Sommige genen reiken verder dan het individu. Ze beïnvloeden niet alleen de eigenschappen van hun eigenaar, maar ook die van anderen. Dat opent verrassende mogelijkheden om socialere dieren te fokken.
Je kunt het je vast nog wel herinneren van op school. Met sommige mensen klikte het goed. Je trok samen op, had plezier en hielp elkaar. Misschien haalde je dankzij de hulp van een vriend of vriendin zelfs wel een hoger cijfer. Met andere mensen klikte het minder goed. Je had er wel eens ruzie mee, of je werd door ze gepest. Dat was misschien zelfs zo erg dat je lagere cijfers had, of zelfs problemen met je gezondheid. Dat is interessant, hoe jij je voelt, wat voor resultaten je haalt en zelfs hoe gezond jij bent hangt dus niet alleen af van jouzelf, maar ook van de mensen in je omgeving.
Die invloed van mensen in je omgeving op jou hangt voor een deel af van hun genen. Mensen uit de ene familie kunnen bijvoorbeeld zorgzaam en behulpzaam zijn, terwijl mensen uit een andere familie juist vooral aan zichzelf denken. Jouw schoolresultaten hingen daarmee niet alleen af van jouw eigen genen voor hoe goed je kunt leren, maar ook van de genen van de mensen in jouw sociale omgeving voor hoe ze met jou omgingen.
Deze invloed van genen van de sociale omgeving bestaat ook bij dieren. De andere dieren in een groep beïnvloeden hoe lekker een dier in zijn vel zit. Dat heeft weer invloed op hoe goed hij kan groeien of jongen krijgen, maar bijvoorbeeld ook herstellen van een ziekte.
Franse onderzoekers hebben ontdekt dat de genezing van wondjes van een muis wordt beïnvloed door de genen van de andere muis in dezelfde kooi. Toen de onderzoekers dat nader onderzochten bleek dat sommige muizen, die familie van elkaar waren, wonden schoon likten, waardoor de genezing sneller ging.
De ideale ouderdieren zijn dieren die én goede genen hebben voor hun eigen prestatie, én goede genen hebben die hun groepsgenoten positief beïnvloeden
Wetenschappers zijn al langer gefascineerd door het samenspel van de eigen genen en de sociale bijdrage van genen van groepsgenoten. Denk hierbij aan de invloed op groei, gezondheid, leeftijd waarop je vruchtbaar wordt, aantal nakomelingen, etc. Bij al deze eigenschappen spelen niet alleen de eigen genen een rol, maar ook de genen van de leden van de groepsgenoten. Dit was een echte eye-opener voor fokkerijorganisaties, die zich bezighouden met de fokkerij van landbouwhuisdieren. De ideale ouderdieren zijn dus dieren die én goede genen hebben voor hun eigen prestatie, én goede genen hebben die hun groepsgenoten positief beïnvloeden.
Fokkers kiezen elke generatie de beste dieren om de volgende generatie te fokken. Uit die generatie kiezen ze opnieuw de beste dieren, enzovoort. Bij legkippen selecteren fokkers, bijvoorbeeld, de kippen met het beste gemiddelde gewicht van hun eieren, leeftijd waarop ze hun eerste ei leggen, hoeveel dagen achter elkaar ze een ei leggen, of bepaalde gezondheidskenmerken. De uitdaging voor de fokker is om te bepalen welke dieren de beste genen hebben voor deze kenmerken, want dat kun je aan de buitenkant niet zien.
Bij genetische aanleg en genen denk je misschien automatisch aan het DNA. En dat klopt, genen liggen inderdaad op het DNA en voor sommige eigenschappen weten we welke genen een eigenschap beïnvloeden. Dan kun je dus ‘aflezen’ wat de genetische aanleg is. Maar voor de meeste eigenschappen is dit niet precies bekend. Dat wil niet zeggen dat we daarom niks over de erfelijkheid kunnen zeggen. Want familieleden lijken meer op elkaar dan op willekeurige dieren. Hoe nauwer verwant twee familieleden zijn, hoe meer genen ze met elkaar gemeen hebben. Hoe meer eigenschappen van familieleden op elkaar lijken, hoe sterker de effecten van genen op die eigenschappen zijn. Voor een eigenschap die weinig door genen wordt beïnvloed zullen familieleden niet erg op elkaar lijken. Fokkers kunnen de genetische aanleg van een dier bepalen door met behulp van wiskundige methoden de verschillende eigenschappen te koppelen aan die van verwanten.
Tot voor kort was het niet mogelijk om de invloed van genen van een dier op de prestatie van groepsgenoten te bepalen. Dat veranderde twintig jaar geleden, toen wetenschappers uit de VS en Wageningen hiervoor een wiskundige methode ontwikkelden. Met deze methode kun je dieren selecteren met de beste genetische aanleg voor hun eigen prestatie plus die voor de invloed van dat dier op zijn/haar groepsgenoten.
Bijzonder aan deze methode is dat je het gedrag van de dieren niet hoeft te meten. Het is voldoende om de prestaties te weten, bijvoorbeeld het aantal gelegde eieren, en de familierelaties. De prestatie is eigenlijk een soort uitleesparameter voor de gezamenlijke invloed van de eigen genen en die van de groepsgenoten. Dat een kip minder eieren legt dan een andere kip zou dus kunnen komen doordat ze minder goede genen heeft voor eieren leggen, maar mogelijk ook doordat haar groepsgenoten maken dat ze minder eieren legt dan ze eigenlijk zou kunnen.
De invloed van groepsgenoten op het aantal eieren van een kip is lastig, omdat het lastig is om bij te houden wie welk ei gelegd heeft. Dus om de methode te testen was een eigenschap nodig dat makkelijker individueel te meten was in een groep en waarvan het vrij zeker was dat groepsgenoten elkaar beïnvloeden. De conditie van de veren is zo’n eigenschap. Kippen kunnen elkaar verwonden door te pikken aan elkaars veren, wat zelfs tot kannibalisme kan leiden. Tot voor kort werd daarom de punt van de snavels afgekapt, zodat ze niet meer zoveel schade aan konden richten. Dat is ondertussen gelukkig verboden in de EU. Met intacte snavels was er wel wat anders nodig om de pikkerij en kannibalisme onder controle te houden. De nieuwe rekenmethode kwam dus als geroepen, maar was nog niet in de praktijk getest.
Wetenschappers en fokkers hebben samengewerkt om deze methode te testen op legkippen die in kleine groepen werden gehouden. Het selectiedoel tijdens de test was om sterfte te verlagen. Een deel van de hokgenoten was familie en families zaten verspreid over hokken. Bij de kippen werd de schade aan de veren bijgehouden. Selectie was op basis van de uitgerekende aanleg om overleving in het hok te verbeteren, dus eigenlijk om fijne groepsgenoten te zijn. Die aanleg bestaat uit de invloed van de genen van een dier op eigen overleving en op die van hokgenoten. Deze vorm van selectie was een succes, maar nog niet klaar voor de praktijk.
De potentiële ouders van legkippen worden in de praktijk niet in groepen gehouden. Er wordt nog veel meer aan ze gemeten dan alleen of ze het goed doen in een groep. Om te weten hoeveel eieren een hen kan leggen, bijvoorbeeld, moet je weten welk ei door welke hen is gelegd. Groepsgenoten moeten haar ook niet lastig vallen en niet haar voer opeten. Daarom zitten de potentiële ouderdieren in een eigen hok. Hoe kom je er dan achter wat hun aanleg is om een fijne groepsgenoot te zijn?
Dat kan door weer gebruik te maken van de familiebanden en wiskundige modellen. (Half)zussen en dochters worden in groepen gehouden en hun eigenschappen worden gelinkt aan die van de kip alleen in haar hokje. Zo kun je toch meten wat haar aanleg is om een fijne groepsgenoot te zijn, zonder dat je haar zelf in een groep hoeft te houden. Daarmee was de methode ver genoeg getest om klaar te zijn voor de praktijk. Ondertussen wordt hij ook al toegepast in de fokkerij van varkens en vissen en ongetwijfeld nog meer diersoorten.
Natuurlijk is verdere verbetering altijd mogelijk. Een handicap van de huidige manier van gegevens verzamelen is dat de dieren in relatief kleine groepen worden gehouden. Maar in de fokkerij praktijk worden de dieren vaak in veel grotere groepen gehouden. Gaan familieleden anders met elkaar om dan met ‘buren’? En wie zijn in zo’n grote groep eigenlijk degenen met een sociale invloed op een bepaald dier? Vast niet allemaal, want in een grote groep blijven dieren vaak in hun vertrouwde clubje hangen.
Video opnames maken het mogelijk om meer inzicht te krijgen in de invloed van dieren op elkaar in grote groepen en in wie, wanneer, waar is. Camera’s in de stal leveren een enorme hoeveelheid data. Wetenschappers van Universiteit Eindhoven werken, samen met wetenschappers van Wageningen University, aan een techniek om individuele dieren te kunnen volgen op de videobeelden. Deze techniek is te vergelijken met de verwerking van camerabeelden in sommige stadscentra, waardoor achteraf individuele mensen gevolgd kunnen worden. De uitdaging hierbij is om die mensen op verschillende camerabeelden steeds opnieuw te herkennen en daarmee dus te kunnen volgen. Dat gaat al behoorlijk goed. Nou is een stal vol met witte legkippen die door elkaar krioelen een grotere uitdaging dan een straat met mensen. Toch wordt het steeds beter mogelijk om individuele dieren in een grotere groep te volgen. De techniek is nog niet klaar voor de praktijk, maar het is niet ver meer.
Fokkers gebruiken de wiskundige methodes al om de invloed van de genen van groepsgenoten te bepalen. En niet alleen fokkers van landbouwhuisdieren, maar ook van geteelde vissoorten. Staan we aan de rand van stallen vol met lieve dieren die goed voor elkaar zorgen en waar geen kwaad woord meer valt? Dat waarschijnlijk niet. Feit is wel, dat de agressie tussen de dieren over generaties afneemt door bij de selectie van ouderdieren rekening te houden met het effect van genen op groepsgenoten. En dat bevorderd hun welzijn en daarmee ook hun prestatie.