Waarom groen niet altijd beter is, en andere lessen uit de woestijn.
De Be'er Sheva franjeteenhagedis is endemisch in de Negev woestijn. Door vergroening en bebouwing is hij met uitsterven bedreigd. (Beeld: Animalia)
Denk aan begrippen als duurzaam, ecologisch of milieubewust, en je denkt ongetwijfeld aan de kleur groen. Van politieke partijen tot elektriciteit en van transport tot de economie: als het goed is voor het klimaat, dan noemen we het ‘groen’. En waar groen ontbreekt? Daar moet er wel iets mis zijn. Niet voor niets vormt de woestijn het favoriete decor van post-apocalyptische en klimaat-dystopische Hollywoodfilms. Als dor en desolaat oord zonder groen, is het de perfecte waarschuwing voor wat ons te wachten staat als we nu niet ingrijpen. Maar hoe logisch dit alles ook mag klinken, achter al dat groen schuilt ook een minder schone realiteit.
Het gevaar van de oprukkende woestijn
Dat verwoestijning een serieus probleem vormt, daarover lijken beleidsmakers het wel eens te zijn. In 2015 nog oormerkten de Verenigde Naties de strijd tegen verwoestijning als een van de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (specifiek nummer 15: Life on Land). En aan initiatieven om verwoestijning tegen te gaan bestaat er ook geen tekort. Al sinds de jaren zeventig werkt China aan een kunstmatig bos aan de rand van de Gobiwoestijn dat, gezien de indrukwekkende geplande lengte van 4500 kilometer, ook wel de bijnaam ‘grote groene muur van China’ draagt. In navolging hiervan startte begin deze eeuw een project in de Sahel, het gebied ten zuiden van de Sahara, met als doel een strook van zo’n 8000 kilometer over de gehele breedte van Afrika te vergroenen.
De schaal van deze projecten spreekt ongetwijfeld tot de verbeelding. Toch schuilen er een aantal addertjes onder het gras. Om te beginnen zijn wetenschappers het helemaal niet zo sterk eens over de schaal of ernst van verwoestijning als beleid, politieke retoriek of media-aandacht wellicht doen vermoeden (laat staan dat ze het eens zijn over wat verwoestijning precies is). Volgens wetenschappers van Universiteit Utrecht en Universiteit Wageningen is er dan ook sprake van een mismatch tussen de ernst waarmee beleidsmakers en de media over verwoestijning spreken, en de werkelijke aard en ernst van het probleem. Er zijn wel degelijk plekken op de wereld waar verdorring en degradatie van landschappen lokaal tot problemen leidt. Maar qua schaal en ernst stemmen die totaal niet overeen met de grootse vergroeningsprojecten zoals hierboven omschreven, of met de dramatische koppen die berichten dat een of zelfs drie miljard mensen door verwoestijning worden bedreigd.
Maar het probleem reikt verder dan een simpel geval van miscommunicatie tussen wetenschap en politiek. De angstvallige retoriek van verwoestijning is ook op zichzelf al problematisch. Ze geeft uitdrukking aan een cultureel bepaald en normatief beladen idee van de woestijn als desolaat oord zonder veel inherente waarde, met als tegenhanger het groene bos als ecologisch hof van Eden. De woestijn laat daarmee zien dat landschappen en leefgebieden niet (of vrijwel nooit) waardeneutraal zijn, en dat dat evenmin het geval is voor beleid gericht op het behouden, veranderen, of herstellen van specifieke landschappen.
Het vervallen paradijs
Het begrip verwoestijning of desertificatie als ecologisch fenomeen is nog relatief jong. De waarschijnlijk eerste vermelding stamt uit een boek over de Sahara uit 1927 van de Franse bosbouwkundige Louis Lavauden. Hierin schreef hij verwoestijning toe aan nalatigheid en wanbeleid van de lokale, vaak nomadische, bevolking. Lavaudens retoriek paste goed binnen het al bestaande Franse koloniale beeld van woestijnen als landschappen die door lokale incompetentie, gebrek aan cultuur, of zelfs als straf van God waren vervallen van paradijselijke tot desolate toestand. Dit negatieve beeld van de woestijn en woestijnbewoners hielp mee de Franse kolonisatie- en civilisatiemissie te rechtvaardigen. Onder Frans koloniaal beleid werden lokale (semi-)nomadische volkeren gedwongen zich in steden te vestigen en hun als ‘barbaars’ bestempelde rondtrekkende bestaan op te geven.
Het begrip verwoestijning als ecologisch fenomeen is nog jong
Ook werden op grote schaal, en onder andere in het voormalige leefgebied van die nomaden, bomen en ander groen aangeplant om zo de woestijn op afstand te houden. Het Franse koloniale regime hanteerde daarbij een op Frans-Europese context gebaseerde minimale bebossingsgraad van 30 procent als minimumvoorwaarde voor beschaving. In 1903 werd dit zelfs als officiële maatstaf voor bosbedekking vastgelegd in de Frans-Algerijnse wetgeving. Op vergelijkbare wijze werden er door het Britse koloniale regime uitgebreid bomen geplant in voorheen door (semi-)nomadische volkeren bevolkte gebieden in Palestina. Net als voor de Fransen, en nog altijd voor het Israëlische regime nu, klinkt als redenering dat de waardeloze en niet productieve woestijngrond wordt ‘teruggewonnen’ en omgevormd tot zowel ecologisch als maatschappelijk waardevolle grond.
Ook vandaag, en ook zonder dat expliciet koloniale jasje, gaat klimaatretoriek nog vaak gepaard met de veronderstelling dat ‘groen’ als vanzelfsprekend samenvalt met ecologisch of duurzaam, en dat meer bomen (of meer ‘groen’) dus ook gelijkstaat aan een betere leefomgeving. Wie heeft niet al eens een boom laten planten om vliegschaamte af te kopen? En in de context van Belgische steden, net als op veel andere plekken op aarde, gaat dit idee van meer groen voor een betere leefomgeving in veel gevallen ook wel op. Maar in de context van de woestijn kan vergroening juist destructieve gevolgen hebben voor de mensen, dieren en planten die van die woestijn afhankelijk zijn.
Gekleurde keuzes
Het beeld van de woestijn als onvruchtbaar oord is dan ook sterk relatief. Het vergroenen van de woestijn komt vaak eerder neer op het verplaatsen van die woestijn in tijd of ruimte. Zo vormen zandstormen in de Sahara een belangrijke voedingsbron voor algenpopulaties in de Atlantische Oceaan, en zelfs voor het Amazoneregenwoud. Het vergroenen van de Sahara en inperken van zandstormen betekent dat er minder voedingsstoffen in deze gebieden terechtkomen. Een groenere woestijn, zeker op de schaal zoals die in China en Afrika worden nagestreefd, kan zelfs desastreuze effecten hebben op globale windstromen en neerslagpatronen.
Zoals eigenlijk iedere andere ecologische ingreep, behelst het vergroenen van de woestijn daarom altijd een keuze voor of tegen een specifiek landschap, een specifieke soort, en specifieke levenswijze. Zelfs wanneer een ecologisch ingrijpen gebeurt op grond van stevig wetenschappelijk bewijs, neemt dat niet weg dat het doorvoeren van dat beleid nog altijd neerkomt op een morele en politieke keuze. Klimaatverandering en ecologische crises betekenen dat er soms harde keuzes moeten worden gemaakt die het einde inluiden van bepaalde tradities en levenswijzen. De boerenprotesten in Europa zijn hier een goed voorbeeld van.
Sahara zandwolk beweegt zich van Afrika naar de Amerikas (Beeld: NASA)
Het koloniale heden en verleden van woestijnretoriek laat helaas ook zien hoe wetenschappelijke bevindingen misbruikt kunnen worden om ideologisch gegronde ingrepen te rechtvaardigen. Dat er echter ook vandaag keuzes gemaakt moeten worden, zoveel is wel duidelijk. Maar laten we hopen dat we dat met zijn allen op betere gronden doen dan op basis van de kleur groen.