Zo ontstonden de Lage Landen

In de tiende en de elfde eeuw, zeg maar het ‘midden van de middeleeuwen’, kreeg het landschap van het huidige Nederland vorm. In een fraaie expo in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden wordt het weinig bekende verhaal van die periode verteld. Het verhaal over de landschapstransformatie gaat voor een deel ook op voor Vlaanderen.

Beeld: Veengebieden werden tussen 900 en 1100 ingepolderd en afgewaterd, waardoor de bodem van wat later Nederland zou worden daalde, vaak tot onder het zeeniveau. Credit: Imageselect.

Weinig landen hebben zo’n toepasselijke naam als Nederland. Een groot deel ervan ligt immers onder de zeespiegel. Maar dat was niet altijd zo. Er is natuurlijk het land dat op de zee werd veroverd, zoals de provincie Flevoland die vorige eeuw ontstond tijdens de gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee (waarvan het IJsselmeer een overblijfsel is). Maar een veel groter deel van Nederland werd al veel vroeger beschikbaar gemaakt voor bewoning en voor landbouw. En in feite werd het eveneens veroverd op het water. In de middeleeuwen werden immers grote veengebieden ‘ontgonnen’: ze werden ingepolderd en afgewaterd, waardoor ze droog genoeg werden voor akkerbouw, voor de aanleg van graasweides voor veeteelt of voor de oprichting van nederzettingen. Door de drainage daalde de bodem in deze gebieden echter langzaam maar gestaag, vaak tot ver onder het zeeniveau. Daardoor moest de afwatering voortaan met aandrijving gebeuren, bijvoorbeeld van windmolens. Bovendien werden de gebieden kwetsbaarder voor overstromingen – vanuit zee maar ook vanuit rivieren zoals de Rijn.

Deze zogeheten ‘grote ontginningen’ zorgden ervoor dat een groot deel van wat later Nederland zou worden dus onder de zeespiegel kwam te liggen. Dit gebeurde meer specifiek tussen 900 en 1100, in een periode die letterlijk midden in de middeleeuwen valt, en die door historici soms ook wel de volle middeleeuwen wordt genoemd. Het is de periode waarin ook de wildernis grotendeels uit Nederland verdween. Tijdens deze twee eeuwen veranderde het grondgebied van het huidige Nederland van dertig naar zeventig procent cultuurland. De wilde natuur kwam dus steeds meer in de verdrukking door de mens. Waar de laatste zich voordien schikte naar de natuur en bijvoorbeeld voornamelijk op plekken ging wonen waar hij kón wonen – lees: hoog en droog zoals op heuvels en duinen – ging hij in deze periode nieuw land (vooral nat veengebied) bewoonbaar maken. Die omslag van natuur- naar cultuurlandschap ging gepaard met een sterke bevolkingstoename. Nederland werd ook beter ‘geconnecteerd’: het land kon worden doorkruist te voet of te paard, of per boot via de vele rivieren. Voor wilde dieren betekende het echter het einde: zowel de bruine beer als de eland verdwenen voorgoed uit Nederland.

Oorkonde van 2 juni 1122 met bevestiging door keizer Hendrik V van het door de Utrechtse bisschop Godebald aan Utrecht verleende stadsrecht. Ook Muiden krijgt hierin voorrechten verleend.
Het Oudnederlands als taal werd langzaam dominant, een teken van steeds grotere samenhang tussen de verschillende delen van Nederland

De grote transformatie die het Nederlandse landschap kende in de volle middeleeuwen wordt ruim belicht in de huidige wintertentoonstelling van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (zie kader). De expo geeft een prachtig beeld van de periode tussen 900 en 1100, die een scharniertijd vormt tussen de vroege middeleeuwen, die in onze contreien worden gekenmerkt door een geringe bevolking, chaos, en ook geweld (onder meer door plunderende Vikingen), en de late middeleeuwen, de tijd waarin het graafschap Holland almaar aan belang wint. In de expo komt zeker niet alleen de landschapstransformatie aan bod. Nederland kende immers ook op andere vlakken grote veranderingen. Zo werd het Oudnederlands als taal langzaam dominant, een teken ook van steeds grotere samenhang tussen de verschillende delen van Nederland. En op vele plekken, ook op het nieuw ontgonnen land, verschenen burchten, kerken, paleizen en stadjes, met als belangrijkste Utrecht, waar ook de bisschop zetelde. De bebouwing veranderde tot slot ook de horizon, waar sinds dan altijd wel ergens een kerktoren in de verte te zien was – een beeld dat vandaag nog heel vertrouwd is.

Nederland mocht tijdens de volle middeleeuwen dan wel vooral grote gebiedsuitbreiding hebben gehad in het westen, via de grote ontginningen, de machtscentra lagen toch vooral centraal en in het oosten. De politieke macht zat bij de bisschoppen van Utrecht en Luik, die op hun beurt onder de aartsbisschop van Keulen vielen en natuurlijk onder het pauselijke oppergezag in Rome. Maar ook de Duitse keizer (van het Heilige Roomse Rijk) had een vinger in de pap. In stadjes als Utrecht en Nijmegen bevonden zich zowel bisschoppelijke als keizerlijke residenties.

En Vlaanderen?

Als we het over de Lage Landen hebben, worden daar vaak ook Vlaanderen en zelfs delen van Wallonië en Frankrijk onder gerekend. Het klopt natuurlijk dat ook Vlaanderen overwegend vlak is, zoals Nederland, en relatief laaggelegen. Maar de grote transformatie die het landschap van Nederland bepaalde, verliep in Vlaanderen toch wel anders. ‘Enkel in het kustgebied van het huidige West-Vlaanderen en in delen van het Meetjesland en het Waasland was er een gelijkaardige dynamiek, die daar zelfs iets vroeger speelde dan in Nederland’, zegt Tim Soens, milieuhistoricus aan de UAntwerpen. ‘Aan de kust werden slikken en schorren bedijkt en gedraineerd. Aan de rand van de kustvlakte werden ook veenmoerassen drooggelegd.’ De hierdoor veroorzaakte bodemdaling was in Vlaanderen echter beperkter dan in Nederland. Op enkele uitzonderingen na, zoals de Moeren bij Veurne, ligt de Vlaamse kustvlakte vandaag nog steeds boven zeeniveau.

Terug naar het jaar 1000

Voor velen ligt de millenniumovergang van 2000 nog vers in het geheugen. Wie herinnert zich niet de vrees voor rampen ten gevolge van de befaamde millenniumbug, die computersystemen massaal zou doen crashen. Maar de overgang van 31 december 1999 naar 1 januari 2000 verliep niet zo heel verschillend van andere overgangen van oud naar nieuw.

Ook de overgang naar het jaar 1000 zorgde voor suspens onder de middeleeuwse bevolking – of toch onder het geletterde deel ervan, zoals de monniken in kloosters en abdijen. In de aanloop naar het jaar 1000 heerste daar overwegend een ondergangsstemming. Al keken sommigen ook reikhalzend uit naar de eerste millenniumovergang. Volgens het christelijke geloof mocht dan wel een einde komen aan het duizendjarige koninkrijk op aarde, de middeleeuwers zouden er het eeuwige hemelse rijk van Christus voor in de plaats krijgen.

De eerste millenniumovergang vormt het slotakkoord van de prachtige wintertentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. In Het jaar 1000. Nederland in het midden van de middeleeuwen wordt ingezoomd op een nog vrijwel onbelichte periode in de Nederlandse geschiedenis: de tiende en de elfde eeuw.

In deze periode veranderde niet alleen het Nederlandse landschap. Ook de samenleving kende een transformatie. De meer dan vierhonderd objecten in de expo brengen de bezoeker in contact met de mensen uit deze tijd, en met hun dagdagelijks leven en hoe ze naar de wereld keken. Zowel eenvoudige boerendorpen als indrukwekkende paleizen zoals de keizerlijke residentie in Nijmegen passeren de revue. Tal van schitterende kunstobjecten, zoals de prachtige reliekenhouder uit Maastricht (eigenlijk een versierde Vikingdrinkhoorn) illustreren dat deze tijd zeker niet het putje van de middeleeuwen was. Bovendien was er ook toen al een sterke uitwisseling van ideeën met andere gebieden in Europa, en zelfs daarbuiten. Culturele en wetenschappelijke innovaties zoals het muziekschrift, het cijfer 0 en het schaakspel deden hun intrede.

Door dat ‘internationale’ karakter is de expo niet beperkt tot enkel Nederland of de Lage Landen. De toenemende invloed van de kerk en de bloeiende relikwieënhandel brengen de bezoekers naar het Rome van duizend jaar geleden. En via de Duitse keizerin Theophanu, die vaak in Nijmegen verbleef, is er zelfs een connectie met het verre Byzantium, waar de keizerin vandaan kwam.

Tussen 900 en 1100 ontstond een Nederland dat vandaag nog herkenbaar is, met ingedijkt ontgonnen land, een burcht na elke rivierbocht en kerktorens aan de horizon.

Rijksmuseum van Oudheden
Een in 1835 gemaakte fantasievoorstelling van Utrecht in 690.

Meer landinwaarts in Vlaanderen werd ook veel land ontgonnen, en zo omgezet van natuur- in cultuurlandschap. Hier ging het echter niet meer om venen en veenmoerassen, maar vooral om bossen, en in mindere mate heide. Soens: ‘Vlaanderen kende in de volle middeleeuwen een sterke ontbossing, omstreeks 1300 was er nauwelijks nog bos over. Het was voornamelijk omgezet in akkergrond en graasweides.’ Typisch voor de ontginningen in het Vlaamse binnenland waren de kouters, vruchtbare akkers die vaak collectief door boeren werden bewerkt. ‘Hier zien we in de loop van de middeleeuwen ook innovaties zoals het drieslagstelsel opkomen.’

Ook in Vlaanderen kwam in deze periode de wildernis in de verdrukking. Net als in Nederland verdween ook hier de bruine beer, en ook de wolf werd stilaan naar de uitgang geduwd. De ontginning van het binnenland is trouwens nog zichtbaar in toponiemen. Waar oudere plaatsnamen vaak verwezen naar een dichtbebost land, zoals Lochristie (een ‘loo’ is een open plek in een bos), doen in deze tijd toponiemen zoals ‘rode’ hun intrede, zoals in Baasrode of Schelderode (‘rode’ verwijst naar een gerooid stuk bos of heide).

De bevolking groeide in Vlaanderen sneller dan in het noorden. Terwijl Holland en Utrecht in de elfde en twaalfde eeuw nog grotendeels ruraal bleven, verstedelijkte met name het graafschap Vlaanderen snel. Eind twaalfde eeuw behoorden de Vlaamse textielsteden Brugge, Gent en Ieper, maar ook Dowaai, Rijsel en Atrecht (het huidige Douai, Lille en Arras) al tot de grootste steden ten noorden van de Alpen.

Een verschil met Nederland was de machtsstructuur. Vlaanderen kende in de volle middeleeuwen geen bisschopszetels – de dichtstbijzijnde waren Doornik, Luik, Utrecht, Kamerijk en Terwaan. De ontginningen werden aanvankelijk gestimuleerd door lokale heren: meer land betekende immers meer mensen, en meer inkomsten. Hun macht werd echter vanaf de elfde eeuw aan banden gelegd door de graven van Vlaanderen, die de krachten bundelden met opkomende steden zoals Brugge en Gent. Die machtsconcentratie en de verstedelijking zorgden er mede voor dat het graafschap Vlaanderen zich sneller kon ontwikkelden dan de omliggende gebieden, zoals Brabant en Antwerpen in het oosten maar ook de gebieden in Nederland. In de twaalfde eeuw behoorden de graven van Vlaanderen zelfs tot de machtigste politieke heersers in Europa.

Het jaar 1000. Nederland in het midden van de middeleeuwen. Te bezoeken in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden tot en met 17 maart 2024. Meer informatie op rmo.nl