'Grenslijn tussen chimpansees en mensen is puur artificieel'

Frans de Waal geeft op 29 mei een lezing in Brussel over zijn laatste boek Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? We legden hem de titelvraag van zijn boek nu al voor.

Frans de Waal is een Nederlands-Amerikaanse primatoloog - een bioloog die apen en mensapen bestudeert - en etholoog, die zijn opleiding kreeg aan de universiteiten van Nijmegen en Groningen. Hij promoveerde aan de universiteit van Utrecht in 1977. De Waal bestudeerde van 1975 tot '81 de chimpanseekolonie in Burgers Zoo in Arnhem. Daarna trok hij naar de VS waar hij hoogleraar werd aan de Emory universiteit van Atlanta en later ook directeur van het Living Links Center (deel van het Yerkes National Primate Research Center) in diezelfde stad. De Waal schreef talloze boeken, waarmee hij internationaal scoorde. Hij kreeg voor zijn onderzoek enkele prestigieuze prijzen, waaronder een eredoctoraat van de Universiteit voor de Humanistiek in Utrecht.

Sceptici ontzeggen dieren de vaardigheden die ze als mens bij zichzelf vanzelfsprekend vinden

U noemt zichzelf een cognitief etholoog? Kan u kort omschrijven wat dat precies is?

Frans de Waal: 'De term werd gelanceerd door Don Griffin, die onderzoek had gedaan naar echolocatie bij vleermuizen en in zijn boek The Question of Animal Awareness zijn beklag had gedaan over de misvatting dat alles in de wereld rond de mens draait en dat wij de enige bewuste wezens zijn. Hij meende, omdat er bij vele dieren opzettelijk en intelligente handelingen waargenomen worden én omdat die handelingen bij de mens samengaan met bewustzijn, dat het aannemelijk is om vergelijkbare geestestoestanden ook bij dieren met bewustzijn te associëren. Griffin kreeg - onterecht wat mij betreft - veel kritiek. Hij kon namelijk zijn intuïtieve uitspraken niet staven met onderzoeksresultaten. Toch had hij een belangrijk punt: in de lijn van wat Darwin veel vroeger beweerde, vond hij het logischer om op elk terrein continuïteit te veronderstellen in de evolutie, dus ook op het cognitieve vlak.'

Griffin was met zijn stelling zeker niet de eerste. In 1739 schreef de Schotse filosoof David Hume 'Geen waarheid lijkt mij evidenter dan dat de dieren net zo goed als mensen begiftigd zijn met denken en rede." Die stelling loopt als een dikke rode draad door uw laatste boek Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn, waarin u één na één afrekent met alle taboes over denkende en lerende dieren...

'We hebben er meer dan honderd jaar over gedaan om zover te komen. Sceptici ontzeggen dieren de vaardigheden die ze als mens bij zichzelf vanzelfsprekend vinden. Ze menen dat dieren per definitie opgesloten zitten in het heden. Daar zit een lange traditie achter. Het grootste deel van de 20ste eeuw stonden wetenschappers weigerachtig tegenover de idee van intelligentie of emotie bij dieren. We zagen dieren als wezens die reageerden op stimuli, die wel dingen leerden, maar dan enkel op voorwaarde dat ze ervoor beloond werden, of gestraft als ze het niet deden. Het was zeer moeilijk om ons voor te stellen dat dieren het niveau van het nuttige leren kunnen overstijgen.'

'Gelukkig waren er wetenschappers die wel verder durfden te gaan. Wetenschappers die in de huid van dieren probeerden te kruipen en die in elk geval een poging deden om de intelligentie en emoties van dieren niet af te meten aan ons menselijk model van die intelligentie en die emoties.'

'Een van de facetten in het verhaal is de moraal en of die ook bij dieren voorkomt. Onze ideeën over moraal zijn sterk gekleurd door de Kantiaanse traditie, die ervan uitgaan dat de moraal een product is van redeneren en logica, van principes bedenken en hoe ze toe te passen. Ik ben veeleer een aanhanger van Hume, die dacht dat moraal dichter bij de emoties lag. Dan zijn er natuurlijk ook nog degenen die denken dat moraal van de religie komt, ons gegeven door God. Maar de menselijke moraal heeft weinig te maken met religie, denk ik. Het is zoveel ouder. Onze godsdiensten zijn hooguit zesduizend jaar oud...'

'Hume was zijn tijd ver voor. Hij schreef zijn bedenkingen over dieren meer dan een eeuw voor Darwin van zich liet spreken. We zijn er nu stilaan achter dat er een zekere continuïteit zit in de geestesprocessen van alle gewervelde dieren.'

U werkt al vijftig jaar met primaten. Een belangrijk deel van uw onderzoek gaat over empathie bij dieren. Spreken we dan over affectie? Kunnen dieren zich in de emotionele toestand van hun soortgenoten verplaatsen?

'Nog niet zo lang geleden deden wetenschappers vreselijke proeven op baby's. Het idee was dat kinderen onder de leeftijd van drie eigenlijk niets konden voelen. Jonge kinderen waren met andere woorden een soort machines, die geen pijn voelden noch emoties hadden. Je kon ze zo zonder verdoving besnijden, bijvoorbeeld. Gelukkig weten we nu beter. Het probleem was dat kinderen niet praten en dat we veel te veel waarde hechten aan taal. Het idee was dat, als je je gevoelens niet kunt beschrijven, je ze ook niet kunt hebben. Ditzelfde idee is waarom we dieren zo lang gevoelens hebben ontzegd.'

Toch duurde het nog eens zo veel jaren vooraleer we ook gingen aanvaarden dat dieren emoties hebben en dat die meer zijn dan instinctief gedrag, dat ze elkaar tot op zekere hoogte kunnen aanvoelen. In mijn definitie is empathie de emotionele en mentale gevoeligheid voor de situatie van een ander individu, gaande van erdoor bewogen worden en medeleven tonen, tot het zoeken van oplossingen en het zich verplaatsen in de ander. Die gedragingen zitten diep ingebakken in onze soort, ze zitten gevat in onze genen en manifesteren zich al op heel jonge leeftijd, maar ze hebben dezelfde neurale basis als bij andere soorten. Emotionele reacties op de emoties van andere individuen zijn wijd verspreid in het dierenrijk en hangen dikwijls samen met de intense relaties tussen dieren die in een sociale context met elkaar leven en die goed ontwikkelde hersenen hebben. Mensen en mensapen zijn duidelijke voorbeelden, maar ook dolfijnen en olifanten. Die empathie manifesteert zich niet altijd op de meest evidente manier. Empathie bij dieren hoeft niet altijd te leiden tot hulp of troost bieden. Maar het is wel courant.'

Twijfelt u er nog aan dat mensapen ook verdriet kunnen hebben om het verlies van een naaste? Is er dan volgens u ook sprake van vriendschappen in het dierenrijk?

'Toen Mama, de vrouwelijke chimpansee die de centrale figuur was in de kolonie van Burgers' Zoo in Arnhem, stervende was, wilde primatoloog Jan van Hooff, die haar jarenlang had gekend en met haar had gewerkt, haar nog bezoeken. Normaal gebeurt dat niet en wordt er gecommuniceerd door de tralies heen. Toen hij haar bezocht, legde ze haar arm over zijn schouder. Van Hooff en Mama kenden elkaar zeer goed. Als hij zich in het chimpanseeverblijf vertoonde, kwam Mama gegarandeerd langs de overkant van de gracht naar hem toegelopen om hem te begroeten.'

'Toen ze gestorven was, werden een paar andere chimpansees bij haar binnengelaten. De volwassen mannen hadden er niet zoveel interesse voor. Maar ik denk dat de vrouwen, zeker deze die heel dicht bij haar stonden, een heel sterk besef hadden van de dood van Mama, die 59 was toen ze overleed. Maar of ze ook een besef hebben dat hen dat ook ooit zal overkomen, dat weet ik niet.'

'Dood en verlies kunnen bij verwante dieren soms reacties oproepen die erg aan menselijk verdriet doen denken. Je ziet dat ook bij olifanten. Alle aantoonbare reacties op dood en verlies die tot vandaag werden waargenomen bij mensapen, betreft het verlies van een naaste: moeder, nakomelingen en ja, van vrienden. Verdriet vereist bovendien dat ze de dode kunnen zien of aanraken. Rouwen over het verlies zonder oog- of ander contact, zelfs van een naaste, kan tot nader orde niet worden gestaafd. Zelfs mensapen slagen er waarschijnlijk niet in om zich een beeld te vormen over sterfelijkheid, wat toch een hoge mate van verbeeldingskracht vereist. Maar mensapen die duidelijk verdriet hebben om de een of andere reden, kunnen wel rekenen op troost van hun soortgenoten.'

In een recente review geeft u aan dat, zoals u eerder in dit gesprek al aanhaalde, empathie op gang wordt getrokken door neurale processen, die niet noodzakelijk enkel menselijk zijn. Wat hield u tegen om al niet zelf eerder een harde wetenschappelijke basis te onderzoeken voor wat u in uw observaties al langer kan vaststellen?

'Ach, ik ben vooral een man van de observatie. Het is pas recent dat we de mogelijkheid hebben om verder neurologisch onderzoek te laten uitvoeren en dat hier in ons onderzoekscentrum de juiste mensen aanwezig zijn om dat ook uit te voeren. Maar de theorie bestond al langer.'

'Ons onderzoek richt zich vooral op troostgedrag, zoals ook het empathie-onderzoek bij de mens begon. Men vroeg familieleden te huilen en keek dan hoe jonge kinderen op hen afkwamen, hen streelden, kusten, of probeerden te kalmeren. Dat werd empathische zorg genoemd en bij heel jonge kinderen is het al meer gebruikelijk bij meisjes dan bij jongens. Dus het geslachtsverschil dat we nu ook van allerlei zoogdieren kennen zit er bij de mens al vroeg in.'

'Bij mensapen zijn de reacties zeer vergelijkbaar. Als een van hen een ruzie heeft verloren en zit te krijsen, komen anderen op hen af en omarmen hem. Dit troostgedrag werd eerst voor de mensapen beschreven, maar nu zijn er allerlei studies over honden, olifanten, dolfijnen, en zelfs knaagdieren die hetzelfde tonen.'

'Tijdens onderzoek door Joshua Plotnik bij een troep van 26 werkolifanten in Thailand observeerde hij, over de periode van het jaar dat hij er werkte, bijna honderd situaties waarbij olifanten van streek raakten en werden getroost door hun soortgenoten. Ze doen dat door hun slurf in de mond van de andere olifant te steken, elkaar aan te raken en de kenmerkende sjirpgeluiden te produceren. Ook bij olifanten getuigt troosten van een complex sociaal gedrag.'

'Er zijn vroeger experimenten gedaan met makaken, die we nu overigens niet meer zouden willen doen, waarbij ze alleen eten konden bemachtigen als ze bereid waren een andere aap, naast hen, een elektrische schok te geven. Soms weigerde een individu meer dan een week voedsel. Het effect werd nog sterker als de makaak zelf eerst schokken had ontvangen. Het effect was ook sterker al naargelang de makaken een hechtere band hadden. Gelijkaardige reacties vind je onder meer bij ratten, waarmee dit soort experimenten ook gedaan zijn.'

Het filmpje over twee aapjes die ongelijk beloond worden voor dezelfde opdracht, waarbij één aapje duidelijk zijn ongenoegen laat blijken omdat hij een stukje komkommers als beloning krijgt terwijl zijn buur een druif krijgt, is een hit op het internet. Elke mens kan voelen dat daar onrechtvaardigheid achter zit. Maar voelen die aapjes dat op dezelfde manier aan?

'Het gevoel voor rechtvaardigheid begint waarschijnlijk met jaloezie en met het willen wat een ander heeft, hetgeen jonge kinderen al tonen en ook mijn kapucijnaapjes. Kijk naar de reactie van een kind als hij ziet dat een ander kind een groter stuk pizza krijgt. Het zal direct reageren en zeggen dat dat niet eerlijk is. Vanuit dit gegeven kan eraan toegevoegd worden dat je die gevoelens wil vermijden, dat je dus streeft naar een gelijke uitkomst. Kapucijnaapjes doen dat niet en ook niet de honden en vogels die op dit gebied getest zijn. Maar mensen en chimpansees doen dat wel. Ze geven soms een voordeel op omdat dit de uitkomst gelijk maakt en dus beter is voor de relaties waarin ze verkeren. Ze kijken meer naar de toekomst. Chimpansees hebben ongeveer hetzelfde soort gevoel voor rechtvaardigheid als wij. We hebben het Ultimatum Game met beide soorten gespeeld (kinderen en chimpansees) en kregen dezelfde uitkomst.'

'Bij het traditionele ultimatumspel zijn twee partijen, de ene heeft een hoeveelheid geld die hij over de twee partijen moet verdelen. Als de krijgende partij akkoord is, krijgen ze elk het afgesproken deel. Weigert de krijgende partij, dan krijgen ze beiden niets. Het gevolg is dat de gever, die het risico loopt alles te verliezen, meestal een aanbod doet dat beide partijen nog gelukkig stemt en dat dus dicht bij gelijkheid ligt. Onze soort heeft een universele voorkeur voor een gelijke verdeling. Er zijn door antropologen testen gedaan bij tal van verschillende culturen, en overal blijken mensen te geven om gelijkheid.'

'We herkennen ongelijkheid in één oogopslag en proberen vervolgens om dat te corrigeren door erop te reageren. Samen met mijn toenmalige studente Sarah Brosnan hebben we het principe ook vastgesteld bij kapucijnaapjes, zoals het filmpje waarvan sprake getuigt. De aapjes, telkens een paar, vonden het zeer onaangenaam te zien dat hun partner een betere beloning kreeg voor dezelfde opdracht. Het aapje dat slechts een stukje komkommer kreeg, gooide dat zelfs liever weg dan het op te eten, terwijl hij komkommer normaal ook erg lekker vindt.'

'Dat het kapucijnaapje zijn stuk komkommer weggooit, lijkt op de manier waarop mensen in het ultimatumspel een aanbod weigeren, ook al krijgen ze niets als ze dat doen. Ze verliezen er dus eigenlijk aan. Sommigen noemen dat irrationeel, omdat ze ervan uitgaan dat iets altijd beter is dan niets. Als dat zo is, is het in elk geval een irrationaliteit die de soorten overstijgt. Elk van ons voelt en ziet dat er iets gebeurt dat onrechtvaardig is en toont zo aan dat ons gevoel voor rechtvaardigheid zijn oorsprong vindt in basale emoties (zoals afgunst) en niet in de ratio.'

'Er heerst anderzijds een spanningsveld tussen eerlijkheid en gelijkheid. We vinden het oneerlijk als iemand meer verdient voor hetzelfde werk, maar we vinden het volstrekt normaal als iemand die harder werkt, ook meer verdient.'

In uw boek toont u met enkele treffende voorbeelden aan dat heel wat primaten, en zeker de mensapen, beschikken over een relatief ontwikkeld zelfbewustzijn. Gelooft u dat ook andere soorten, niet noodzakelijk primaten, een zelfbewustzijn hebben?

'Het hangt er natuurlijk vanaf wat u begrijpt onder bewustzijn. Het is een term die erg slecht gedefinieerd is. Ik kan leven met de stelling dat er geen reden is om vast te houden aan de idee dat alleen mensen een bewustzijn hebben. Ik was jaren geleden op een bijeenkomst van de Delwart Foundation in Brussel, waar we met vele wetenschappers samen waren. Ook toen stond die kwestie op de agenda. Er ontspon zich een lange discussie. Maar we kwamen er niet echt uit. In elk geval is het zo dat mensapen zichzelf kunnen herkennen in de spiegel. Dat was voor de Amerikaanse psycholoog Gordon Gallup een voldoende reden om te poneren dat ze een zelfbewustzijn hadden. Maar bijlange niet iedereen is het daar mee eens.'

'Het komt erop neer dat wij bepaalde taken niet kunnen uitvoeren zonder bewustzijn. Bijvoorbeeld, we kunnen geen plannen maken voor een bijeenkomst of voor een feestje morgen zonder daar bewust over na te denken. We kunnen niet beslissen of we meer informatie nodig hebben om een probleem op te lossen zonder daar bewust aan te denken. We weten nu van onderzoek met vooral apen dat ze inderdaad plannen maken en dat ze meta-cognitie hebben - en dus weten of ze iets weten, of niet -, en aangezien wij hiervoor bewustzijn gebruiken, doen zij dat waarschijnlijk ook.'

'Ik herinner me een ontsnapping, al lang geleden, van enkele chimpansees, die waarschijnlijk een stuk van de nacht door ons onderzoekscentrum hadden gedwaald. Hun ontsnapping zou ongemerkt zijn gebleven ware het niet dat één van hen een drol had achtergelaten in de gangen. Verder geen spoor: ze hadden toen ze in hun nachthokken terugkeerden, de deur weer netjes achter zich dicht gedaan en lagen te slapen in hun nest. Hun ontsnapping zette ons toen al aan het denken over hoe apen vooruitdenken, want ze schenen te weten dat ze hun sporen moesten wissen, zodat niemand zou opmerken dat ze er voor korte tijd vandoor waren gegaan.'

'Onderzoek van metacognitie en een precies geheugen van het verleden wordt nu met ratten gedaan, en die hebben wat dat betreft ook capaciteiten. Dus dierlijk bewustzijn is allang geen taboe meer. We vinden steeds meer vaardigheden bij sommige dieren, die van oudsher beschouwd worden als indicatie van bewustzijn.'

We beschouwen evolutie als een voortschrijdend proces in de tijd. Lange tijd was er een sterk geloof dat gelijkaardige kenmerken bij geslachten en soorten in het dierenrijk enkel konden zijn doorgegeven in een bijna rechtlijnig evolutionair proces, tussen soorten die, of als opeenvolgende evolutionaire stappen uit elkaar waren geëvolueerd, of als soorten en geslachten die dezelfde gezamenlijke voorouders hadden. Volgens u volstaat dat niet om alle gelijkaardige kenmerken in het dierenrijk te verklaren.

'Er bestaat zoiets als convergente evolutie: soorten ontwikkelen op verschillende tijdstippen in de evolutie en onafhankelijk van elkaar gelijkaardige kenmerken om aan gelijkaardige problemen in hun omgeving een oplossing te bieden. Traditioneel maken evolutionaire biologen onderscheid tussen homologe kenmerken, kenmerken bij twee soorten, die terug te vinden zijn bij een gemeenschappelijke voorouder (zoals de hand van de mens, de hand van de aap), en analoge kenmerken, waarbij gelijkaardige kenmerken bij twee soorten onafhankelijk van elkaar zijn geëvolueerd. Het skelet van walvissen en dat van mensen vertonen opvallende gelijkenissen. Maar waarom lijkt een dolfijn eigenlijk meer op een vis, terwijl de dolfijn een zoogdier is, die evolutionair heel ver van de vissen afstaat? Dolfijnen en vissen hebben geen gemeenschappelijke voorouder maar ze leven wel in hetzelfde milieu waar een gestroomlijnd lichaam een voordeel is. Dus, terwijl de dolfijn vanbinnen een skelet heeft dat veel gemeen heeft met dat van andere zoogdieren en dus homoloog is, is de buitenvorm deze van een vis, hetgeen een analoge vorm is.'

'Zo zijn er nog tal van voorbeelden. In de natuur zijn heel wat soorten te vinden met vleugels: insecten en vlinders, vleermuizen, vogels, zelfs vliegende vissen, van wie de vinnen als een soort vleugel die vissen in staat stellen om over, weliswaar kleine, afstanden te vliegen. Convergente evolutie heeft voor sterke analogieën gezorgd tussen soorten die geografische erg ver van elkaar voorkomen, en ook genetisch erg ver uit elkaar liggen, maar ze hebben toch dezelfde functionele oplossing ontwikkeld voor een gelijkaardig probleem.'

Wat geldt voor lichaamskenmerken, kan dat volgens u ook gelden voor cognitieve kenmerken bij verschillende soorten? Kunnen die ook op verschillende plekken en tijdstippen ontstaan, waar ze nodig zijn?

'Veel dieren hebben zulke cognitieve prestaties gemeen, maar van verschillende oorsprong. Een goed voorbeeld is het werktuiggebruik. Wij mensen zijn daar meesters in, we spelen de hele dag met onze smartphones. Ook de mensapen zijn fantastische werktuiggebruikers, zowel in gevangenschap als in het wild. Ze zoeken niet alleen werktuigen voor het oplossen van specifieke problemen, ze máken ze ook. Vrij levende chimpansees gebruiken tussen de vijftien en vijfentwintig verschillende stukken gereedschap per gemeenschap. Bij sommige gemeenschappen die op de savanne leven, is zelfs het gebruik van speerachtige jachtwapens vastgesteld. De chimpansees steken een aangescherpte stok als een steekwapen in boomholtes om er een slapende galago mee te doden, een kleine primaat die een bijkomende eiwittenbron is.'

'Het gebruik van werktuigen is geen monopolie van mensapen. Zoals chimpansees noten kraken met stenen, doen kapucijnaapjes dat ook. Maar dat zijn echte overactieve dieren, die overal op lijken te slaan en die dat blijven volhouden tot hun actie resultaten oplevert. Ik heb tientallen jaren een kolonie van deze dieren gehad en ik weet dat ze alles wat ze in handen krijgen kapot zullen slaan. In tegenstelling tot chimpansees of bonobo's lijken de kapucijnaapjes niet stil te staan bij hun handelingen. Ze gaan door, mislukken talloze keren maar blijven hameren tot hun noot gekraakt.'

'Nu weten we dat veel kraaiachtigen geweldig goed zijn in het gebruiken van werktuigen, zelfs in het maken ervan. Wipsnavelkraaien nemen een blad en vormen het om in een soort haakje waarmee ze rupsen uit holletjes kunnen trekken. Dat is dus een analoge capaciteit, die ze met apen gemeen hebben. In 2002 verbaasde Betty, een wipsnavelkraai in de volière van de Universiteit van Oxford de wereld door een ijzerdraadje zodanig te vervormen dat ze er een stukje vlees uit een buisje kon mee peuteren. Dat gedrag vertonen wipsnavelkraaien ook in het wild, maar dan met houten stokjes waar ze haakjes van maken om ongeveer hetzelfde te doen als Betty. Gezien de genetische kloof tussen de kraaiachtigen en de mensapen lijkt het gebruik van werktuigen in elk geval een zaak van convergente evolutie. Elk cognitief vermogen dat we ontdekken blijkt veel ouder en veel ruimer verspreid dan we oorspronkelijk dachten.'

Gaat dat evenzeer op voor het gebruik van taal en voor communicatie tussen soortgenoten?

'We hebben lang vastgehouden aan de stelling dat denken en taal aan elkaar gelinkt waren: cognitie en taal konden niet zonder elkaar. Ikzelf heb me altijd beperkt tot het observeren van de dieren waarmee ik werkte. En ik heb nooit de behoefte gevoeld om effectief met hen te praten. Het is overigens lang niet zeker of ik daar zoveel wijzer zouden door worden. Mensen liegen de hele tijd over hoe en wie ze zijn en waarschijnlijk doen ze dat net zo goed als ze bij de psycholoog zitten. De vraag is dan: zouden de dieren, mochten ze kunnen praten, me vertellen wat ik wil weten, of veeleer wat zij willen dat ik weet? Ik prijs me gelukkig dat ik met niet pratende wezens werk.'

'De stelling over de band tussen cognitie en taal staat bovendien op de helling. Meer en meer blijkt dat we taal niet nodig hebben om te denken. Kent u de Zwitser Jean Piaget? Hij wordt beschouwd als de grondlegger van het hedendaagse model over de cognitieve ontwikkeling. Een van zijn stellingen was dat kinderen, vooraleer ze kunnen spreken, wel degelijk al denkende wezens zijn. Hij verklaarde daarom dat cognitie los staat van taal. Ik ben zelf ook niet overtuigd van de rol van taal bij het denkproces. En de dieren bevestigen dat. Het ironische van het verhaal is dat waar eerst de taalloosheid als argument werd gebruikt tegen het denken bij andere soorten, nu de taal wordt afgeserveerd als motor achter ons denken.'

'Toch ben ik van oordeel dat taal, als systeem van symbolen, met zijn rijkdom en zijn veelheid van functies, des mensen is. Buiten onze soort hebben we voorlopig geen bewijs voor dergelijke communicatie met symbolen. Wij zijn daar als soort sterk in, terwijl andere soorten dan weer sterker zijn in non-verbale communicatie over het hier en nu. Als ik een conflict heb gehad met iemand en ik kom 's morgens op kantoor met de sporen van dat conflict, dan kan ik uitleggen wat er gebeurd is en waarom. Een chimpansee heeft die mogelijkheid niet. Hooguit kan hij aangeven, van zodra zijn belager in zicht komt, dat hij de oorzaak is van zijn leed. De kans is reëel dan andere chimpansees de link dan zullen leggen, maar niet als er geen visueel contact is met de belager.'

Wellicht was er ook al taal bij onze nog directere familieleden onder de hominiden. Of denkt u ook dat Neanderthalers alleen konden grommen?

'Het lijkt me evident dat Neanderthalers, die genetisch amper van ons verschillen, ook over taal beschikten. Daarom ook dat die Neanderthalers in hetzelfde genus als het onze, namelijk Homo, zijn geclassificeerd. De Neanderthaler wordt nog steeds erg onderschat, hetgeen deel is van ons superioriteitscomplex.'

'We hebben als soort een groot voordeel doordat we over een onuitputtelijk communicatiesysteem beschikken. We slagen erin om door middel van taal over emoties te praten en om kennis over te dragen. Toch is het niet zo dat, omdat je er niet over kan communiceren in een complexe taal, de onderwerpen waarover wij communiceren niet in het dierenrijk aanwezig zijn. Empathie, coalitievorming, rechtvaardigheid, allemaal cruciale onderdelen van ons zijn, zijn evengoed aanwezig bij andere soorten. En dat geldt evenzeer voor de vermogens die aan de basis liggen van het ontstaan van taal.'

In het VPRO-programma Zomergasten, waar u in de zomer van 2017 als praatgast mocht vertellen over uw leven en carrière, liet u zich ontvallen dat een groep apen met duizend individuen nauwelijks leefbaar was. Toch hebben we als mens en dus strikt genomen als primaten, steden gebouwd waar miljoenen mensen in samenhokken. Kan de mens dan wel waar de andere primaten niet succesvol in slagen? Of is de groepsomvang eigenlijk ook voor mensen een bijna natuurlijk gegeven, zodat bevolkingsdichtheid nu en in de loop van de geschiedenis meermaals uitmondde in oorlog en conflict?

'We zien bij primaten dat de meeste gemeenschappen niet groter worden dan honderd individuen. In Japan leeft er een groep makaken die, doordat ze continu worden bijgevoederd door toeristen, nu de kaap van ongeveer duizend exemplaren heeft gerond. Wat we opmerken bij die groep is dat de strakke hiërarchie in elkaar is gestort en dat er van een echte hechte groep, waar normaal iedereen mekaar kent, geen sprake meer is. Vele primaten slagen erin om tot honderd individuen persoonlijk te kennen en stuk voor stuk weten ze hun plaats in de gemeenschap. Als de groep te groot wordt, komt hij in de problemen.'

'Je kan die lijn doortrekken naar de mens, die tot redelijk recent in kleine families of clans samenleefde. Vanaf het neolithicum heeft diezelfde mens geprobeerd om in grotere groepen in steden en nederzettingen een sociaal bestaan op te bouwen. Tot op zekere hoogte werkt dat ook, zij het ten koste van de tot dan heersende groepsdynamiek en de hiërarchie die van nature een groep primaten stuurt. We slagen er eigenlijk enkel in door een sterk doorgedreven individualisering en anonimisering. Het lijkt duidelijk dat de snelle veranderingen in de menselijke samenlevingsvormen een ander ritme volgen dan de evolutionaire stappen die daarvoor nodig zijn.'

'Wij zijn dus een soort die mentaal is aangepast aan een klein groepsverband, maar toch grote samenlevingen heeft opgezet die redelijk goed functioneren. Het is echt een staaltje van cultuuraanpassing waarvan we geen andere voorbeelden in het dierenrijk kennen.'

Ik heb op het internet talloze van uw proefnemingen gezien. Wat me niet duidelijk is, is of u al die testen ook met gemengde proefopstellingen heeft gedaan, mannetjes met vrouwtjes, vrouwtjes met vrouwtje en mannetjes met mannetjes en of dat dan telkens andere resultaten gaf.

'We doen dat in principe niet, omdat er dan andere zaken spelen die de testen in de war schoppen. Er komt dan een soms te sterke seksuele component bij, waardoor de proefdieren uit hun normale doen raken. Het zou natuurlijk interessant zijn om het eens te proberen, al was het maar om te weten te komen of er verschillen zijn. Van vrouwtjes wordt algemeen aangenomen dat ze een sterker ontwikkeld empathisch vermogen hebben. Dat is, zo denken we, terug te leiden naar de moederzorg en is vrij algemeen bij zoogdieren. Een moeder is bijna verplicht om de signalen van haar jongen te capteren en te interpreteren, omdat het welzijn van die jongen er heel erg van afhangt. Zullen vrouwtjes ook empathischer zijn in gemengde proeven? Vrijwel zeker, maar voorlopig is het niet ons doel dit uit te vinden.'

Uit uw werk spreekt een groot respect voor andere primaten en u hebt door uw jarenlange werk de kans gehad om ze bijzonder goed te leren kennen. Zou u het een goed idee vinden om, zoals sommigen suggereren, chimpansees, bonobo's en andere mensapen bij het geslacht Homo te rekenen? Per slot van rekening hebben we toch bijna ons volledige genoom gemeen...

'Taxonomisch gesproken is dat geen gek voorstel. We weten bijvoorbeeld dat Afrikaans en Aziatische olifanten, die er echt allebei als olifanten uitzien, rond 6-7 miljoen jaar gesplitst zijn, dus ongeveer net zolang geleden als wij van chimpansees zijn afgesplitst. Wij noemen beide olifanten “olifanten” dus ik zie niet waarom we niet mensen en chimpansees beide apen noemt, of mensapen, of mensen. We hebben een artificiële grenslijn getrokken die niet klopt met wat we weten over de evolutie en de genetica.'

 

Frans de Waal geeft zijn lezing in BOZAR op 29 mei 2018, georganiseerd door het Museum voor Natuurwetenschappen.