Fossiel bijennest toont leefomgeving van menselijke voorouder

29 september 2016 door Eos-redactie

Hoe anders de wereld er in de tijd van de australopitheken uitzag, dat leert een simpel bijennest opgegraven in Zuid-Afrika.

Toen er van het mensengeslacht Homo nog lang geen sprake was en de australopitheken de dienst uitmaakten, zag de wereld er helemaal anders uit. Hóe anders, dat leert een simpel bijennest opgegraven in Zuid-Afrika.

De bekendste aller mensachtigen is natuurlijk Lucy, een Australopithecus afarensis die werd ontdekt in 1973 in Ethiopië. Maar een halve eeuw eerder groef de Zuid-Afrikaanse paleontoloog Raymond Dart in zijn thuisland al de schedel van het zogenaamde Taungkind op, een Australopithecus africanus (letterlijk: ‘zuidelijke Afrikaanse aap’). Die leefde tussen 3 à 2 miljoen jaar geleden en wordt beschouwd als een directe, weliswaar verre voorouder van de moderne mens.

Maar hoe zag de leefomgeving van deze australopitheek in het huidige noorden van Zuid-Afrika er eigenlijk uit? Paleontologen staan meestalmet de mond vol tanden als ze worden gevraagd naar het karakter van het landschap een paar honderdduizend of miljoen jaar geleden. Vegetatie weerstaat de tand des tijds immers veel minder goed dan harde botten.

Maar Britse onderzoekers hebben nu in de nabijheid van de kalksteengroeve waar in 1924 het Taungkind werd opgegraven, een fossiel bijennest gevonden dat dateert uit ruwweg dezelfde periode. Dankzij gesofisticeerde scans konden ze uitvissen welke soort dit heeft gebouwd.

Het bleek om solitaire bijen te gaan – ook weleens wilde bijen genoemd – die hun nest meestal dichtbij of zelfs in de grond maken. Dit soort bijen staat bekend om hun kieskeurigheid: het liefst nestelen ze zich op een warme, droge grond die volop beschenen wordt door de zon. Volgens de Britten wijst dat erop dat de leefomgeving van het Taungkind er wellicht uitzag als een droge savanne, waar de belangrijkste vegetatie gras is met zo nu en dan eens een boom. (sst)

Bron: Philip Hopley, University College London in PLoS