Gezocht: stamboom van de mens

Bijna veertig jaar geleden werden in Oost-Afrika de stoffelijke resten ontdekt van ‘Lucy’, een mensachtige die waarschijnlijk een van onze directe voorouders was. Maar sindsdien hebben ook ‘Ardi’ en ‘het wezen van Burtele’ zich gemeld. Het beeld van de oorsprong van Homo sapiens wordt steeds complexer.

Van een afstand zou u haar vermoedelijk voor een mens hebben aangezien. Ze was maar een meter lang en had lange armen en een klein hoofd, maar ze liep wel – zij het misschien niet zo elegant – op twee benen, net als wij tegenwoordig doen, als enige van de nu levende zoogdieren. Dit tegelijk vertrouwd en vreemd aandoende wezen is Lucy, en zij behoort tot de soort Australopithecus afarensis. Zij leefde zo’n 3,2 miljoen jaar geleden en is naar alle waarschijnlijkheid een van de oudste rechtop lopende directe voorouders van onze eigen soort, Homo sapiens.

Toen Lucy in 1974 werd ontdekt, werd al snel duidelijk dat zij waarschijnlijk op twee benen had gelopen, en dat feit was voor de meeste paleoantropologen voldoende om haar op de evolutionaire stamboom een plaats te gunnen op de tak van de mensachtigen. En hoewel de onderzoekers wel een vermoeden hadden dat er meer recentelijk tegelijk met de tak die tot Homo sapiens heeft geleid nog andere takken van mensachtigen hadden bestaan, leek de vroegste fase van de evolutie van de mens toch een simpele kwestie: Lucy en de andere rechtop lopende hominiden die later nog ontdekt werden, maakten allemaal deel uit van dezelfde afstammingslijn. De fossielen leken dus het beeld te bevestigen van de evolutie van de mens als een rechttoe rechtaan ‘March of Progress’, zoals in de beroemde gelijknamige tekening van Rudolph Zallinger: van een op vier poten lopende, chimpanseeachtige mensaap tot de fier rechtop lopende moderne mens. Dat was de afgelopen honderd jaar de dominante opvatting in de paleoantropologie. Maar naarmate de onderzoekers verder in het verleden doordringen, blijkt dat onze afkomst een stuk complexer in elkaar zit dan die iconische tekening doet vermoeden.

Twee recente vondsten hebben het beeld dat de wetenschap had van het ontstaan van de mens aan diggelen geslagen: een verrassend compleet skelet van 4,4 miljoen jaar oud en een paar fragmenten van een voet van 3,4 miljoen jaar geleden. Deze onlangs gepubliceerde fossielen doen vermoeden dat de stamboom van de mens er heel ingewikkeld uitziet en dat de gewoonte om rechtop te lopen – tot voor kort beschouwd als een uniek kenmerk van mensachtigen – zich misschien meer dan één keer en op verschillende manieren heeft ontwikkeld, ook bij wezens die geen directe voorouders van de mens waren. Als gevolg van deze vondsten breken de onderzoekers zich nu opnieuw het hoofd over vragen als: welke kenmerken moet een soort vertonen om als een directe voorouder van de mens te mogen gelden, in welk tempo heeft de evolutie van de mens zich voltrokken en zal het überhaupt ooit mogelijk zijn met zekerheid de laatste gemeenschappelijke voorouder van mens en chimpansee te identificeren?

‘Hoe meer fossielen we vinden, des te meer gaan we beseffen dat de evolutionaire stamboom van de mens veel wegheeft van een warrige struik,’ zegt Carol Ward van de Universiteit van Missouri. De gevonden overblijfselen maken ook duidelijk dat niet alleen de afstammingslijn van de mens de afgelopen miljoenen jaren onderhevig is geweest aan verbazingwekkende aanpassingen. Ook de chimpansees zijn in diezelfde periode aanzienlijk veranderd: zij hebben zich in hoge mate gespecialiseerd in een leven in bomen. Die ontdekking zou het definitieve einde kunnen betekenen voor de hardnekkige hypothese dat de huidige chimpansees model zouden staan voor onze verre voorouders. Dit besef ‘geeft ons een totaal andere kijk op onze oorsprong,’ aldus Ward.

KLEIN WEZEN, GROTE GEVOLGEN
De grootste klap voor het idee dat de mens zich in één rechte lijn heeft ontwikkeld van een op handen en voeten lopende mensaap tot de moderne Homo sapiens kwam van een tenger wezentje dat bekendstaat als Ardi. De vondst van dit opmerkelijk complete, 4,4 miljoen jaar oude skelet van Ardipithecus ramidus werd in 2009 in een aantal artikelen gepubliceerd en dat leidde tot grote opschudding onder de paleoantropologen. Ardi, opgegraven bij Aramis in de Ethiopische regio Afar, ziet er heel anders uit dan de onderzoekers verwachtten van een lid van de Homininae uit die periode (de Homininae, een onderfamilie van de Hominidae, zijn primaten die nauwer aan de mens verwant zijn dan de chimpansees – en de chimpansees zijn onze nauwste verwanten onder de momenteel levende diersoorten). Veel paleoantropologen gingen ervan uit dat een exemplaar van de Homininae uit die periode tal van kenmerken zou vertonen die we aantreffen bij chimpansees en andere moderne Afrikaanse mensapen, zoals grote hoektanden die passen bij een sociaal systeem dat is gebaseerd op agressie, zeer lange armen en vingers om gemakkelijk in bomen te kunnen klimmen en polsgewrichten die het mogelijk maken zich op de knokkels van de hand voort te bewegen.

In plaats daarvan bleek de tengere A. ramidus in de woorden van Tim White van de Universiteit van California, de leider van het team dat Ardi ontdekte een ‘mozaïekorganisme’ te zijn dat kenmerken vertoont van latere Homininae en van vroege mensapen – maar niet zozeer van chimpansees. Net als de mens heeft Ardi kleine hoektanden, wat er volgens de onderzoekers op zou kunnen duiden dat het sociale systeem van A. ramidus niet langer werd geleid door dominante mannetjes, maar zich ontwikkelde naar een meer coöperatief systeem dat was georganiseerd rondom paren die een langdurige relatie onderhielden. Een ander verschil met de huidige Afrikaanse mensapen is dat Ardi haar pols verder kon strekken, wat erop duidt dat ze, als ze op handen en voeten liep, haar gewicht op haar handpalmen liet rusten en niet op haar knokkels. Tegelijkertijd had Ardi relatief lange, gekromde vingers – wat het klimmen in bomen vergemakkelijkt – maar haar polsen en handen waren zo gevormd dat ze waarschijnlijk niet zo behendig van de ene tak naar de andere kon slingeren als een chimpansee.

Ook de onderste ledematen van Ardi vertonen een soortgelijke combinatie van menselijke kenmerken en trekjes van vroege mensapen. Enerzijds zullen haar relatief platte voeten en wijkende grote teen haar van pas zijn gekomen bij het zich voortbewegen door de bomen, anderzijds waren haar voeten stug en konden haar kleine tenen achterover buigen, wat handig is bij het rechtop lopen. Helaas was haar bekken zo ernstig verbrijzeld, dat we niet precies kunnen achterhalen hoe ze haar benen heeft bewogen. Maar William Jungers van de Universiteit van Stony Brook zegt dat hij uit de restanten nog wel kan opmaken dat er slechts een kleine afstand is tussen Ardi’s heupbeen en het heiligbeen (het driehoekige bot aan de onderkant van de wervelkolom), en dat komt overeen met wat we zien bij de moderne mens en andere Homininae waarvan bekend is dat ze rechtop liepen. Verder ligt het foramen magnum oftewel achterhoofdsgat (waar de ruggengraat de schedel verlaat) bij Ardi ver naar voren. Daar leiden verscheidene onderzoekers uit af dat Ardi, wanneer ze zich op de grond bevond, een verticale houding aannam (en misschien wel op twee benen liep). Andere onderzoekers denken echter dat ze alleen maar af en toe even rechtop stond, bijvoorbeeld wanneer ze iets in haar handen hield.

Met haar opzienbarende ratjetoe van anatomische kenmerken heeft Ardi de wetenschappers genoodzaakt opnieuw na te denken over de definitie van Homininae. Traditioneel was op twee benen lopen altijd een conditio sine qua non om voor die titel in aanmerking te komen. Maar Ardi laat zien dat het vermogen om rechtop te lopen een goede klimvaardigheid niet uitsluit. Ook de moderne mens beschikt nog over een zekere mate van flexibiliteit als het gaat om manieren om zich voort te bewegen. ‘Men vergeet wel eens dat ook de moderne mens nog heel goed kan klimmen,’ zegt Jungers. We zijn misschien niet meer zo goed toegerust om van tak naar tak te slingeren, zoals chimpansees en andere mensapen doen, maar in tal van inheemse culturen is in bomen klimmen nog steeds een belangrijke methode om voedsel te verzamelen. Daar komt nog bij dat ook de soort van Lucy – A. afarensis – ondanks dat die rechtop liep, nog relatief lange armen had, wat erop kan duiden dat Lucy en haar soortgenoten van tijd tot tijd hun heil zochten in de bomen. Een recente analyse van fossielen van een jong exemplaar van A. afarensis, gevonden bij Dikika in Ethiopië, heeft aan het licht gebracht dat die soort tamelijk aapachtige schouders had en dus vermoedelijk uitstekend kon klimmen. Het zou dus kunnen zijn dat Lucy, net als Ardi en andere – vroegere en latere – soorten ‘het beste van twee werelden’ in zich verenigde, aldus Jungers.

White en zijn collega’s denken dat A. ramidus misschien een voorouder is van A. afarensis – en daarmee een potentiële directe voorloper van Homo sapiens. Maar er zijn ook verscheidene onderzoekers die betwijfelen dat Ardi een plaats verdient in onze directe afstammingslijn, op grond van haar ouderdom en diverse anatomische details. ‘Misschien behoort Ardi tot een vroege Homininae-soort die zijn eigen richting is ingeslagen,’ zegt David Begun van de Universiteit van Toronto. Ardi leefde slechts 200.000 jaar eerder dan een soort waarvan we weten dat die al een stuk beter op twee benen kon lopen, Australopithecus anamensis, en die volgens veel deskundigen een voorloper was van A. anamensis. Het is mogelijk dat A. ramidus zich in snel tempo heeft ontwikkeld tot A.

anamensis (en uiteindelijk tot A. afarensis), maar veel onderzoekers, onder wie Begun, zijn het er wel over eens dat een meer plausibele verklaring is dat deze soorten niet tot één enkele afstammingslijn behoren, maar tot een of meer verschillende takken. ‘Volgens mij is [A. ramidus] vermoedelijk een evolutionaire zijtak,’ zegt Begun. Zelfs de positie van Lucy als directe voorouder van de mens is geen uitgemaakte zaak. We beschikken over zo weinig fossielen uit de periode tussen het eind van A. afarensis en de opkomst van de eerste Homo-soorten dat deze kwestie nog niet definitief beslecht kan worden, constateert Yohannes Haile-Selassie van het Museum voor Natuurlijke Historie in Cleveland, die heeft meegewerkt aan de artikelen over Ardi uit 2009.

Hoewel Ardi met haar merkwaardige mengelmoes van anatomische kenmerken grote verwarring heeft gezaaid wat betreft haar plaats op de evolutionaire stamboom, hebben haar overblijfselen ook belangrijke inzichten opgeleverd over de oorsprong van de mens, juist omdat ze enerzijds niet op een chimpansee lijkt, maar anderzijds ook niet overeenkomt met het traditionele beeld van de Homininae. Als ze een vroeg exemplaar van de Homininae is in dezelfde afstammingslijn waaruit uiteindelijk Homo sapiens is voorgekomen, kunnen we alleen maar concluderen dat onze laatste gemeenschappelijke voorouder waarschijnlijk niet erg op een chimpansee leek. Als Ardi echter een vertegenwoordigster is van een andere Homininae-lijn dan de onze of van een uitgestorven mensapensoort, toont zij aan dat rechtop lopen geen unieke, onderscheidende eigenschap is die alleen in onze afstammingslijn voorkomt. In beide gevallen worden de bestaande wetenschappelijke theorieën over de evolutie van de mens overhoop gehaald.

LUCY KRIJGT GEZELSCHAP
Veel onderzoekers waren nog maar amper bekomen van de schok die Ardi had teweeggebracht, toen er alweer een nieuw anatomisch mysterie opdook – ditmaal bij Burtele, ook in de Ethiopische regio Afar. Deze vondst, gepubliceerd in 2012, bestaat slechts uit acht kleine voetbeentjes – te weinig om op basis daarvan een nieuwe soort te postuleren, maar toch voldoende om de onderzoekers met stelligheid te laten beweren dat ze zoiets nog nooit eerder hadden gezien. Deze voet doordringt ons er eens te meer van dat de evolutie van de Homininae een stuk complexer was dan we zelfs op grond van de anatomie van Ardi hadden kunnen vermoeden.


Hoewel er van het wezen van Burtele slechts een paar botjes resten, durft Jungers wel te stellen dat het ‘onmiskenbaar tot de Homininae behoort’ en dat ‘de grote teen van Burtele een Homininae-teen is’. Toch is deze voet van een veel ouder type dan die van soorten waarvan vaststaat dat ze rechtop liepen, zoals de soort waar Lucy toe behoort. Hij lijkt eigenlijk op de voet van Ardi, in zoverre dat hij een gekromde grote teen heeft die zijwaarts uitwijkt en dus een tak zou kunnen vastgrijpen – wat erop zou kunnen duiden dat deze soort zich althans een deel van de tijd door de bomen voortbewoog. Dit zou niet zo verontrustend zijn als de voet ongeveer even oud was als Ardi – maar dat is niet het geval. Hij dateert van 3,4 miljoen jaar geleden en dat betekent dat de eigenaar van de voet een tijdgenoot was van A. afarensis, die in hetzelfde gebied leefde van ruwweg 3,6 tot 2,9 miljoen jaar geleden.

Het wezen van Burtele steunde waarschijnlijk, net als Ardi, op de buitenkant van zijn voeten wanneer het rechtop liep (daarmee vermijdend dat de grote teen de grond raakte, want die gaf – anders dan onze grote teen – geen zetje voorwaarts bij het lopen). Ardi en het wezen van Burtele hadden nog geen van beide de optimale aanpassingen ontwikkeld om op een efficiënte manier op twee benen te lopen: ze konden nog steeds takken vastgrijpen met hun voeten. Doordat bij de vondst van Burtele het os cuneiforme mediale (binnenste wigvormige been) ontbreekt, is het moeilijk te bepalen hoe ver de grote teen zijwaarts uitstak, zegt Jeremy DeSilva van de Universiteit van Boston. Ook zou het heel prettig zijn als we beschikten over een knie, een bekken of een hoofd, want dan zouden we meer te weten kunnen komen over de rol die het wezen van Burtele speelt in het kennelijk zeer gecompliceerde verhaal van de experimenten die de evolutie heeft uitgevoerd op het punt van manieren van voortbewegen.

Misschien behoorde het wezen van Burtele tot een minder succesvolle soort die afstamde van A. ramidus en een evolutionaire zijtak vormde die enige tijd naast onze eigen afstammingslijn heeft bestaan. ‘Het is heel goed mogelijk dat Lucy omhoog keek en deze wezens door de boomkruinen zag slingeren,’ zegt Bruce Latimer van Case Western Reserve University. ‘Deze dieren zijn elkaar ongetwijfeld tegengekomen.’ En inderdaad ligt Burtele maar ongeveer 48 kilometer van de plaats waar Lucy is gevonden. Overigens is de ontdekking van fossielen die duidelijk de indruk wekken dat ze niet afkomstig zijn van een directe voorouder van de mens, evengoed belangrijk. ‘Dat geeft ons een veel realistischer kijk op onze voorgeschiedenis,’ zegt Ward. ‘We kunnen net zoveel leren van wezens die slechts zijdelings aan ons verwant zijn als van directe voorouders. Zij laten ons zien welke van de beschikbare opties onze voorouders niet hebben gekozen.’

HOE MEER STUKJES, HOE LASTIGER DE PUZZEL
De voet van Burtele onderstreept nog eens dat het feit dat wij momenteel de enige overlevende Homininae-soort zijn (de neanderthalers zijn ongeveer 28.000 jaar geleden uitgestorven en de ‘hobbitmens’ Homo floresiensis ongeveer 17.000 jaar geleden) vermoedelijk eerder een uitzondering dan de regel is in de evolutie van de Homininae. Net zoals er in de recente hoofdstukken van onze evolutie verschillende afstammingslijnen naast elkaar bestonden, zo waren naar alle waarschijnlijkheid ook de vroegere stadia van onze geschiedenis bezaaid met verschillende soorten die tegelijkertijd leefden. Nu de onderzoekers over bewijzen beschikken dat twee totaal verschillende Homininae-soorten – het wezen van Burtele en Lucy – in dezelfde tijd leefden, realiseren ze zich dat ze zowel oude als nieuwe Homininae-achtige fossielen opnieuw nauwgezet zullen moeten bestuderen om vast te stellen tot welke soort ze behoren, in plaats van – zoals tot voor kort gebruikelijk was – ze simpelweg te dateren en dan te categoriseren als behorend tot de Homininae-soort die in die periode leefde. ‘Dat zal een hoop proefschriften opleveren – en gigantisch veel werk vergen,’ zegt DeSilva. Hij ziet dat echter niet als een probleem, integendeel: ‘Dat is ongelooflijk spannend.’

De onderzoekers komen ook langzamerhand tot het besef dat ze bij nader inzien eigenlijk helemaal niet zo verbaasd hadden hoeven zijn over dit soort vondsten. Zoals Ward opmerkt: ‘Wanneer je iets vindt als de voet van Burtele, die duidelijk afwijkt van die van A. afarensis, zou je eigenlijk moeten zeggen ‘Maar natuurlijk!’’ In het Mioceen, het tijdperk tussen 23 en 5 miljoen jaar geleden, leefden er verspreid over de wereld honderden soorten mensapen. Het zou absurd zijn om te denken dat die diversiteit plotseling zou verdwijnen, aldus Ward. En zij voegt eraan toe: ‘De fossielen die we tot nu toe hebben gevonden, laten maar een fractie zien van de diversiteit die er in het verleden heeft bestaan.’

Zal het ooit lukken om de evolutionaire verwantschappen exact genoeg af te leiden om met enige mate van zekerheid onze stamboom te tekenen? Vermoedelijk niet – althans niet op afzienbare termijn. In een artikel in het tijdschrift Nature stelden twee antropologen in 2011 dat de kans op succes klein is als gevolg van homoplasie, het verschijnsel dat verschillende soorten onafhankelijk van elkaar vergelijkbare eigenschappen ontwikkelen.

Onafhankelijke ontwikkeling wil zeggen dat, wanneer twee soorten – die soms miljoenen jaren verwijderd van elkaar leefden – een bepaalde eigenschap gemeen hebben, bijvoorbeeld rechtop lopen, dat nog niet garandeert dat de ene soort direct van de andere afstamt. ‘Als je evolutionaire verwantschap wilt vaststellen, zijn gemeenschappelijke kenmerken slechts van beperkte waarde,’ zegt biologisch antropoloog Terry Harrison van de Universiteit van New York, die samen met Bernard Wood van de George Washington-universiteit het genoemde artikel in Nature heeft geschreven. Om een voorbeeld te noemen: de uitgestorven mensaap Oreopithecus bambolii, die negen tot zeven miljoen jaar geleden leefde in het huidige Italië, had kleine hoektanden in vergelijking met andere mensapen uit het Mioceen, een kort gezicht, een naar voren geplaatst foramen magnum (achterhoofdsgat) en korte, brede heupen – allemaal eigenschappen die kenmerkend zijn voor de Homininae. Toch gaan de wetenschappers ervan uit dat het een grote mensaap is geweest en geen vertegenwoordiger van de vroege Homininae, onder andere omdat hij een andere manier had om zich rechtop voort te bewegen (misschien deed hij dat alleen maar in bomen – net als de huidige gibbons) en omdat zijn voeten, vingers en armen beter geschikt lijken om in bomen te klimmen en van tak naar tak te slingeren.

MENS TOCH NIET ZO UNIEK
De voet van Burtele versterkt het vermoeden dat er in het geval van rechtop lopen sprake is geweest van homoplasie. ‘We zien bij de primaten allerlei manieren om te klimmen en op vier poten te lopen, dus waarom zouden er dan geen verschillende manieren bestaan om je op twee benen voort te bewegen?’ zegt DeSilva. ‘De evolutie weet telkens opnieuw oplossingen voor problemen te vinden.’ Hij geeft toe dat hij zich eerder nogal kritisch had uitgelaten over theorieën die pleiten voor verschillende manieren van rechtop lopen bij wezens als de onlangs ontdekte Australopithecus sediba, een bijna twee miljoen jaar oude soort uit Zuid-Afrika, waarbij de hiel, de enkel, de middenvoet en de knie een unieke anatomie vertonen. Hij was er aanvankelijk vanuit gegaan dat de anatomische variaties die deze soort vertoont, niet tot veel grotere verschillen in de manier van voortbewegen zouden leiden dan de verschillen in de wijze van lopen die we bij de moderne mens aantreffen. Maar de botten van Burtele hebben hem van mening doen veranderen. ‘Niemand heeft beenderen die er zo uitzien,’ zegt hij. ‘We kunnen niet anders dan concluderen dat er verschillende strategieën bestonden – verschillende manieren van voortbewegen.’

Maar dat is niet altijd gemakkelijk te accepteren. ‘Iedereen denkt graag dat de mens heel bijzonder is,’ zegt Latimer. Maar als Ardi en andere vroege Homininae zo veel kenmerken vertonen die anders zijn dan die van de chimpansee, en als de chimpansees zelf er zo anders uitzien dan hun voorouders, moeten we waarschijnlijk concluderen dat onze laatste gemeenschappelijke voorouder helemaal niets van een chimpansee had. Sterker nog, hij leek misschien wel meer op de Homininae. Latimer wijst erop dat de laatste gemeenschappelijke voorouder vermoedelijk kortere vingers had, zoals die van A. ramidus en A. afarensis. En waarschijnlijk waren zijn hersenen ook kleiner dan die van een chimpansee. Zoals Jungers opmerkt: chimpansees hebben grotere hersenen dan sommige vroege Homininae.

STAMBOOM OF WARRIGE STRUIK
Wat de zaak nog verwarrender maakt, is dat de laatste gemeenschappelijke voorouder niet een enkel individu zal zijn, zoals DeSilva opmerkt, maar een populatie – en die populatie heeft nauw verwante populaties, die op hun beurt ook weer nauw verwante populaties hebben. ‘Zonder DNA-onderzoek zal het lastig worden om uit te maken of we de gemeenschappelijke voorouder te pakken hebben.’

Dankzij de vorderingen op het gebied van de genetische analyse van de huidige mensen en chimpansees zijn onderzoekers erin geslaagd een schatting te maken van wanneer de gemeenschappelijke voorouder van mens en chimpansee leefde. Maar het resulterende tijdvenster – zes à tien miljoen jaar – is erg ruim en het bepalen van de nucleotidenvolgorde van het DNA is op zich niet voldoende om te achterhalen hoe die voorouder eruit gezien moet hebben. Genetici zijn echter steeds beter in staat nauwkeurige schattingen van de mutatiesnelheid te maken, waardoor het tijdvenster kleiner wordt en paleontologen gericht kunnen zoeken in aardlagen van de juiste ouderdom die mogelijk fossielen van de gemeenschappelijke voorouder bevatten. Door de fossiele vondsten te combineren met de resultaten van de genetische analyse kan de wetenschap achterhalen welke veranderingen in het genoom ertoe hebben geleid dat onze afstammingslijn en die van de chimpansees zich op een gegeven moment van elkaar hebben afgesplitst.

Maar zolang we niet beschikken over het genoom van deze vroege Homininae is het moeilijk hen een plaatsje toe te wijzen op een of andere stamboom – of doornstruik. Dat is vooral zo’n hachelijke onderneming ‘omdat deze wezens nauwer met u en mij verwant zijn dan enig ander dier dat momenteel op aarde rondloopt,’ zoals DeSilva uitlegt. Het zal dan ook niemand verbazen dat het bijvoorbeeld heel lastig is gebleken op grond van de minieme veranderingen in de vorm van een voetbeentje iets te zeggen over de evolutionaire verwantschap van de wezens waarvan die fossielen afkomstig waren en dat de resultaten vaak aanleiding geven tot felle discussies.

Het feit dat veel onderzoekers vrezen dat het misschien wel nooit zal lukken een compleet beeld te construeren van de oorsprong van de mens betekent overigens niet dat ze hun pogingen staken. Wel moeten ze er rekening mee houden dat er op dit voortdurend veranderende onderzoeksgebied telkens weer nieuwe Ardi’s en Burtele-botten zullen opduiken die de zojuist met veel moeite samengestelde stamboom door elkaar schudden. ‘Je moet erop voorbereid zijn dat zal blijken dat je het bij het verkeerde eind hebt,’ zegt DeSilva. ‘En dat moet je juist toejuichen – want het betekent dat de werkelijkheid veel interessanter en verrassender in elkaar steekt dan we dachten.’