Hoe het wilde konijn een tam schootdier werd

12 september 2014 door MVS

Sinds hun domesticatie 1.400 jaar geleden zijn tamme konijnen niet meer bang voor mensen. Hoe uit die omslag in gedrag zich in het DNA? Nieuw onderzoek geeft antwoorden op de genetische vragen rondom domesticatie.

Het schichtige, snel vluchtende wilde konijn versus de goeiige lobbes die zich laat oppakken en knuffelen. Sinds hun domesticatie zo’n 1.400 jaar geleden zijn tamme konijnen niet meer bang voor mensen. Hoe uit die omslag in gedrag zich in het DNA? Nieuw onderzoek geeft antwoorden op de genetische vragen rondom domesticatie.

Het domesticeren van dieren begon al zo’n 9.000 tot 15.000 jaar geleden. De hond moest als eerste soort geloven aan een aangepast leven in dienst van de mens. Daarna volgden onder andere schapen, geiten, runderen, varkens en paarden. Door het domesticeren van planten en dieren kwam 11.000 jaar geleden de landbouw van de grond: een gigantische technologische revolutie.

Tamme konijnen zijn er pas relatief recent; ongeveer 1.400 jaar geleden namen mensen in Zuid-Franse kloosters de langoor voor het eerst op schoot. Of eigenlijk op hun bord. Het gerucht gaat dat men destijds een wilde konijnenpopulatie in Zuid-Frankrijk temde omdat de katholieke kerk jonge konijntjes niet zag als vlees, waardoor ze gewoon mochten worden gegeten tijdens de vastentijd.

Onderzoek van de Zweedse geneticus Leif Andersson (Universiteit van Uppsala) en zijn internationale collega’s laat nu zien hoe wilde konijnen genetisch getransformeerd werden tot tamme knuffeldieren. Een belangrijke bevinding: de genetische veranderingen die aan domesticatie ten grondslag liggen, zijn nog grotendeels een mysterie.

Inzicht in domesticatie

Domesticatie gaat gepaard met een flinke gedragsverandering. Wilde konijnen springen op bij het kleinste spoortje gevaar want alertheid is noodzakelijk om te overleven in het wild. Hun sterk ontwikkelde vluchtreactie beschermt hen tegen roofvogels, vossen en jagers. De tamme konijntjes die wij als huisdier houden, worden daarentegen niet bang als ze een mens zien.

Die switch in gedrag liet duidelijke sporen achter in het DNA, laat het nieuwe onderzoek zien. Het team vergeleek het genoom van zes rassen tamme konijnen met die van wilde konijnen op veertien plaatsen in Zuid-Frankrijk, Spanje en Portugal. Ze identificeerden meer dan honderd gebiedjes die anders zijn bij tamme konijnen. Waarschijnlijk maken die specifieke stukjes DNA, die tijdens domesticatie zijn veranderd, de beestjes minder angstig dan hun wilde broertjes.

Genetische transformatie

De domesticatie van konijnen leidde tot veel subtiele veranderingen door het hele genoom. Veel drastische veranderingen kwam het team niet tegen. ‘Het verlies van genen speelde geen rol in de domesticatie van het konijn’, zegt Andersson in het magazine New Scientist.

Wat zijn team wel vond, is dat veel genetische variaties die al aanwezig waren in de wilde soort steeds meer voorkwamen in konijnen tijdens domesticatie. Het merendeel van de variaties zat bovendien niet in de genen, die coderen voor eiwitten, maar in het deel van het genoom dat het aan- en uitzetten van genen stuurt. ‘Wilde en tamme konijnen verschillen maar weinig in de eigenlijke eiwitsequenties, maar wel in hoe de gen- en eiwitexpressie gestuurd wordt’, aldus Andersson.

De genetische veranderingen lagen bovendien vaak in gebieden in het genoom die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het brein en het zenuwstelsel. Eigenlijk heel logisch, gezien het opvallende verschil in gedrag en angst voor mensen tussen wilde en tamme konijnen. ‘De resultaten wijzen erop dat selectie tijdens de domesticatie effect had op genen gerelateerd aan specifiek gedrag, misschien dat de dieren daardoor beter omgaan met mensen’, schrijft geneticus Kirk Lohmueller van de University of California, Los Angeles (VS) in een begeleidend commentaarstuk.

Wilde voorouders

Ook voor andere dieren geldt dat er hoogst waarschijnlijk niet één of enkele genen noodzakelijk waren voor de evolutie van wilde naar tamme soorten, voorspelt Andersson. Hans Lenstra, die onderzoek doet naar de genetische diversiteit van landbouwhuisdieren aan de Universiteit Utrecht, beaamt dat. ‘Dat de kenmerken die gepaard gaan met domesticatie erfelijk zijn, betekent niet dat het simpel ligt. De genetica van gedrag blijkt steeds weer ingewikkelder dan we dachten. Bij ziektes is er vaak één gen dat de ziekte veroorzaakt. Maar als we het hebben over gedragskenmerken dat is dat niet zo.’ Natuurlijk veranderen er bij domesticatie naast gedragskenmerken ook fysiologische kenmerken, al zijn die minder zichtbaar dan verandering in gedrag.

Lenstra: ‘We weten niet zo veel over de genetische basis van domesticatie in andere diersoorten. Ook bij andere dieren verwacht je achteruitgang van het natuurlijk gedrag, al zullen de details nooit helemaal dezelfde zijn.’

Wat het niet makkelijker maakt, is dat veel wilde diersoorten zijn verdwenen. Daardoor is het onmogelijk om hun genoom te vergelijken met dat van tamme soortgenoten. ‘Van runderen en paarden zijn de wilde voorouders uitgestorven; honden kunnen we wel vergelijken met wolven, maar de gezamenlijke voorouderpopulatie is er niet meer. Huiskatten zijn dan weer gekruist met wilde katten. Daarom is het konijn zo’n leuk modelsysteem voor domesticatie’, legt Lenstra uit.

De domesticatie van konijnen gebeurde relatief recent, het is bekend waar het plaatsvond en die plek in Zuid-Frankrijk is nog steeds dichtbevolkt door wilde konijnen. Bovendien was het een eenmalige gebeurtenis zonder dat tamme konijnen de mogelijkheid kregen om tussendoor weer te kruisen met hun wilde soortgenoten. Lenstra: ‘De konijnenstudie van Leif Andersson heeft ons beeld van de genetische basis van domesticatie weer wat bijgesteld.’

Meer wetenschapsnieuws in ons gratis Eos Weekblad op tablet: