Mannen ziek op Mars, vrouwen op Venus

29 maart 2013 door LB

Vrouwen zijn anders ziek dan mannen. Ze vertonen vaak andere ziektesymptomen en moeten een andere behandeling krijgen, zeggen wetenschappers. Maar klinisch onderzoek wordt bijna altijd op mannen uitgevoerd.

Vrouwen zijn anders ziek dan mannen. Ze vertonen vaak andere ziektesymptomen en moeten een andere behandeling krijgen, zeggen wetenschappers. Maar klinisch onderzoek wordt bijna altijd op mannen uitgevoerd.
 

Bernadine Healy, de eerste vrouwelijke directeur van het US National Institute of Health, kaartte dit probleem al aan in 1991. Studies wezen toen uit dat bij veel vrouwen de diagnose van bepaalde hart- en vaatziektes niet werd gesteld omdat ze afweken van de mannelijke ziektebeelden. Dit fenomeen kreeg de naam yentl-syndroom, naar een verhaal van Isaac Singer, Nobelprijswinnaar Literatuur 1978. Zijn hoofdpersonage Yentl wordt pas ernstig genomen als ze zich als man verkleedt. Healy’s publicatie bracht een stroom van verontwaardiging op gang, maar ondertussen zijn we ruim twintig jaar later en domineren mannen nog altijd het geneeskundig onderzoek. Zelfs bij de dierenstudies neemt het mannelijk geslacht de overhand: slechts een vijfde van de cavia’s in klinische studies zijn vrouwtjes.
 

Niet hetzelfde hartinfarct

Toch is er sinds de jaren negentig heel wat onderzoek gevoerd naar medische verschillen tussen man en vrouw, alleen worden ze door de reguliere geneeskunde nog niet opgepikt. De vooroordelen blijven groot. Mannen hebben bijvoorbeeld meer kans op een hartinfarct, en de typische hartaanvalsymptomen – een beklemmende pijn in de borst die zich verder uitspreidt, vooral naar de bovenarmen – zijn vooral een mannelijk fenomeen. Vrouwen zullen eerder klagen over misselijkheid en pijn in de bovenbuik. Artsen zien in die symptomen vaak te weinig de signalen van een sluimerende hartaanval en denken bij vrouwen sowieso minder snel aan een infarct. Met alle gevolgen van dien: een hartinfarct is bij vrouwen gemiddeld genomen ernstiger, met meer kans op complicaties.

Heel wat oorzaken liggen aan de basis van de verschillen tussen zieke mannen en vrouwen. Ten eerste zijn er de omgevingsfactoren. Mannen leven gemiddeld genomen ongezonder dan vrouwen, waardoor bepaalde ziektes sneller bij mannen voorkomen. Maar ook op cellulair niveau zijn er grote verschillen. Mannelijk DNA reageert bijvoorbeeld anders bij de ontwikkeling van een tumor dan vrouwelijk DNA.
 

En natuurlijk is er nog het grote verschil in hormonen. Hormonen zijn zo’n beetje de boodschappenjongens van het lichaam. Wanneer de maag bijvoorbeeld vindt dat het tijd is om te eten, zal ze het hormoon ghreline afscheiden dat naar de hersenen sprint om daar te laten weten dat ze een hongergevoel moeten creëren. Bijna alle grote processen in het lichaam maken gebruik van hormonen. Het is niet verwonderlijk dat heel wat ziekten direct of indirect met hormonen interfereren.
 

Osteoporose is zo’n ziekte die sterk verband houdt met hormonen. Na de menopauze daalt het oestrogeengehalte in het vrouwelijk lichaam waardoor de botten niet meer zo goed onderhouden worden als voordien.
 

Hierdoor wordt osteoporose gezien als een typische vrouwenziekte, terwijl ook mannen het geregeld krijgen. De rollen zijn hier omgekeerd: over mannelijke osteoporosepatiënten zijn veel te weinig data beschikbaar. Bovendien wordt nog niet 1 procent van deze mannen uiteindelijk behandeld.
 

Een ander groot gendergerelateerd probleem zijn geneesmiddelen. De meeste studies waarbij medicatie en behandelingen worden onderzocht, bestaan grotendeels uit een mannelijk testpubliek. Maar ook hier gooien de vrouwelijke hormonen geregeld roet in het eten. Meestal zitten de verschillen in de snelheid of de effectiviteit van het medicijn, maar soms kunnen bijwerkingen ook een genderkwestie zijn. Zo ondervinden vrouwen meer nevenwerkingen van bètablokkers tegen een hoge bloeddruk.

Ouderen en kinderen

Verschillende lichamen vragen een verschillende aanpak, dat weten ze in de geriatrie al langer. Ouderen vertonen soms vertekende ziektebeelden, zoals een hartinfarct dat ongemerkt voorbijgaat, of een longontsteking zonder dat de patiënt koorts krijgt. Geriaters zijn speciaal opgeleid om deze ziektebeelden te herkennen en een behandeling op maat te geven. Hetzelfde geldt voor kinderen. Volgens professor Dirk Matthys, diensthoofd pediatrie van UZ Gent, zijn de symptomen van veel ziekten bij kinderen redelijk vaag. ‘Als de spruit ziek is, is het altijd buikpijn. Kinderartsen zijn speciaal opgeleid om dan toch de juiste diagnose te stellen.’
 

Ouderen en kinderen zijn ondervertegenwoordigd bij klinische proeven. ‘Ouderen worden niet vaak in klinische studies betrokken, omdat ze vaak meerdere aandoeningen tegelijk hebben,’ vertelt prof. Eddy Dejaeger, afdelingshoofd geriatrie van UZ Leuven. Door het gebrek aan studies worden de dosissen medicatie bij ouderen uit voorzorg teruggeschroefd. ‘Bovendien nemen ouderen ook vaak meerdere medicijnen tegelijkertijd, wat de kans op interacties tussen de verschillende geneesmiddelen verhoogt,’ aldus Dejaeger. 
 

Prof. Matthys dringt wel aan op klinische studies bij kinderen. ‘Meer dan de helft van de geneesmiddelen die bij kinderen worden voorgeschreven, is nooit voor hen getest of onderzocht. Dat geldt specifiek voor medicatie die op de intensive care wordt gegeven, zowel bij oudere als premature kinderen. Maar het is echt onverantwoord om medicijnen toe te dienen, zonder dat ze grondig onderzocht zijn.’ Kinderartsen ijveren ervoor om dat onderzoek te faciliteren. Sinds 2004 is er een Europese richtlijn die klinische studies bij kinderen aanmoedigt. Matthys veegt de ethische bezwaren die dit onderzoek lang hebben tegengehouden, van de baan. ‘Het is ethisch meer verantwoord geneeskundig onderzoek te doen bij kinderen dan het niet te doen!’