Waarom Vlamingen overgingen tot collaboratie

Toen het Duitse leger in mei 1940 België binnenviel, begon voor veel mensen een harde tijd van schaarste, restricties en angst. Voor sommigen was de bezetting echter een springplank om hogere politieke posten te bereiken of greep te krijgen op hun omgeving.

Toen de Duitsers na de overgave van het Belgische leger de macht overnamen, vestigden ze er een Militair Bestuur onder leiding van Alexander von Falkenhausen. De belangrijkste taken van deze Militärverwaltung waren de rust en de orde herstellen en handhaven, en de Belgische infrastructuur en mankracht exploiteren voor de Duitse oorlogsvoering. Voor het effectieve bestuur bleven de Duitsers een beroep doen op de bestaande Belgische structuren. Het bezette gebied was immers veel te uitgestrekt om overal eigen mensen in te zetten.

Nadat de Belgische regering in mei 1940 naar Londen was gevlucht, werd haar taak onder Duitse bezetting overgenomen door twaalf secretarissen-generaal. De Vlaams-nationalistische partij VNV had zich voor de oorlog al in fascistische richting georiënteerd en stond nu te popelen om een rol te spelen bij de vestiging van een Nieuwe Orde onder Duits gezag. De partij verbond haar lot met dat van Duitsland en noemde zichzelf expliciet nationaalsocialistisch, om zich van Duitse steun te verzekeren.

Eind 1941 waren 8 van de 12 secretarissen-generaal collaborateurs

De Duitsers, die een lokale verankering zeker konden gebruiken zonder alle bestaande structuren omver te moeten gooien, lieten het VNV oogluikend zijn gooi naar de macht uitvoeren. De posten van de secretarissen-generaal waren natuurlijk heel gewild. In de zomer van 1940 werd VNV’er Victor Leemans benoemd tot secretaris-generaal van Economische Zaken. Daardoor had de bezetter alvast een vlot meewerkende figuur in de economische sector.

Andere sectoren volgden. In april 1941 bekleedde VNV’er Gerard Romsée de belangrijke post van secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en tegen eind 1941 waren al acht van de twaalf oorspronkelijke secretarissen-generaal vervangen door collaborateurs. Ook aan het hoofd van verschillende nieuw opgerichte controlediensten, zoals de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie die onder meer instond voor ravitaillering en opeisingen, kwamen Duitsgezinde pionnen te staan.

In getuigenissen van collaborateurs komt de aantrekkingskracht van uniformen en wapens geregeld aan bod. (Soma Brussel)

Niet alleen de topposten werden stilaan door VNV’ers ingevuld, ook in de lagere echelons probeerde de partij haar macht uit te breiden. Alle burgemeesters die ‘onbekwaam’ werden geacht of vijandig stonden tegenover de bezetter, konden zonder meer worden afgezet en vervangen door gehoorzamere elementen. Op 7 maart 1941 werd door de Duitsers een Überalterungsverordnung uitgevaardigd. Door deze ‘ouderdomsverordening’ konden alle burgemeesters ouder dan 60 jaar vervangen worden door jongere en ‘daadkrachtigere’ figuren. De verordening was een handigheidje om oudere burgemeesters, die volgens de Duitsers te veel banden hadden met en te zeer beïnvloed waren door de oude, democratische orde, aan de kant te schuiven. De vrijgekomen plaatsen konden dan worden ingenomen door loyale, Nieuwe Ordegezinde burgemeesters.

Door die machtswissel op de verschillende niveaus van het politieke toneel zagen heel wat mensen de kans schoon om een post te bemachtigen die zonder de bezetting nooit binnen hun bereik gekomen zou zijn.

Informatieoverdracht

Deze politieke ambitie ging in de meeste gevallen gepaard met een ideologische overtuiging. Deze mensen stonden grotendeels achter de nationaalsocialistische ideeën van de bezetter. Zij geloofden dat ze hun steentje konden of moesten bijdragen aan de vestiging van de Nieuwe Orde. Vele van deze Nieuwe Ordeburgemeesters werkten dan ook actief mee aan het uitvoeren van de politiek van de bezetter.

DeVlag-topman Jef Van de Wiele bij het recruteringskantoor van de Waffen-SS. (Soma Brussel)

Informatiedoorstroming was een van de belangrijkste ‘diensten’ die de Duitse bezetter van de burgemeesters verlangde: de burgemeesters werden geacht informatie over smokkelaars, voedselproducenten die voedsel achterhielden, mogelijke verzetslieden of andere verdachte elementen en vijandig gezinde burgers, Joden en werkweigeraars door te geven aan de Duitsers. Zij zouden vervolgens deze ‘problemen’ oplossen. De Militärverwaltung was voor het uitschakelen van (politieke) tegenstanders immers afhankelijk van de informatie die ze doorkreeg van de laagste politieke echelons. De gretigheid waarmee informatie werd doorgegeven, verschilde van burgemeester tot burgemeester.

Sommige burgemeesters, vaak zij die al voor de oorlog hun ambt bekleedden, waren spaarzaam met hun hulp aan de Duitsers. Burgemeesters met nationaalsocialistische sympathieën waren echter vaak erg kwistig met het doorspelen van bezwarende informatie, zelfs al wisten ze dat de personen in kwestie door de Duitsers zwaar bestraft zouden worden. Mensen die zich niet aan de regels hielden, ook al waren het Duitse regels, werden door de bezetter én door collaborateurs beschouwd als ‘volksvijanden en saboteurs’. De loyaliteit van Nieuwe Ordegezinde burgemeesters lag dan ook bij de Duitse bezetter en niet bij deze ‘vijandige elementen’.

Sommige Nieuwe Ordeburgemeesters die vonden dat hun gezag ondermijnd werd, probeerden zelfs door het doorgeven van persoonlijke inlichtingen een tussenkomst van de Duitsers te forceren om hun eigen gezicht te redden.

Aanzien, macht en geld

Bij sommigen waren de motieven iets minder idealistisch. Zij zagen vooral kans om een hoger loon en meer aanzien te verkrijgen door een politieke post. Hendrik M. werd in januari 1942 lid van het VNV om burgemeester te kunnen worden van de Limburgse gemeente waar hij woonde. De oud-burgemeester getuigde na de oorlog op het proces van Hendrik M.: ‘M. was er fier op dat hij het ambt van burgemeester kon waarnemen en de wedde van 18 000 fr. kon opstrijken die ik had geweigerd te ontvangen, als zijnde in strijd met de gemeente wetten. [...] Hij was een gehoorzaam element in dienst der nieuwe orde en legde er zich tezelfdertijd op toe geen onaangenaamheden te berokkenen aan de inwoners der gemeente.’

Bij Hendrik M. was het niet zozeer de vestiging van de Nieuwe Orde die hem in het burgemeesterambt aantrok als wel het loon en het aanzien. Hij streek de Duitsers niet tegen de haren in, maar was ook geen tiran tegenover de bevolking.

Generaal von Falkenhausen op de tentoonstelling over de grandeur van Duitsland in het Paleis voor Schone Kunsten. (Soma Brussel)

Behalve deze daadwerkelijke, politieke macht kon lidmaatschap van een Duitse of collaborerende beweging ook voor ‘kleine’ mensen een manier zijn om macht te krijgen over hun persoonlijke omgeving. Zij behoorden immers tot een groep die kon rekenen op de steun van een machtige en repressieve bezetter die door de meeste mensen gevreesd werd. De macht van de Duitsers straalde als het ware af op collaborateurs. Marcel D. voelde zich heel wat als lid van de Dietsche Militie, de paramilitaire arm van het VNV. Hij gedroeg zich uiterst agressief en joeg zijn medeburgers de stuipen op het lijf.

Bij verschillende gelegenheden bedreigde hij hardhandig mensen die als anti-Duitsgezind bekendstonden. Buren getuigden dat hij op straat rondliep met een wapen, verschillende schoten loste ‘en zich aanstelde als een bezetene’: ‘Nu hij het uniform droeg, werd hij om zoo te zeggen de schrik der bevolking want iedere persoon die anti-Duits was, werd voor hem een vijand’. Ook Gerard D. voelde zich onoverwinnelijk als Vlaamse Wachter. Volgens een getuige zou hij samen met enkele makkers verschillende ‘raids’ op cafés hebben uitgevoerd waarbij ze alles kort en klein sloegen.

Klikken en pesten

Verklikking was een speciale vorm van collaboratie. Terwijl bijvoorbeeld lidmaatschap van een Duitse of collaborerende organisatie, of pro-Duitse propaganda voeren een houding of daad van langere duur veronderstellen, hoefde verklikking maar een keer te gebeuren om na de oorlog door de rechtbank als collaboratie beschouwd te worden.

Verklikking of bedreiging met verklikking was bovendien een middel dat zowel Duitsgezinden als niet-Duitsgezinden gebruikten om persoonlijke problemen op te lossen, wraak te nemen of de persoonlijke omgeving onder de knoet te houden. Collaborateurs dreigden meermaals met verklikking om anderen een toontje lager te laten zingen of om dingen gedaan te krijgen van hun minder Duitsgezinde medemensen. Vaak kwam het niet tot daadwerkelijke verklikking, maar de schrik zat er bij de bevolking wel in. Die angst werd door collaborateurs handig gebruikt om de greep op hun medemensen te versterken. Frans D. was bijvoorbeeld niet vies van wat intimidatie. Van aan het Oostfront schreef hij aan zijn vrienden thuis: ‘Zegt hem maar als ik in verlof kom en hij is nog niet weg [om vrijwillig in Duitsland te gaan werken, as] dat ik hem zal doen opladen en dat die Engelsche gezinden maar oppassen want ik schiet er eenige overhoop.’

Paula C. werkte in een winkel waar ze haar bewondering voor de Duitsers en het nationaalsocialisme niet onder stoelen of banken stak. Haar baas was er niet mee gediend dat ze de klanten zo lastig viel met politieke zaken. Maar toen hij daarover een opmerking maakte, dreigde Paula hem als anti-Duits aan te geven bij de Duitsers als hij haar zou ontslaan. De man kwam er niet meer op terug.

Als collaborateurs wél overgingen tot verklikking, kon dat onaangename gevolgen hebben voor de burgers in hun vizier. De relatie tussen Sarah H. en haar buren verliep door ideologische meningsverschillen erg moeilijk. Na een zoveelste belediging van de jongste buurjongen omdat ze ‘een zwarte’ was, ging Sarah dat melden aan de Feldgendarmerie. Ze vertelde de Duitsers ook dat de oudste zoon van haar buren een voortvluchtige werkweigeraar was. De buurman werd opgepakt als gijzelaar tot zijn oudste zoon zich zou aanbieden. Sarah had daarna geen last meer van pesterijen in de buurt.

In sommige verklikkingszaken ging het wel om een zeer persoonlijke ‘machtsgreep’: Henriette H. verklikte haar ex-vriend omdat hij niet met haar wilde trouwen nadat hij haar zwanger gemaakt had, en Martha L. klaagde de agent aan die haar een proces-verbaal wegens ontucht aangesmeerd had.

Optocht van de Vrijwilliger Arbeidsdienst voor Vlaanderen. Jongeren vanaf 18 jaar werden geronseld voor werken van openbaar nut.

De Duitsers waren er echter niet altijd mee gediend dat collaborateurs hen als drukmiddel gebruikten om hun eigen problemen op te lossen. Zo schreef Achiel B. een brief naar de Kreiskommandantur om sancties te vragen tegen een politieagent die hem vals beschuldigd zou hebben van slagen en verwondingen: De beschuldiging heeft alleen voor oogmerk een lid der Zwarte Brigade te treffen [...]. Ik zou willen, heer Kreiskommandant, dat het geval overgegeven wordt aan de bevoegde Duitsche overheid om te onderzoeken en zoo noodig sancties te treffen tegen genoemde politie-agent die hier in Meenen gekend is als een zeer beruchte Anglofiel. [...] Met nationaalsocialistische groet! Heil Hitler! De Duitsers gaven geen gehoor aan Achiels vraag.

Na de oorlog klaagden getuigen regelmatig over pesterijen en uitdagend gedrag van collaborateurs, die zich ongenaakbaar waanden. Pauline D. zette haar radio aan het raam, volumeknop volledig opengedraaid, telkens als er toespraken van Hitler werden uitgezonden. De buurtbewoners vonden dat ontzettend aanstootgevend, maar durfden niets te ondernemen. Net als Hendrik C. rukte ook Frans P. Belgische kentekens af van voorbijgangers en gedroeg hij zich uitdagend. Getuigen verklaarden na de oorlog: ‘Hij kon dan ook in zijne hoedanigheid van plaatselijke secretaris van de NLVC [Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie, de dienst die onder meer rantsoenering en opeisingen reguleerde, as.] de bevolking pesten naar goeddunken, wat hij dan ook deed.’

In uniform

Sommige mannen en vrouwen voelden zich niet alleen geruggensteund door de bezetter, maar identificeerden zich ook met hem. Hadden ze niet hetzelfde doel en dus dezelfde vijanden? Soms ging die identificatie zo ver dat collaborateurs vonden dat ze in naam en in plaats van de Duitsers moesten optreden, ook al waren ze hiervoor niet bevoegd. Mensen die zich vijandig of provocerend gedroegen, werden door deze collaborateurs hardhandig aangepakt of aangegeven, zelfs als hun gedrag niet gericht was tegen de collaborateur zelf. De hierboven al geciteerde Hendrik D. ging op de vuist met een man omdat die een Belgisch lintje droeg. Achteraf wist hij zich beschermd door de Duitse Feldgendarmerie en was het zijn slachtoffer dat het met een boete moest bekopen. Eduard R. hield mensen regelmatig staande en bekritiseerde hen als ze de Duitse regels niet volgden.

Een door het verzet onderschept verklikkingsbriefje. (Soma Brussel)

De manier bij uitstek om macht te etaleren was het uniform. Dat toonde immers duidelijk aan waar de loyaliteit van de drager lag. Jongens die voor de oorlog eerder schuchter waren of nergens bij hoorden, ontpopten zich in hun Duitse uniform tot zelfzekere en soms arrogante mannen. Plotseling hoorden ze wél ergens bij, maakten ze deel uit van een overwinningsmacht en keken mensen met ontzag of angst naar hen om. Het uniform versterkte hun gevoel van eigenwaarde en was een bron van trots. In verschillende getuigenissen van collaborateurs kort na de oorlog, komt de aantrekkingskracht van uniformen en wapens aan bod. ‘Hij bofte ermede dat hij nog liever zijn geweer zag dan zijn vrouw’, getuigde de politiecommissaris over Henri C., die lid was van de Fabriekswacht, een organisatie die instond voor de bewaking van vliegvelden en installaties van de Luftwaffe.

Massamanifestaties, vlaggen en uniformen waren tijdens de oorlog een voorrecht voor Duitse en collaborerende organisaties. De wervende kracht die ervan uitging, was voor verschillende mensen een extra drijfveer om zich bij zo’n organisatie aan te sluiten. Ook Paula C. was erg trots op haar uniform van het Deutsche Rote Kreuz. Op een fotootje van zichzelf dat ze naar huis stuurde, schreef ze: ‘Dit uniform draag ik met liefde en met trots. Met liefde omdat het teeken is dat ik arbeid voor mijn volk. Met fierheid omdat ik kan mee helpen aan de Nieuwe Orde.’ Het uniform was voor haar meer dan een kledingstuk, het was het symbool van haar engagement, haar identiteit en haar collaboratie.

Dit artikel verscheen eerder in Eos Geschiedenis, nummer 5, 2013.