts één netwerk was, terwijl het internet zoals we dat nu kennen uiteraard een verzameling netwerken is. We gebruiken nu ook het IP-protocol.’

‘Het ingenieuze aan het internet is de koppeling van netwerken. Kijk naar X-25, het eerste openbare gegevensnetwerk: dat was geniaal, maar om erop te kunnen werken moest je dat protocol bezitten. De komst van het World Wide Web was de beslissende stap. Vanaf dan kon je informatie op een vrij eenvoudige manier opslaan en beschikbaar stellen.’

Opsplitsen

Medebedenker Robert Cailliau is tegenwoordig uitermate kritisch over de weg die het wereldwijde web heeft afgelegd. ‘Wat surfers vandaag ervaren, is niet meer het web dat ons jarenlang heeft samengebracht’, schreef hij in maart 2018 in een open brief. ‘Ooit had het wereldwijde web een rijke selectie aan blogs en websites. Nu wordt dat verdrukt door enkele dominante platformen. Die machtsconcentratie creëert een nieuw soort poortwachters, waardoor slechts een handvol platformen kunnen bepalen welke ideeën en meningen we zien en delen.’

Het moderne internet bevat te veel commercie, te veel ideologie, te veel onbetrouwbare informatie

Tijdens een gesprek vorige zomer liet Cailliau nogmaals zijn ontgoocheling blijken. Te veel commercie, te veel ideologie, te veel onbetrouwbare informatie. Thuis heeft hij zijn eigen netwerkje gebouwd, los van het bestaande World Wide Web, en hij wil niets te maken hebben met Facebook, Twitter en tutti quanti.

‘Iedereen kan om het even wat plaatsen, waardoor er veel rommel op het internet te vinden is’, beaamt Verbaeten. ‘Je moet er kritisch naar blijven kijken. Maar net dat democratische – dat iedereen berichten kan plaatsen en lezen – is de sterkte van het web.’

‘Een veel groter probleem vind ik de gevaren voor onze privacy. Neem Google. Andere zoekmachines zijn veel minder performant, dus gebruik ik het ook dikwijls. Maar het betekent wel dat we via reclame onrechtstreeks betalen om Google te gebruiken. En wat ben je met die honderdduizenden links die je krijgt na een zoekopdracht, als je zelden meer dan twee of drie pagina’s bekijkt?’

‘Misschien moeten we naar een systeem zoals beleidsmakers dat in de Verenigde Staten met de telefoonmaatschappijen hebben gedaan: opsplitsen. Dat zou de almacht van bedrijven als Google en Facebook breken.’