Dt-fouten maak je in je hoofd

Iedereen maakt dt-fouten, zelfs wie de spellingregels perfect beheerst. Psycholinguïst Dominiek Sandra onderzocht waarom dt-fouten zo hardnekkig zijn. Je trapt in een spellingval omdat je ‘werkgeheugen’ vol zit.

De meeste mensen storen zich niet echt aan een occasionele spelfout. Als je applaudisseren, elektronisch of pyjama fout spelt, liet je geheugen je even in de steek. Voor zulke moeilijke woorden bestaan geen spellingregels, je moet hun spelling memoriseren. Regels zijn er wel om de woorden hanenkam, ge-sms’t of gedeletet correct te spellen. Ook spelfouten tegen zulke woorden leiden zelden tot ergernis. De regels zijn te complex of je gebruikt ze te weinig om ze te onthouden.

Helemaal anders is het gesteld met dt-fouten. Geen andere spellingsfout krijgt op school zo veel aandacht van leerkrachten, doet de emoties zo hoog oplaaien en veroorzaakt zo veel frustraties bij schoolgaande jongeren. ‘Hoe is het mogelijk dat de schrijver een fout maakt tegen zulke eenvoudige spellingregels’, is je eerste reflex als je een dt-fout ziet in de krant of in de ondertiteling van een tv-programma.

In tegenstelling tot veel spellingregels zijn de regels voor het spellen van de Nederlandse werkwoorden gemakkelijk uit te leggen. Daarom vinden de meeste mensen het onaanvaardbaar dat je die regels vergeet toe te passen.

Mentale processen

De onderzoeksgroep psycholinguïstiek van de Universiteit Antwerpen heeft veel onderzoek verricht naar de oorzaken van dt-fouten. Dat heeft niets te maken met taalpurisme. Wij voeren geen kruistocht tegen deze fouten. Wij zoeken geen excuses om dt-fouten goed te praten. We willen ook niet onderzoeken hoe slecht het gesteld is met de spellingsvaardigheid van de jongeren.

Wij gaan na waarom dt-fouten zo hardnekkig zijn. Zelfs herhaaldelijke opmerkingen van leerkrachten maken weinig indruk. Hoe komt het dat veel spellers zo veel moeilijkheden ondervinden als ze zulke eenvoudige regeltjes toepassen? Wij wilden de mentale processen ontrafelen waardoor we fouten maken als we werkwoordvormen spellen. Daarmee bevinden we ons op het terrein van de psycholinguïstiek of de experimentele taalpsychologie.

Voor we het mysterie konden oplossen, vroegen we ons af welke werkwoordvormen de dt-val openzetten. De meeste Nederlandse werkwoordvormen leveren bij het spellen geen problemen op. Spelfouten doen zich zelden voor op vormen als loopt en voelt. Het zijn klankzuivere vormen, waarvan de schrijfwijze getrouw hun uitspraak weerspiegelt.

De overgrote meerderheid van dt-fouten maak je op homofonen. Homofonen zijn niet klankzuiver, want met één uitspraak corresponderen meerdere spellingvormen, elk met hun grammaticale functie. Voorbeelden van homofoonparen zijn: word-wordt en gebeurt-gebeurd.

Die homofonen zijn de gevaarvormen. Veel zijn er niet. Hun aantal bedraagt slechts 5 tot 10 procent van alle Nederlandse werkwoordvormen. Ook hun frequentie in teksten bedraagt maar 5 tot 10 procent van alle voorkomende werkwoordvormen. Die kleine groep veroorzaakt veel problemen, bij iedereen, ook als je er rotsvast van overtuigd bent dat je nooit een dt-fout maakt. Zelfs als je je teksten grondig naleest, is het onwaarschijnlijk dat je nooit een dt-fout maakt of laat staan.

Dat is de vraag van dit onderzoek. Welke mentale processen doen je zo snel een dt-fout maken? Hoe onderzoek je welke mentale processen dt-fouten laten ontstaan bij het schrijven? Zeker niet door proefpersonen te vragen hoe ze werkwoordvormen spellen. Onze intuïtie kan zulke complexe en snelle processen niet identificeren. De enige methode is proefpersonen laten schrijven en hun fouten analyseren.

Schrijven onder tijdsdruk

We gaven leerlingen uit de derde graad van de middelbare school (aso/vwo) een dictee waarin voldoende probleemgevallen voorkwamen en gingen na of er een systematiek in hun fouten zat. In een gatentekst moesten ze af en toe een ontbrekend woord invullen: een homofone werkwoordvorm of een moeilijk woord dat de aandacht van de werkwoorden afleidde, zoals parallellogram of sms’je.

De proefpersonen kregen weinig tijd. Door hen veel bedenktijd te geven, zouden we enkel te weten komen hoe goed ze de regels beheersen. Wij wilden weten wat er gebeurt als ze de regels niet kunnen toepassen, hoe het foutmechanisme achter dt-fouten eruitziet. We wilden ook dat ze voldoende fouten maakten om een patroon in die fouten te ontdekken. Door hen snel te doen schrijven en daardoor fouten uit te lokken, kregen we een zicht op het foutmechanisme.

De basis voor deze methode is een hypothese. De meeste dt-fouten ontstaan onder tijdsdruk of omdat we gefocust zijn op de tekstinhoud en onvoldoende aandacht overhouden om spellingregels toe te passen. In een iets technischer jargon: dt-fouten liggen op de loer als de capaciteit van ons werkgeheugen overschreden wordt. In ons werkgeheugen herhalen we bijvoorbeeld een onbekend telefoonnummer, doen we aan hoofdrekenen of identificeren we het onderwerp van een werkwoordvorm. In een dictee onder tijdsdruk is het moeilijk om de operaties in het werkgeheugen tot een goed einde te brengen.

Belang van het werkgeheugen

Naast tijdsdruk manipuleerden we een factor die rechtstreeks met het werkgeheugen in verband staat: het aantal woorden tussen de homofone vorm en het onderwerp. De proefpersonen maakten significant meer dt-fouten in zinnen waar onderwerp en werkwoordhomofoon niet naast elkaar stonden, bijvoorbeeld Omdat ik nu wel erg moe word, wil ik zo snel mogelijk gaan slapen. Dat onderstreept het belang van het werkgeheugen. Hoe verder het onderwerp in het werkgeheugen verwijderd is van het homofone werkwoord, hoe tijdrovender het zoekproces naar het onderwerp. Een te hoge belasting van het werkgeheugen eist duidelijk zijn tol en dat uit zich in dt-fouten.

Daarmee hebben we een van de mentale componenten geïdentificeerd waarnaar we zochten: het werkgeheugen. De rol van ons werkgeheugen is misschien niet opzienbarend. We ondervinden in veel domeinen problemen als dat geheugensysteem onder druk staat. Het is bijvoorbeeld niet gemakkelijk om een tekst hardop te lezen en tegelijk rekensommen in ons werkgeheugen te maken. Het belang van het werkgeheugen bij het maken van dt-fouten onderstreept dat we de regels voor de werkwoordspelling bewust moeten oproepen, dat ze niet geautomatiseerd zijn.

Homofoondominantie

Een overbelast werkgeheugen is een voorwaarde voor dt-fouten. We onderzochten ook of er een systematiek in die fouten zat, en die vonden we. De proefpersonen hadden een sterke neiging om de homofoon met de hoogste frequentie op te schrijven. Dit noemden we het effect van homofoondominantie: een voorkeur voor de homofoon die het meest voorkomt. Aangezien wordt vaker voorkomt dan word, schreven proefpersonen vaker wordt als het word moest zijn. Als de d-vorm dominant was, deden de meeste fouten zich voor op de dt-vorm.

Homofoondominantie is het tweede mentale proces dat een rol speelt als je dt-fouten maakt, maar het geeft niet altijd aanleiding tot een foute spelling. Aangezien de dominante homofoon het vaakst voorkomt, leidt homofoondominantie in de meeste gevallen niet tot een dt-fout. Die statistische overweging is een schrale troost bij een nultolerantie voor dt-fouten.

Het effect van homofoondominantie zie je ook in de analyse van de werkwoordvormen in een verzameling chatsessies. Wie chat, staat altijd onder tijdsdruk, want hij moet zijn boodschap ingetikt hebben voor z’n gesprekspartner iets doorstuurt. In zulke omstandigheden correspondeerden de meeste dt-fouten met de hoogstfrequente homofoon. De conclusies uit ons experimenteel taalonderzoek gelden dus ook in de ‘echte wereld’.

Ook als je leest

In het tweede deel van ons onderzoek stelden we de vraag of homofoondominantie ook een rol speelt als je leest. Die vraag onderzocht ik samen met Nina Verhaert. Ze verdedigde begin dit jaar haar doctoraalstudie. Onze hypothese was dat sommige dt-fouten minder opvallen dan andere. De meest voorkomende homofoonvorm zou vaker aan de aandacht ontsnappen omwille van onze sterkere vertrouwdheid met dat spellingbeeld.

In één experiment moesten proefpersonen onder tijdsdruk beslissen of tweewoordcombinaties correct klonken. De kritieke items waren de correcte en foutieve spellingen van de twee werkwoordhomofonen van een reeks werkwoorden, bijvoorbeeld: ik word, hij wordt, ik wordt en hij word. Alle combinaties vereisten een ja als antwoord, want de uitspraak klinkt correct.

Hoewel de spelfouten de reacties vertraagden, was die vertraging minder sterk als de fout correspondeerde met de dominante homofoon. Het dominante patroon kwam vertrouwd over, zodat het er minder fout uitzag en de fout minder goed opgemerkt werd.

Ook als proefpersonen een hele zin moesten verwerken, vonden we een duidelijk effect van homofoondominantie. In één experiment moesten de deelnemers een van twee woorden kiezen om een zin compleet te maken.

Als proefpersonen voor een fout gespelde werkwoordhomofoon moesten kiezen, konden ze dat sneller bij de dominante homofoon, bijvoorbeeld in Omdat ik nu wel erg moe komt/wordt. Een dt-fout die overeenstemde met de dominante homofoon viel ook hier minder op. Dat stelden we ook vast in een naleestaak, waarin proefpersonen alle soorten spelfouten in zinnen moesten opsporen. Zelfs terwijl ze expliciet op de spelling focusten, lazen ze vaker over een dt-fout heen als die fout overeenstemde met de spelling van de dominante homofoon.

Onze leesexperimenten lieten een consistent patroon zien: een dt-fout valt minder op als het spellingbeeld dat van de dominante homofoon is. Het effect van homofoondominantie doet zich dus ook voor tijdens het nalezen.

Hoe nonchalanter, hoe fouter

Ons onderzoek heeft de mentale processen blootgelegd die een specifiek foutenpatroon doen ontstaan tijdens het spellen. We vonden ook de processen die ervoor zorgen dat sommige fouten minder sterk opvallen tijdens het lezen. Merkwaardig genoeg zijn het dezelfde mentale processen die tijdens het spellen en het lezen een rol spelen.

Ons werkgeheugen is nodig om dt-regels toe te passen, vooral omdat er maar 5 tot 10 procent werkwoordhomofonen zijn en de regels daardoor niet geautomatiseerd raken. Als de capaciteit van dat werkgeheugen overschreden wordt, ontstaat een voorkeur voor de dominante spelling. Tijdens het schrijven resulteert dat in de neiging om die vorm op te schrijven. Tijdens het lezen of nalezen blijkt dit uit de neiging om die vertrouwde vorm als correct te accepteren. Onze mentale software spant twee keer dezelfde valkuil en verklaart de hardnekkigheid van dt-fouten.

Met dezelfde terminologie vonden we ook een antwoord op de vraag wat het verband is tussen dt-fouten en een nonchalante schrijfattitude. Nonchalante schrijvers maken per definitie veel dt-fouten omdat ze geen moeite doen om de spellingregels in hun werkgeheugen op te roepen. Daardoor vallen ze vaak ten prooi aan het effect van homofoondominantie. Het omgekeerde geldt niet. Niet elke dt-fout is een gevolg van een nonchalante schrijfhouding.

Het effect van homofoondominantie komt ook voor bij vervoegde vormen waar niet het hele woord homofoon is. Proefpersonen in leesexperimenten zagen sneller een fout van het type traptte dan van het type wastte. Dat is wellicht het gevolg van het bestaan van vormen als tastte, vastte, twistte, … waar de letterreeks ‘stte’ in de verleden tijd wel correct is en van het ontbreken van vormen waar de letterreeks ‘ptte’ correct is. Het effect van homofoondominantie is duidelijk een heel sterke stoorzender in het Nederlands.