Eos Checkt

Lopen melkdrinkers een hoger risico op botbreuken? Conclusie: geen bewijs

‘Melkdrinkers lopen een hoger risico op botbreuken’ lezen we in een reactie op de Facebookpagina van Eos. De uitspraak lokte veel reactie uit, maar klopt ze ook?

Hele generaties zijn opgevoed met het idee dat melk goed is voor de botten. Dat komt volgens Christa Maes, professor botbiologie aan de KU Leuven, omdat melk een bron is van calcium, eiwitten, vitaminen en fosfaat. Deze stoffen, die ook aanwezig zijn in andere voedingsmiddelen zoals amandelen, broccoli en sardines, zijn essentieel voor een goede botgezondheid.

Op Facebook zijn er echter mensen die het gunstige effect van melk op bot in twijfel trekken. Ze verwijzen naar een Zweedse studie van Michaëlsson et al. die melk drinken in verband brengt met botbreuken - exact het omgekeerde van wat al generaties lang beweerd wordt.

Wat zegt de studie?

In de studie analyseerden de onderzoekers de antwoorden van 61 433 vrouwen en 45 339 mannen op een vragenlijst over voeding afgenomen in de jaren ’90. Daarin werd onder meer gepeild naar het gemiddeld verbruik van melk, yoghurt en kaas van de deelnemers gedurende het afgelopen jaar. De onderzoekers volgden de deelnemers daarna jarenlang op en keken of er een verband was tussen het aangegeven melkverbruik en het aantal botbreuken.

Dat bleek het geval bij de onderzochte vrouwen: elk dagelijks glas melk van 200 ml was geassocieerd met een verhoogd risico van 2% op botbreuken en van 9% op heupfracturen. Bij de mannen werd geen verband gevonden. Andere zuivelproducten zoals gefermenteerde melk en kaas waren dan weer geassocieerd met minder botbreuken bij vrouwen.

Sterktes en zwaktes

De grote kracht van de studie is volgens Maes dat het met 106 722 bevraagde personen een van de grootste studies is binnen het domein. Een andere sterkte is dat de onderzoekers rekening hielden met een aantal storende variabelen zoals leeftijd, grootte, BMI, fysieke activiteit, roken, alcoholgebruik en extra inname van calcium en vitamine D, die mogelijk ook een effect op botbreuken hebben.

‘Maar er zijn ook een aantal belangrijke beperkingen aan het onderzoek’, zegt Maes. ‘Het onderzoek is observationeel van aard. De onderzoekers kunnen dus wel een verband vinden tussen melk en botbreuken, maar niet bewijzen dat het ene het andere ook echt veroorzaakt. Dat kan alleen met experimenteel onderzoek, in een zogenaamd gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek.’

Verband of oorzaak?

In de wetenschap verwijst een verband, associatie of correlatie naar de statistische samenhang tussen twee variabelen. In de studie van Michaëlsson et al. (2014) observeerden de onderzoekers dat mensen die vroeger meer melk dronken, vaker botbreuken hadden. Meer melk hangt dus samen met meer botbreuken.

 

Het is verleidelijk om te denken dat daarmee bewezen is dat melk botbreuken veroorzaakt, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Het is mogelijk dat het verband op toeval berust, of dat er een derde variabele in het spel is. Er is bijvoorbeeld ook een verband tussen de verkoop van ijsjes en het aantal zonnesteken, maar dat betekent niet dat ijsjes zonnesteken veroorzaken. Beide worden gewoon veroorzaakt door hitte.

 

Een verband impliceert dus niet dat de ene variabele de andere veroorzaakt. Vandaar ook de bekende slogan: ‘correlatie impliceert geen causatie’. Er is gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek nodig om causatie aan te tonen. Indien dat aangetoond wordt, zal een wetenschappelijk artikel spreken over een oorzakelijk verband, oorzakelijkheid of causaliteit en niet over een verband, associatie of correlatie.

Wat is gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek?

Wetenschappers gebruiken een gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek om uitspraken te doen over het effect van een bepaalde variabele (zoals melk drinken) op een bepaalde uitkomst (zoals het aantal botbreuken). Daarvoor verdelen ze eerst willekeurig (‘random’) proefpersonen in een experimentele groep en controlegroep. De experimentele groep wordt blootgesteld aan de onderzochte variabele (zoals melk drinken) terwijl de controlegroep hier niet aan wordt blootgesteld. Idealiter zijn beide groepen identiek op elk vlak, met als enig verschil de blootstelling aan de onderzochte variabele. Indien zou blijken dat er verschillen tussen de groepen zijn ontstaan na blootstelling (bv. de experimentele groep breekt vaker botten), kan worden gesteld dat de onderzochte variabele hiervan de oorzaak is.

Daarnaast geven de onderzoekers zelf aan dat ook een omgekeerd verband mogelijk is: mensen die veel kans op botbreuken hebben, drinken misschien vaker melk. De onderzoekers zeggen dat dit onwaarschijnlijk is omdat andere zuivelproducten net geassocieerd waren met minder botbreuken en omdat een persoonlijke of familiale voorgeschiedenis van heupfractuur niet geassocieerd was met een hogere melkinname. Toch erkennen ze dat het omgekeerde verband hiermee niet helemaal uit te sluiten valt.

Bovendien werd de melkinname van de deelnemers niet gemeten, maar bevraagd via een vragenlijst. Het is dus mogelijk dat de onderzochte personen hun melkverbruik verkeerd hebben ingeschat. Ook zijn antwoorden op een vragenlijst slechts een momentopname. ‘De groep mannen heeft één keer een vragenlijst ingevuld, de groep vrouwen twee keer. Respectievelijk 11,2 jaar en 20 jaar later werd het verband met botbreuken onderzocht. We weten daarbij uiteraard niet of het melkverbruik van die mensen over de jaren heen wel hetzelfde is gebleven.’

Ten slotte zegt Maes dat de bevraging gedaan werd op een al oudere leeftijd. De studie kan dus niets zeggen over de impact van melk in de jonge jaren, wanneer er veel calcium nodig is om stevige botten op te bouwen.

Andere observationele studies

Naast deze studie uit 2014, kon Eos geen andere paper vinden die een gelijkaardig verband tussen melk en botbreuken vond. Wel was er een studie van Cumming en Klineberg uit 1994 die 209 65-plussers met heupfracturen vergeleek met 207 65-plussers zonder heupfracturen. Zij vonden een associatie tussen zuivelproducten en meer botbreuken. De onderzoekers gaven wel aan dat dit mogelijk door toeval of vertekening tot stand gekomen kan zijn.

Een aantal andere observationele studies vonden net een gunstige invloed van melk op botbreuken, zoals deze studies van Sahni et al. (2016) en Feskanich et al. (2018).

De meerderheid van de observationele studies lijkt echter helemaal geen significant verband te vinden, zoals blijkt uit deze studies (1, 2) en meta-analyses (3, 4, 5). Meta-analyses zijn studies die de resultaten van eerder uitgevoerde onderzoeken samenvatten om zo conclusies te trekken over een bepaald fenomeen.

Opnieuw geldt dat door de observationele aard van de studies, ze slechts associaties kunnen aantonen en geen oorzaak en gevolg. Veel van de kritieken op Michaëlsson et al. (2014) kunnen dan ook op deze studies worden toegepast.

Experimenteel onderzoek

Ten slotte zijn er ook nog een aantal experimentele studies gedaan die wel oorzaak en gevolg kunnen aantonen. De meeste studies onderzoeken echter niet direct de vraag of melk botbreuken veroorzaakt, maar of calcium, melk en zuivelproducten invloed hebben op de botdensiteit en botverlies.

Zo blijkt uit de resultaten van Prince et al. (1995) dat inname van melkpoeder de mate van botverlies vermindert. Ook onderzoek van Daly et al. (2009) toont aan dat met calcium- en vitamine D3-verrijkte melk botverlies bij mannen ouder dan 50 jaar vermindert. Wallace et al. (2020) concluderen op basis van hun meta-analyse dan weer dat er onvoldoende bewijs is (‘insufficient evidence’) voor de effecten van zuivel bij peuters, kinderen en volwassenen van 19 tot 50 jaar, beperkt bewijs (‘limited evidence’) voor de effecten bij adolescenten van 10 tot 19 jaar en matig bewijs (‘moderate evidence’) voor de effecten bij volwassenen die 50 jaar of ouder zijn.

Op basis van experimenteel onderzoek lijkt de conclusie dus dat melk wel de stoffen bevat die goed zijn voor de botgezondheid, maar dat het niet noodzakelijk botbreuken voorkomt.

Volgens Maes zijn deze onduidelijke resultaten echter niet zo vreemd als ze op het eerste gezicht lijken. ‘We hebben calcium, vitaminen, proteïnen en fosfaat nodig voor gezonde botten. Dat staat vast. Melk bevat deze stoffen, maar andere producten ook. Zolang je dus genoeg van deze stoffen haalt uit andere voeding, is melk niet noodzakelijk voor gezonde botten.’

Conclusie

De uitspraak ‘melkdrinkers lopen een hoger risico op botbreuken’ moet genuanceerd worden. Het klopt dat een grote studie een verband tussen de twee heeft gevonden, maar een observationele studie kan geen oorzaak en gevolg aantonen. De onderzoekers kunnen dan ook niet uitsluiten dat mensen die meer melk drinken meer botbreuken hebben om andere redenen. Deze studie heeft dus niet bewezen dat melk botbreuken veroorzaakt.

De studie is ook slechts één van twee studies die wij bij Eos hebben gevonden die een ongunstige verband suggereert. Andere studies vinden ofwel een gunstige associatie, een positief effect op de botdensiteit, of, in de meerderheid van de gevallen, helemaal geen verband.

Professor Maes vermoedt dat dat komt omdat je door een gezond eetpatroon ook voldoende calcium, vitaminen, proteïnen en fosfaat binnen kan krijgen. Je hoeft dus niet noodzakelijk melk te drinken voor gezonde botten. Mogelijk zijn gefermenteerde melkproducten of kaas zijn gezonder dan melk. En ook globaal gezond leven help heel wat: sporten heeft een positief effect op de botgezondheid, alcohol en roken hebben een negatief effect.

Meer informatie over hoe je je botten gezond houdt, vind je hier.

Is er een verband tussen consumptie van melkproducten en slijmvorming?

Lees hier het antwoord