Inclusieve wetenschapscommunicatie focust vooral op de toehoorders. Er is daardoor nog te weinig aandacht voor de discriminatie die communicatoren zélf ervaren, betoogt filosoof Seppe van Bladel (UGent).
In de afgelopen jaren wint het domein van inclusieve wetenschapscommunicatie steeds meer terrein in Vlaanderen. Inclusieve wetenschapscommunicatie draait om het toegankelijk maken van kennis en wetenschap voor iedereen, ongeacht bijvoorbeeld je gender, etniciteit of sociaaleconomische positie. Het gaat dus om groepen die historisch gezien werden uitgesloten van wetenschap, zoals vrouwen of bepaalde etnische minderheidsgroepen. Het vraagt van onderzoekers en wetenschappers om op maat van hun doelgroep te communiceren, kritisch te reflecteren op hun vooroordelen over die doelgroep en hen actief te betrekken bij wetenschappelijke besluitvormingen, in plaats van hen simpelweg als wetenschappelijke leken te beschouwen die niets bij te dragen hebben.
De toehoorder staat bij inclusieve wetenschapscommunicatie dus centraal, en dat is alleen maar positief, toch? Al die onderzoeken (en al het onderzoeksgeld dat erin wordt geïnvesteerd) zouden tenslotte maar weinig nut hebben als ze niet door de gehele samenleving benut kunnen worden. Bovendien draagt ze bij aan meer wetenschappelijke geletterdheid en een gevoel van thuishoren in de wetenschap. Zo is die communicatie een manier om meer gelijkheid en inclusie te creëren en discriminatie te bestrijden.
Toch is dat niet de enige kant van het verhaal. Nu wordt namelijk vaak over het hoofd gezien dat niet alleen de toehoorder, maar ook de communicator hindernissen en discriminatie tijdens wetenschapscommunicatie kan ondervinden. Ik zal drie voorbeelden geven die dit illustreren.
9 procent van de wetenschappers heeft ervaring met matige of ernstige vormen van intimidatie
Uit mijn eigen kwalitatieve masterproef onderzoek, dat ik uitvoerde in samenwerking met wetenschapscommunicator Julie De Smedt, blijkt dat vrouwelijke onderzoekers (van kleur) op verschillende manier niet serieus genomen worden als expert-onderzoeker. Dat is te wijten aan vooroordelen over hun gender en etniciteit. Het gebeurt onder andere tijdens gesprekken met journalisten en beleidsmakers, op wetenschapsfestivals en wetenschapsbeurzen, en tijdens publieke lezingen.
Eerder onderzoek naar alledaags racisme en gegenderd racisme door professor sociologie Dounia Bourabain aan de Universiteit Hasselt liet al zien dat dit intern, dus binnen de academische wereld, voortkomt. Ons exploratief onderzoek toont nu aan dat dit ook gebeurt tijdens externe communicatie naar de buitenwereld. Veelal ging dit gepaard met gevoelens van frustratie, irritatie, gekwetstheid en onzekerheid. Zo werd getwijfeld aan de wetenschappelijke correctheid van hun uitspraken. Wetenschapscommunicatietrainingen bieden volgens de deelnemers van onze studie weinig soelaas. In hun ervaring focussen die voornamelijk op strategische wetenschapscommunicatie, maar niet op wat je kan doen als je gediscrimineerd of geïntimideerd wordt.
Intimidatie
De tweede zaak die een inclusieve blik op wetenschapscommunicatie buiten beschouwing laat, is het risico dat onderzoekers en wetenschappers lopen op publieke intimidatie. Een studie door professor sociologie Pieter-Paul Verhaeghe aan de VUB toont aan dat zo’n 9 procent van de wetenschappers ervaring heeft met matige of ernstige vormen van intimidatie door politici, georganiseerde groepen, partijen en verenigingen, maar ook door publieke figuren of mensen die ze nauwelijks kennen. Meerdere deelnemers gaven ook aan dat reacties op sociale media een racistische of seksistische toon hadden. Soms kwam dit ook voor in de media, na een publieke verschijning of na wetenschapscommunicatie. Daardoor zijn academici aarzelend om nog aan wetenschapscommunicatie te doen.
Het derde en laatste punt dat inclusieve wetenschapscommunicatie nog niet in rekening brengt, is dat vrouwelijke onderzoekers en wetenschappers meer taken toebedeeld krijgen die niet bevorderlijk zijn voor hun academische en professionele carrière dan hun mannelijke collega’s. Wetenschapscommunicatie is het algemeen geen doorslaggevende verdienste bij academische promoties. Hoewel er nog geen wetenschappelijk onderzoek is dat aantoont dat vrouwelijke academici minder promotiekansen hebben omdat ze meer aan wetenschapscommunicatie doen dan hun mannelijke collega’s, kan een inclusieve kijk op wetenschapscommunicatie hier wel op een proactieve manier rekening mee houden.
Naast oog voor de toehoorders, is het dus belangrijk dat er ook aandacht gaat naar hoe de communicator zelf discriminatie en intimidatie kan ondervinden. Kennisinstituten dienen hier rekening mee te houden in hun beleid rondom wetenschapscommunicatie en (gender)gelijkheid. Organisaties- en professionals kunnen hun trainingen dan weer afstemmen op deze problemen en hun focus verschuiven van louter het aanleren van strategische communicatievaardigheden naar trainingen en sessies over discriminatie en intimidatie van de communicatoren. Zo wordt inclusieve wetenschapscommunicatie ook inclusief voor de communicator!