Hoe ondieper de injectieput in grondlagen, hoe verder de aardbeving

31 augustus 2018 door SST

De kracht en reikwijdte van een geïnduceerde aardschok hangt ook af van het gesteente waarin geothermisch water, fracking-vloeistof of afvalwater wordt gepompt.

Bij de ontginning van schaliegas (fracking), bij de productie van geothermische energie of bij de lozing van afvalwater worden grote hoeveelheden vloeistof onder hoge druk in de diepe ondergrond gepompt. De huidige consensus luidt dat het risico op (grote) geïnduceerde aardbevingen gering is als de vloeistof in – vaak ondiep – afzettingsgesteente (sediment) wordt gepompt, en niet in het onderliggende moedergesteente (dat meestal uit stollingsgesteente bestaat).

"De kans op een krachtige aardschok is over het algemeen groter in sedimentgesteente, dat meestal bovenop het stollingsgesteente ligt"

Maar dat klopt niet, stellen Amerikaanse geologen nu. Op basis van hun expertise ontwikkelden ze een nieuw model dat simuleert hoe aardbevingen kunnen worden opgewekt door lokale verstoringen in de ondergrond. Hun model toont aan dat geïnduceerde aardschokken zich ontwikkelen volgens twee verschillende patronen, afhankelijk van het gesteente waarin de verstoring plaatsvindt.

De geologen tonen aan dat de drukgolven, veroorzaakt door de verstoring, in sedimentgesteente veel verder dragen dan in stollingsgesteente – dat minder poreus is dan het sediment. Dat maakt aardbevingen mogelijk binnen een straal van liefst tien kilometer van de injectieput. Bovendien blijkt uit het nieuwe geologische model dat de kans op een krachtige aardschok over het algemeen groter is in sedimentgesteente, dat meestal bovenop het stollingsgesteente ligt.