‘Alles wat Rubens aanraakt verandert in goud’

Intellectueel, verzamelaar, diplomaat, architect. Peter Paul Rubens was het allemaal, maar hij leeft vooral voort als de fenomenale kunstschilder die alle genres aankon en tot vandaag kunstenaars en liefhebbers inspireert. Hoe goed kennen we de man en zijn werk eigenlijk?

Rond 1630 trekt Peter Paul Rubens zich terug uit het openbare leven. Met zijn jonge, tweede vrouw en hun kinderen verblijft hij vaak in zijn kasteeltje in de buurt van Mechelen. Aan afbouwen denkt de kunstenaar niet. Hij werpt zich voluit op het schilderen van landschappen, een genre dat hij tot dan eerder sporadisch beoefende. Het levert een schat aan landschapsschilderijen op, die generaties artiesten na hem zal blijven beïnvloeden.

‘Niet iedereen houdt van Mr. Perfect’

Volgens Ben van Beneden is dit Rubens ten voeten uit: ‘Hij blonk uit in alles wat hij deed. En dat was erg veel. Rubens beoefende praktisch alle genres. Hij tekende en schilderde, maar ontwierp ook architectuur, tapijtreeksen, titelpagina’s en boekillustraties, kleinsculptuur … Daarnaast was hij een vroege adept van ‘levenslang leren’. Zijn hele artistieke loopbaan heeft hij de antieke kunst en het werk van de grote Italiaanse meesters bestudeerd, van Donatello tot en met Caravaggio en Carraci. Maar hij had ook aandacht voor Vlaamse en Duitse vijftiende- en zestiende-eeuwse meesters.’

Waarom kopieerde hij zo veel?

‘Al in zijn leertijd, als puber, is Rubens beginnen tekenen naar gravures van Duitse prentmakers. Niet veel later nam hij ook antieke sculptuur en het werk van Italiaanse meesters als voorbeelden. Hij is dat blijven doen tot aan het einde van zijn leven. Hij stond in continue dialoog met zijn voorgangers, en in mindere mate met zijn directe tijdgenoten. In de geschiedenis van de westerse kunst is er geen enkele kunstenaar die zijn voorgangers zo intens heeft bestudeerd én begrepen als Rubens.’

‘Hij gebruikte het werk van zijn ‘peers’ als inspiratiebron en didactisch materiaal, maar ook voor zijn esthetisch genoegen. Tijdens zijn achtjarig verblijf in Italië maakte en kocht hij tientallen, misschien wel honderden tekeningen naar antieke beeldhouwkunst en Italiaanse meesters. Lokale kunstenaars gaf hij de opdracht voor hem te kopiëren. Op die manier legde hij een buitengewoon rijk beeldarchief aan, waaruit hij zijn hele carrière zou putten.’

‘In 1628 maakte hij in Madrid niet minder dan 22 kopieën naar Titiaan, die hij gedeeltelijk incorporeerde in zijn verzameling. De echte Titiaans waren uiteraard niet beschikbaar, want eigendom van de Spaanse koning.’

Is er een kunstenaar die in productiviteit in de buurt komt?

‘Niemand. Als ik echt een naam moet geven, dan misschien Michelangelo. Die heeft als een bezetene getekend, geschilderd en beeldhouwwerken gemaakt, en is ook als architect actief geweest. Of Da Vinci, al legde die zich meer toe op anatomie en techniek. Ontwerptekeningen van een tank of een brug zijn toch van een andere orde.’

Rubens waagde zich ook aan architectuur.

‘We weten daar niet veel over. Algemeen wordt aangenomen dat hij de verbouwing en uitbreiding van zijn eigen woning (het huidige Rubenshuis, red.) zelf heeft ontworpen, ook al beschikken we niet over tekeningen die dat staven. Vandaag zijn het portiek en tuinpaviljoen de enige materiële overblijfselen uit die periode.’
‘Over andere gebouwen tasten we in het duister. Wat was zijn rol in de bouw van de Antwerpse jezuïetenkerk Carolus Borromeus (1615-1621)? Was hij werkelijk de mastermind achter dat ontwerp? Of was hij veeleer een adviseur, die vooral decoratief zijn stempel heeft gedrukt?’

‘Wat we zeker weten is dat hij de hand heeft gehad in de decoratie van de kerk. Behalve twee monumentale stukken voor het hoogaltaar (die tijdens het Oostenrijks bewind in Wenen zijn beland, red.) schilderde Rubens omstreeks 1616-1618 in samenwerking met Antoon van Dyck 39 plafondstukken voor de zijbeuken van de kerk. Hoewel de schilderijen zelf verloren gingen in een brand in 1718, bleven de meeste olieverfschetsen – de ‘modelli’ of ontwerpen – bewaard. Ze zijn uitgevoerd, met het perspectief di sotto in su (letterlijk ‘van onderuit bekeken’, red.), dat geïnspireerd is door Venetiaanse voorbeelden.’

‘Daarnaast heeft hij meegewerkt aan de sculpturale decoratie van de gevel. De meeste jezuïetenkerken zijn geïnspireerd op de moederkerk Gesù in Rome. Er zijn onderzoekers die stellen dat de ordeleden inzake Italiaanse architectuur even goed ingevoerd waren als Rubens of andere kunstenaars. Ze hadden de bibliotheken, de kennis en de contacten. We moeten oppassen overal de hand van Rubens te zien.’

Een van de weinige tastbare overblijfsels die getuigen van Rubens’ werk als architect is de Palazzi di Genova, een platenboek met gevels, plattegronden en doorsneden van Genuese gebouwen dat hij in 1622 liet uitgeven.

‘Het is onder meer daaruit dat we zijn visie op architectuur kennen. Tijdens zijn verblijf in Genua had hij lokale meesters de opdracht gegeven om de Genuese palazzi en kerken na te tekenen. Die tekeningen liet hij ruim een decennium later in prent brengen voor een boek. In de inleiding licht Rubens zijn visie op architectuur toe. Hij manifesteert zich als een uitgesproken pleitbezorger van de klassieke Vitruviaanse architectuur, die uiteindelijk de ‘barbaarse’ gotische architectuur zal vervangen. Met deze unieke publicatie wilde Rubens lokale architecten voorbeelden aanreiken van goede architectuur zoals hij die uit de Italiaanse havenstad kende. Het is goed mogelijk dat Rubens daarbij een nieuw stadsdeel voor Antwerpen voor ogen had. Die ‘nieuwe stad’ moest er komen in het noorden, op het huidige Eilandje, waar nu het MAS staat.’

Architecten waren echte kunstenaars en geen bouwmeesters meer?

‘In Italië was de emancipatie van de kunstenaar begonnen in de vijftiende eeuw, een golf die culmineert in de figuren van Michelangelo en Rafaël. Bij ons voltrekt zich dat iets later, maar toch al vóór Rubens’ tijd, met Frans Floris en anderen. Ook Pieter Bruegel was geen ambachtsman meer, maar een humanistisch georiënteerde kunstenaar, een pictor doctus (geleerde schilder, red.). Dat fenomeen voltrekt zich ook in de architectuur.’

In hoeverre zijn de schilderijen van Rubens fysiek onderzocht, bij restauraties bijvoorbeeld?

‘Over twee jaar zal de monumentale overzichtscatalogus van zijn werk – het Corpus Rubenianum Ludwig Burchard (zie kader) – klaar zijn. Het spitst zich hoofdzakelijk toe op het herkennen van de hand van de meester. Welke werken zijn van hem, of komen uit zijn atelier, welke kopieën zijn wellicht ontstaan buiten het atelier? Er is niet systematisch materiaaltechnisch onderzoek in verwerkt. In de tijd van de initiator Ludwig Burchard (1886-1960) was connaisseurschap de norm, en dat is ook de rode draad in de oeuvre­catalogus.’

‘Bij Rubens is het vaak allemaal too much. Zijn werk is zelden ingetogen’

‘Door materiaaltechnisch en natuurwetenschappelijk onderzoek, al dan niet in de context van restauraties, ontstaan nieuwe inzichten, of worden twijfels weggenomen. Het zelfportret van Rubens uit het Rubenshuis, bijvoorbeeld, werd helemaal binnenstebuiten gekeerd en ‘gestript’ tot op de oorspronkelijke verflaag. We kunnen nu met zekerheid zeggen dat het een autografisch zelfportret is. Voorheen twijfelde een enkele Rubenskenner nog aan de authenticiteit.’

Staan er nog grote restauraties op stapel?

‘Het Museum voor Schone Kunsten (KMSKA) is met een inhaalslag bezig. Dat komt niets te vroeg, want veel werken van Rubens bevinden zich in slechte staat. Verschillende beeldbepalende stukken, waaronder de Venus Frigida, zijn onlangs gerestaureerd, en ik hoop dat het KSMKA zich op termijn ook aan een van de absolute meesterwerken, de Aanbidding door de Koningen, zal wagen.’

‘Een museum gaat over tot restauratie als het daar de middelen toe heeft. Voor de recente tentoonstelling in Wenen, ‘Rubens. Kraft der Verwaltung’, is het Stormachtig landschap met Philemon en Baucis onder handen genomen. Het resultaat is een echte metamorfose en een eersteklas eyeopener. Rubens schilderde het voor zichzelf, en net als voor andere eigen werken bricoleerde hij het paneel met verschillende planken aan elkaar. Het maakt het schilderij extra kwetsbaar, want in elke voeg schuilt een potentieel risico.’

Het werk van bijna-tijdgenoten als Rembrandt of Vermeer komt vlotter binnen bij huidige generaties. Heeft dat te maken met de moeilijke thematiek van Rubens’ werk?

‘Gedeeltelijk wel, denk ik. Rubens heeft nooit echt geleden onder een gebrek aan populariteit, en zeker niet onder te weinig respect. Je hebt meesters die een dip kennen in hun appreciatie of van wie het oeuvre in de vergetelheid raakt. Iemand als Caravaggio is pas in de jaren 1950 herontdekt. Rubens heeft altijd tot de coryfeeën behoord, maar bij het hedendaagse publiek is de waardering iets minder. Dat heeft te maken met de complexiteit van zijn onderwerpen en de enorme omvang van zijn werk. Rubens was zonder meer een intellectuele schilder. Hoe meer kennis je hebt, bijvoorbeeld van de antieke geschiedenis, de mythologie of de Bijbel, hoe beter je hem kunt lezen.’

‘Rubens bestudeerde en kende zijn onderwerpen door en door. Voor hij aan een onderwerp begon, documenteerde hij zich grondig. Hij kocht een huis en wilde dat verbouwen. Dus breidde hij zijn bibliotheek uit met de basisliteratuur over architectuur, van de contemporaine Vitruvius-edities tot de allernieuwste publicatie van Vincenzo Scamozzi. Hij beschikte over een rijke literatuurverzameling over botanica, die hij nodig had voor de aanleg van zijn tuin. Dat zijn maar enkele voorbeelden.’
‘Tijdgenoten overlaadden hem met lof: welbespraakt, aangenaam in de omgang, charmant, belezen, hoffelijk, gentleman, man van de wereld, knap, rijk. Bij Rubens rijst onvermijdelijk het beeld op van een superman, maar mensen houden niet van een Mr. Perfect. Het is beter Rembrandt of Van Gogh te zijn en af en toe een tik te krijgen. Het verhaal van Caravaggio – biseksueel, voyou, moordenaar – gaat er beter in.’

De typisch barokke stijl en de voluptueuze, ronde vrouwen gaan niet goed samen met het imago van een cerebrale schilder.

‘Je mag dat intellectuele aspect niet overdrijven. Rubens schilderde met veel panache, heel virtuoos. In zijn biografie van Rubens uit 1672 schreef Giovanni Pietro Bellori lovend over de temperamentvolle schilderwijze van de meester en diens furia del pennello – de bezetenheid, het vuur, en de snelheid van zijn penseel. Tegelijkertijd kon Rubens met heel weinig middelen een hele wereld suggereren. Die economy of means is een kenmerk van de hele groten.’

‘Hij bracht zijn tweede vrouw, Hélène Fourment, heel erotisch in beeld. Het intellectuele en het lustvolle zijn volgens mij in balans bij Rubens. Het ene sluit het andere niet uit. En dan zijn er de vreselijke clichés over de dikke vrouwen. Als je goed kijkt, zie je dat hij echte, bijna tastbare huid schildert. Niemand kon dat beter dan Rubens. Hij schilderde vrouwelijk naakt, terwijl andere meesters veeleer een klassiek ideaal schilderden dan een naakte vrouw. De Rokeby Venus van Velázquez in de Londense National Gallery bijvoorbeeld heeft, naar de maatstaven van vandaag, wellicht de ideale afmetingen, maar lijkt een klassieke sculptuur. Terwijl Rubens echt lillende, haast tastbare huid schilderde.’

‘Ook sommige collega-schilders van hem hadden kritiek op zijn exuberante stijl. Dat het allemaal vaak too much is, roept vandaag misschien weerstand op. Zijn werk is zelden ingetogen.’

Wat was zijn relatie met die andere grote Antwerpse schilder uit de zeventiende eeuw, Antoon van Dyck?

‘Een echte leerling kun je Van Dyck niet noemen. Hij heeft zijn leertijd, van zijn negende tot zijn dertiende, doorgebracht bij Hendrick van Balen. Hij is daar dan, in een vroege vorm van headhunting, weggeplukt door Rubens. Vele vragen blijven onbeantwoord. We denken dat Van Dyck er al een eigen atelier op nahield op het moment dat hij als assistent bij Rubens werkte. En we weten uit documenten dat ze samen aan grote opdrachten werkten.’

‘Toen Rubens stierf, werd er een soort verkoopcatalogus opgemaakt, een lijst met werken die op de markt werden gebracht. Dus geen landschappen of familieportretten, want die waren privé. En ook geen tekeningen, want dat was zijn bedrijfskapitaal en ging naar zijn kinderen. Nu moet je weten dat Rubens over een verzameling beschikte die zich kon meten met die van vorsten en prelaten. Helemaal bovenaan de lijst, die hiërarchisch was geordend, bevonden zich de Italiaanse meesters, gevolgd door een tweede categorie moderne meesters met enkele topstukken van de jonge Van Dyck. Hij verzamelde dus het werk van zijn eigen assistent, een blijk van grote waardering. De Spaanse koning heeft ze uit de Rubens-collectie gekocht, waardoor we nu naar het Museo Nacional del Prado in Madrid moeten om ze te zien.’

‘De verhouding tussen Rubens en Van Dyck werd vaak geromantiseerd. Op een negentiende-eeuws schilderij van Nicaise De Keyser is de binnenplaats van het Rubenshuis afgebeeld. Van Dyck vertrekt naar Italië op een wit paard dat hij van Rubens krijgt. Die laatste wil hem weg omdat hij een relatie heeft met zijn vrouw Isabella Brant. Dat is pure romantiek, net als de suggestie dat Van Dyck te goed werd en Rubens overklaste. Dichter bij de waarheid is dat hij bijna zo goed was als Rubens, en zeker zo ambitieus. Antwerpen was wellicht te klein voor twee meesters van dat niveau en Van Dyck volgde dezelfde weg als Rubens. Hij trok naar Italië, waar hij zes jaar werkte, en is later op basis van zijn kwaliteiten weggelokt door de Engelse koning. Zonder Van Dyck zou de Engelse kunst er heel anders hebben uitgezien.’

Hoe ging het er in Rubens’ woning aan toe? Was hij een familieman?

‘Het idee van de christelijke kernfamilie was vermoedelijk ook zijn ideaal. We weten hoe hij omging met vrienden en kennissen. Een van zijn beste vrienden was Jan Brueghel, van wiens familie hij een buitengewoon teder en innemend portret maakte (het werk bevindt zich in de Londense Courtauld Gallery, red.) De manier waarop hij het onderwerp benadert is van een ongeziene levendigheid. Het is een eerbetoon aan de familie en de vriendschap.’

‘Er zijn nog een vijftigtal portretten van Rubens’ familieleden bekend. Dat is opmerkelijk, want hij was waarschijnlijk de meest bevraagde en drukst bezette meester ooit. Toch heeft hij tijd gemaakt om de mensen te schilderen die hem het nauwst aan het hart lagen. Sommige van die portretten hebben een representatief karakter, maar zelfs dan lijkt de weergave altijd spontaan en direct. Het zegt iets over de band die hij met zijn familie had. Alle portretjes van zijn kinderen zijn con amore getekend of geschilderd.’

‘We vinden ook sporen in zijn brieven, al is het nog de vraag in hoeverre die passages retorisch zijn. Als zijn eerste vrouw sterft, schrijft hij in een heel ontroerende passage dat hij zijn beste compagnon, zijn beste vriendin is verloren. Later hertrouwt hij dan met de zestienjarige Hélène Fourment en er komen nog vijf kinderen. Op dat moment trekt hij zich terug uit het openbare leven. Hij reist veel minder, en spendeert meer tijd bij zijn jonge vrouw en zijn familie. Mogelijk heeft dat ook met zijn gezondheid te maken.’

Rust en gezonde lucht: is het daarom dat hij wegtrekt uit Antwerpen en zijn intrek neemt in zijn kasteel in Elewijt?

‘Hij doet dat om dezelfde redenen waarom mensen vandaag nog uit de stad trekken. Status zal ook wel een rol hebben gespeeld. Op dat moment was hij een aristocraat, en een buitenhuis hoorde erbij. Tegelijkertijd snijdt hij een nieuw register aan in de onderwerpen die hij behandelt. Hij maakt allegorieën van de liefde die bulken van de joie de vivre en begint met landschapsschilderijen – wie denkt er nu aan Rubens als landschapsschilder? En toch waren die werken revolutionair en modern, en hadden ze een grote invloed op latere landschapsschilders. Gaat het te ver om te zeggen dat dit mee door zijn jonge vrouw komt?’

Het leven van Rubens is vrij goed gedocumenteerd. Waarover zou u meer willen weten?

‘Zijn psychologie. Wat was de impact van zijn vroege kindertijd? De Rubensen waren wellicht – in hedendaagse termen – religieuze asielzoekers, vluchtelingen. Peter Paul groeide in ballingschap op. Zijn vader had bovendien een buitenechtelijke verhouding, die zware gevolgen had voor het gezin. In hoeverre heeft dat stigma zijn persoonlijkheid beïnvloed?’

‘Een andere vraag die onbeantwoord blijft is hoe zijn atelier functioneerde. In onze verbeelding zien we de meester, die instaat voor de artistieke inventie, maar die het handwerk overlaat aan begaafde assistenten zoals Van Dyck. Maar ging het er werkelijk zo aan toe? Dat alle ‘inventies’ uit de koker van Rubens komen, stond lang buiten kijf. Maar meer en meer wordt aangenomen dat voorbereidende olieverfschetsen occasioneel ook door assistenten werden gemaakt. Hoe dat precies in zijn werk ging, zouden we graag achterhalen, maar is zo goed als onmogelijk. Men vindt er niets over in zijn brieven, en materiaaltechnisch onderzoek brengt evenmin soelaas.’

‘Ik vraag mij ook af hoe religieus Rubens echt was. Was hij werkelijk de überkatholiek, de grote schilder die de contrareformatie belichaamt?’

Wat weten we over zijn dood?

‘Experts gaan ervan uit dat hij aan jicht is overleden, of aan bijwerkingen ervan. Veel bronnen zijn er niet. Op het zelfportret uit 1630, dat hier in het Rubenshuis hangt, ziet hij er opvallend goed uit, al kan dat ook geflatteerd zijn. Op zijn laatste zelfportret uit 1639 zie je wel de sporen van de ouderdom.’

‘Peter Pauls vijfde kind is acht maanden na zijn dood geboren, wat alvast iets zegt over zijn potentie op late leeftijd. En hij is tot op het laatste moment blijven werken. Amper een jaar voor zijn dood was hij nog met een grote opdracht voor de Spaanse koning in de weer, grote doeken die in de achttiende eeuw verloren zijn gegaan in een brand in het Alcazar. De twee prachtige olieverfschetsen daarvan (De roof van de Sabijnse maagden en De Verzoening tussen Romeinen en Sabijnen, red.) zijn wel bewaard gebleven. Ze zijn nu in het bezit van Belfius Bank.’

Krijgt Rubens de aandacht die hij verdient?

‘Ja en nee. Rubens is onuitputtelijk. Ik denk dat we nog veel werk voor de boeg hebben voor we hem echt begrijpen. Tegelijk overschaduwt onze aandacht het werk van zoveel andere kunstenaars. In dit barokjaar brengen we een tentoonstelling over Michaelina Wautier, misschien de beste schilderes uit de zeventiende eeuw. Ze is de Vlaamse Artemisia Gentileschi: even veelzijdig, maar minder exuberant. Wautier is een van de talloze kunstenaars die altijd in de lange schaduw van Rubens gestaan. De studie van de zeventiende-eeuwse kunst is gefocust op Rubens, Van Dyck en in mindere mate Jacob Jordaens, terwijl er zo veel andere interessante, maar minder bekende meesters actief waren. De Vlaamse caravaggisten, bijvoorbeeld, of een begenadigd buitenbeentje als Theodoor van Loon. In Nederland hebben ze die fout niet gemaakt. De verering van Rembrandt is buitenmaats, maar er gaat ook veel aandacht naar andere Hollandse meesters. Er is nog werk in de Vlaamse kunstgeschiedenis.’