Eos Blogs

Een nieuwe heup hoeft niet het begin van het einde te zijn

Meer dan één op de tien patiënten is niet tevreden na een heupprotheseoperatie. Vaak heeft dat te maken met de manier waarop de nieuwe heup precies werd geplaatst.

Het is een gewone dag als doctoraatsstudent op het UZ Gent, al voelt de kelder van het revalidatiegebouw allesbehalve gewoon. Geen ramen, geen airco, enkel beton en de geur van lauwe koffie. Ik sta te wachten op Monique.

Na een halfuur verschijnt ze in de deuropening, steunend op haar wandelstok. 'Door al die werken moest ik een hele omweg maken,' zegt ze terwijl ze zwaar ademhaalt. 'Dit is écht geen cadeau met een nieuwe heup.'

Ik probeer een glimlach te onderdrukken. 'Maar daarom bent u toch hier, Monique,' zeg ik voorzichtig. 'Om ervoor te zorgen dat mensen zoals u straks zonder gedoe kunnen verdwalen.' Ze rolt met haar ogen. 'Daar heb ik nu weinig aan. Ik ben al moe nog voor ik begin.'

Toch doet ze even later gewillig mee aan het experiment. Ze zwaait haar benen rustig op en neer, zoals gevraagd. De vermoeidheid blijft, maar af en toe zie ik een kleine, bijna koppige glimlach.

Wanneer bewegen meer moeite kost

Net zoals Monique krijgen elk jaar meer dan dertigduizend Belgen een heupprothese. Voor de meesten betekent dat eindelijk verlost zijn van voortdurende, scherpe pijn. Toch blijft ongeveer één op de tien mensen ontevreden. Ze zijn hun pijn kwijt, maar niet hun onzekerheid. Ze voelen zich stijf, sneller moe of bang om te bewegen.

Waarom blijft dat gevoel bestaan, zelfs wanneer het implantaat technisch gezien perfect werkt? Om dat te begrijpen, moesten we letterlijk dieper kijken, tot in het binnenste van de heup.

Een heup is meer dan een scharnier. Het is een kogel in een kommetje: het ronde uiteinde van het dijbeen past in een kom in het bekken. Dat geheel wordt omsloten door een stevig vlies van bindweefsel, het heupkapsel. Dat kapsel werkt als een elastiek. Wanneer je je been naar achter beweegt, wordt die elastiek op spanning gezet. Zodra je je been weer naar voren zwaait, geeft het kapsel die energie terug. Zo kost elke stap minder spierkracht.

De heup is een kogelgewricht: de kop van het dijbeen (caput femoris) past in de kom van het bekken (acetabulum).

Tijdens een operatie wordt het kapsel geopend om de prothese te kunnen plaatsen. Als het daarna te strak of te los geneest, kan dat elastische systeem verstoord raken. De spieren moeten dan harder werken om dezelfde beweging te maken. Het is een beetje zoals fietsen met platte banden: je geraakt nog wel vooruit, maar elke meter vraagt meer moeite.

Zwaaien met stijl

Om te begrijpen hoe groot dat effect is, gebruiken we het “swing leg experiment”. Onze proefpersonen staan op één been in een metalen frame. Op hun huid kleven kleine sensoren die de activiteit van hun spieren meten. Via een masker registreren we hoeveel zuurstof ze verbruiken.

We vragen hen om hun geopereerde been te laten zwaaien van ongeveer dertig graden naar voren tot dertig graden naar achter, dezelfde beweging die je maakt tijdens het wandelen. Daarna herhalen ze dat met het gezonde been.

De beweging lijkt eenvoudig, maar ze onthult veel. Als het kapsel goed meewerkt, helpt het bij het terugzwaaien van het been en kunnen de spieren een deel van de energie hergebruiken. Maar wanneer het kapsel zijn veerkracht kwijt is, moeten de spieren het alleen doen. Het lichaam verraadt dat meteen: het zuurstofverbruik stijgt en mensen raken sneller buiten adem.

Monique fronst wanneer ze het zuurstofmasker op krijgt. 'Is dat om te ademen of om naar de maan te vliegen?' 'Helaas, geen raketvlucht vandaag,' zeg ik. 'We blijven gewoon hier, in de kelder.'

De onderzoekster demonstreert hoe het been bewogen moet worden op de test rig, een metalen frame dat biomedisch ingenieur Armin Omidvar Ghaziani speciaal voor haar onderzoek ontwierp om bewegingen nauwkeurig te analyseren.

Wat de cijfers ons leren

Terwijl Monique verder zwaait, verzamelt de computer honderden gegevens per seconde: beweging, spieractiviteit, ademhaling en kracht. Samen vormen die metingen een soort digitale vingerafdruk van haar heup.

Uit die data berekenen we hoeveel “passieve hulp” (of veerkracht) haar kapsel nog biedt en hoeveel extra werk haar spieren moeten leveren. Bij Monique verwachten we dat het gezonde been efficiënter werkt: het kapsel veert waarschijnlijk beter mee, de spieren hoeven minder hard te werken en het zuurstofverbruik ligt mogelijk lager.

In een latere fase van het onderzoek willen we deze gegevens koppelen aan een digitaal model, een virtuele Monique. In die simulatie kunnen we haar heup dan laten bewegen met en zonder kapsel, met verschillende implantaten of met kleine variaties in positie en grootte. Op die manier kunnen we voorspellen welke operatietechniek het meest natuurlijke resultaat oplevert.

Ons uiteindelijke doel is dat chirurgen beter kunnen inschatten welke aanpak het meest geschikt is voor elke patiënt, nog vóór de operatie plaatsvindt. Zo’n inschatting kan ervoor zorgen dat het kapsel optimaal gespaard of hersteld wordt.

De echte veerkracht zit niet in metaal

Wanneer de metingen klaar zijn, haalt Monique het masker af. 'Er komt precies meer kijken bij zo’n heup dan ik dacht,' zegt ze.

Ze heeft gelijk. De sleutel tot een goede heup zit niet alleen in het metaal of keramiek, maar in het herstel van de natuurlijke veer die er rondom ligt. Als chirurgen dat kapsel kunnen sparen of zorgvuldig herstellen, en als fysiotherapeuten de revalidatie daarop afstemmen, zou bewegen mogelijks weer natuurlijker en minder vermoeiend kunnen aanvoelen.

Een nieuwe heup hoeft geen compromis te zijn. Ze kan een tweede kans bieden om te wandelen, te fietsen en te dansen, zonder angst of extra inspanning.

'Dan was die omweg naar hier misschien toch ergens goed voor,' zegt Monique terwijl ze haar wandelstok weer vastneemt. Even later wandelt ze weg.