Van Klein-Sinaai naar Stonehenge

22 oktober 2013 door ADW

Media uit binnen- en buitenland wilden weten hoe Philippe De Smedt de contouren van een middeleeuws gebouwencomplex had gedetecteerd … zónder de volledige site bloot te leggen. Een prestatie die de Gentse bio-ingenieur bij Stonehenge mag overdoen. De Smedt is genomineerd voor de Gouden Pipet van Eos.

Philippe De Smedt begint het gesprek met een spontane nuancering. ‘Ik ben nog niet zo heel lang actief in de academische wereld, dus mijn interviewvaardigheden laten wellicht nog te wensen over’, zegt hij lachend. Het geeft aan dat het de laatste maanden snel is gegaan voor de 29-jarige doctor aan de faculteit Bio-ingenieurswetenschappen van de Universiteit Gent. Zijn bodemonderzoek in het Oost-Vlaamse gehucht Klein-Sinaai wekte interesse op tot in Stonehenge.

Op die site slaagde De Smedt erin de contouren van het neerhof – de ‘voorgebouwen’ – van de Abdij van Boudelo te reconstrueren. Daarvoor gebruikte hij een moderne scantechniek die tot drie meter onder de grond reikt. ‘Het is een bodemsensor die werkt op basis van elektromagnetische inductie. De sensor bestaat uit een aantal koperen spoelen, waaronder een zendspoel en verschillende ontvangstspoelen’, aldus De Smedt. ‘De zendspoel stuurt een elektromagnetisch signaal uit dat reageert met de bodem. Elektrisch geleidbare en licht magnetiseerbare deeltjes in de bodem sturen als reactie een tweede elektromagnetisch signaal terug, dat wordt opgevangen door de ontvangstspoelen. Daaruit leiden we onder meer af welke texturen, zoals klei, zand en leem, zich in de bodem bevinden.’

De bodemscanner heeft als grote voordeel dat er vóór het eigenlijke opgraafwerk al heel wat informatie bekend raakt over wat er onder de grond verborgen ligt. Daardoor kan er veel efficiënter worden gegraven. Want hoe je het ook wendt of keert, opgravingen zorgen altijd voor – vaak onherroepelijke – schade. De Smedt ziet parallellen met de geneeskunde. ‘Vroeger moesten dokters hun patiënten meteen opensnijden als er iets mis was. Tegenwoordig gebruiken ze eerst scantechnieken. De volgende stap is een lokale kijkoperatie. Ook wij brengen een archeologische site eerst in kaart met een scanmethode. Daarna kunnen gerichte opgravingen plaatsvinden, waarbij de bodem minimaal verstoord wordt.’

De bodemsensor zelf is geen nieuwe uitvinding. Het apparaat is zelfs commercieel verkrijgbaar en wordt al geruime tijd gebruikt om archeologische sites in kaart te brengen zonder de bodem te verstoren. Maar het bodemkundige lab van de UGent is er als eerste in geslaagd om de gegevens van de sensor te verwerken tot 3D-kaarten met een hoge resolutie.

Doorbraak

Vooral de wisselwerking tussen verschillende wetenschappelijke disciplines en technieken is een primeur. ‘Op grote buitenlandse sites worden scantechnieken al langer toegepast, maar de combinatie van bodemkundige en archeologische gegevens is een zeldzaamheid. In die zin kan je ons project in Klein-Sinaai een echte doorbraak noemen.’ Sprekend is dat De Smedt bij zijn onderzoek begeleid werd door hoogleraar bodemkunde Marc Van Meirvenne van de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, maar dat er ook hulp kwam van archeologieprofessor Wim De Clercq, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte.

Dankzij een beurs van het FWO (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek) vertrekt De Smedt binnenkort naar Engeland. ‘Op de bekende site van Stonehenge ga ik een uitgebreide bodemscan uitvoeren. Er is in Stonehenge al enorm veel archeologisch onderzoek uitgevoerd, maar over het prehistorische landschap is relatief weinig bekend. Met onze bodemsensor wil ik een gebied van zo’n 250 hectare in kaart brengen. Dat is min of meer een voortzetting van het onderzoek in Klein-Sinaai.’

En zeggen dat de ontdekking in Klein-Sinaai eigenlijk op toeval berustte. De Smedt deed in de eerste plaats onderzoek naar oude rivierbeddingen in de Moervaartdepressie, een natuurgebied in Sinaai, bij Sint-Niklaas. ‘Tijdens dat onderzoek stuitten we per toeval op de neerhofsite van de Abdij van Boudelo. In samenwerking met de Vakgroep Archeologie hebben we de site nauwgezet gereconstrueerd.’ Een geslaagde ‘zijsprong’ van het oorspronkelijke project dus.

Dubbele scholing

De Smedt is in de eerste plaats archeoloog van opleiding. ‘Ik heb een masterdiploma in de archeologie behaald, en dat aangevuld met een promotie als bio-ingenieur. Ik ben dus geschoold in de menswetenschappen, maar vul die kennis aan met een studie in de toegepaste wetenschappen.’ Die combinatie lijkt misschien vreemd, maar komt in de praktijk net bijzonder goed van pas. ‘De meeste archeologen zijn niet op de hoogte van recente technologische ontwikkelingen, terwijl ingenieurs die kennis wel hebben, maar niet weten waar ze die precies kunnen toepassen. Mijn dubbele scholing slaat een brug tussen de verschillende disciplines.’

Bovendien is de bodemvariatie in Vlaanderen, ondanks de geringe oppervlakte, enorm uitgebreid. Je moet als archeoloog haast een wetenschappelijke duizendpoot zijn om alles correct in kaart te kunnen brengen. ‘Archeologie alleen is lang niet genoeg. Om het verleden te reconstrueren moet je in verschillende disciplines thuis zijn en ook de lokale geografie, topografie, bodemgesteldheid en vegetatie in rekening brengen. Er ligt nog veel werk in het verschiet in Vlaanderen. Zo staat er een project op het programma in de frontzone van Wereldoorlog I in de Westhoek. Onze onderzoeksgroep wil er de relicten van onder meer de loopgraven in kaart brengen. Een groot deel daarvan is vastgelegd op militaire luchtfoto’s. Met bodemscans kunnen we nagaan wat er vandaag overblijft van die historische structuren.’

De liefde voor de archeologie en bodemkunde zit duidelijk diep bij De Smedt. ‘En daarom ben ik blij dat die vakgebieden in de belangstelling staan door mijn nominatie voor de Gouden Pipet. Gewoonlijk krijgt alleen een beperkt kransje van experts onze studies en resultaten te zien. Want veel verder reiken publicaties in gespecialiseerde tijdschriften meestal niet. Nu er wat media-aandacht is, komt er een veel breder publiek mee in aanraking. En dat is goed nieuws voor de maatschappelijke uitstraling van ons onderzoek.’