'Vooral ons consumptiegedrag stuurt de klimaatverandering'

België en Nederland vervuilen minder dan China en India, maar die landen vervuilen wel hoofdzakelijk om onze consumptiegoederen te produceren.

Zuinig met water omgaan, de fiets in plaats van de auto nemen: het zijn goede initiatieven maar hun effect op uw vervuilingsgehalte is beperkt. Veel van onze pollutie is immers van de zogenaamde secundaire impact, waar we niet direct verantwoordelijk voor zijn. Lees: de productie en het vervoer van alles wat wij kopen en gebruiken. We bepalen niet zelf hoeveel de smartphonefabriek vervuilt, maar door de apparaat te kopen hebben we er toch aan bijgedragen. Dat zeggen alleszins wetenschappers aan de Noorse universiteit NTNU (Norges teknisk-naturvitenskapelige universitet). Huishoudconsumptie is op die manier verantwoordelijk voor ‘meer dan 60 procent van de globale uitstoot van broeikasgassen, en tussen vijftig en tachtig procent van het totale land-, grondstoffen- en watergebruik’, becijferden de onderzoekers in hun studie, die verscheen in het Journal of Industrial Ecology.

De wetenschappers maakten een lijst van 42 landen, waarbij ze de verantwoordelijkheid voor de vervuiling bij de consumenten en niet de producenten legt. En dat geeft een ander wereldbeeld. Zo staat China bekend als een erg grote vervuiler: geen enkel land stoot meer broeikasgassen uit en dat zien we in de stedelijke smogfoto’s die met enige regelmaat in de media verschijnen. Maar de zogenaamde “fabriek van de wereld” draait vooral op export van al de goederen die het produceert, waardoor de Chinese bevolking er een pak milieuvriendelijk uit komt. De Chinezen zijn zelfs op alle vlakken minder vervuilend dan het wereldwijd gemiddelde. Dat terwijl het volop consumerende Westen steeds boven dat gemiddelde zit, vaak zelfs met erg duidelijke voorsprong. Landen met de hoogste consumptie hebben zowat 5,5 keer meer ecologische impact dan het globaal gemiddelde.

De onderzoekers analyseerden de impact van huishoudconsumptie op vlak van grondstoffen, water- en landgebruik en broeikasgassenuitstoot. Voor dat laatste gebruikten ze de eenheid “CO2-equivalent”, een som van verschillende broeikasgassen zoals koolstofdioxide, methaan en lachgas. Voor hun cijfers rekenden de wetenschappers op de internationale EXIOBASE 2.2 database, waar gedetailleerd de economie van verschillende landen, wereldregio’s en zo’n 200 productsectoren beschreven staat. Om ook te weten wat de vervuiling veroorzaakt, stelden ze consumptiecategorieën op en berekenden ze hun aandeel in de pollutie. Mobiliteit, behuizing en voedsel hebben de grootste impact. ‘Globaal genomen telt voedsel voor 48 tot 70 procent van de huishoudelijke impact op respectievelijk land- en waterbronnen’, schrijven de wetenschappers. ‘Behuizing en mobiliteit vallen op door de hoge intensiteit aan broeikasgassen en grondstoffen.’

De Belg en zijn auto

Afgaand op de landenlijst lijkt er zich een patroon af te steken: hoe rijker een land, hoe meer de inwoners consumeren en hoe groter hun impact op de planeet. Maar er zijn nog veel andere manieren waarop de score van een land wordt beïnvloedt. Neem bijvoorbeeld de productie van elektriciteit. Dankzij het grote aandeel van nucleaire energie in Frankrijk en waterkrachtcentrales in Noorwegen hebben beide landen een lagere uitstoot van broeikasgassen dan wanneer ze meer fossiele brandstoffen in hun energiemix hadden.

Diana Ivanova, hoofdauteur van de studie en doctorandus aan IndEcol, het industriële ecologieprogramma van NTNU, overloopt de scores voor België op vlak van broeikasgassenuitstoot. Er zijn acht consumptiecategorieën, waarbij we een direct of indirecte invloed hebben op de vervuiling. ‘17 procent van de uitstoot komt uit behuizing. 10 procent is indirect, bijvoorbeeld van de gebruikte constructiematerialen of de geconsumeerde energie tijdens de ontwikkeling van het huis. 7 procent is directe invloed.’ Dat zijn wij zelf, die bepalen hoe hoog de verwarming komt.

Ook op vlak van mobiliteit zijn er directe en indirecte invloeden. En daar blijken zelfs de beruchte Belgische files in af te lezen. ‘De directe mobiliteit, dus rondrijden, is goed voor 21 procent. Indirecte mobiliteit telt voor 12 procent, dat is alle uitstoot die werd gedaan voor je het voertuig kocht. Die 21 procent is… pretty bad. Meestal lopen de cijfers gelijk.’ Wat wordt bewezen door Nederland, waar zowel directe als indirecte mobiliteit 16 procent scoren. Dienstverlening is voor de Belg dan weer goed voor 23 procent indirecte uitstoot. Diensten waar we gebruik van maken produceren natuurlijk ook vervuiling, denk bijvoorbeeld aan het openbaar vervoer, maar omdat we daarbij de goederen niet bezitten maar delen is de pollutie per inwoner laag, zegt Ivanova.

Wie de lijst bekijkt ziet dat de inwoners van de Verenigde Staten en Australië een fors grotere milieu-impact hebben dan de andere landen. Dat is vast voor weinig mensen een verrassing, en is onder meer te danken aan hun wagengebruik. Maar hoe komt het dat de Luxemburgers op alle vlakken nog slechter scoren dan de V.S.? Even terug naar Ivanova, die de rijkdom van de inwoners uit het groothertogdom een grote factor noemt. Maar er is meer: ook de beperkte oppervlakte van het land speelt een rol. ‘Bijna alle indirecte invloeden, 90 procent, zijn geïmporteerd, veelal uit ontwikkelingslanden. 40 procent van de broeikasgassenuitstoot komt uit mobiliteit, wat in vergelijking met andere landen hoog is. Een mogelijke reden, naast dat Luxemburgers veel rijden, kan komen van mensen die in de buurlanden wonen en naar Luxemburg rijden voor de lage brandstofprijzen.’

Ook pech voor de Belg: volgens de onderzoekers is chocolade één van de meest waterintensieve producten die we kunnen kopen. Een kilo ervan vraagt 17.000 liter, wat nog meer is dan een kilo rundvlees, goed voor 15.415 liter water.

Niet kopen, maar lenen

Willen we zo min mogelijk vervuilen, dan moeten we onze consumptiegebruiken aanpassen, stellen de Noren. Maar hoe doen we dat? Helaas: ‘Huishoudens hebben een relatief grote controle over hun consumptie, maar hebben vaak een gebrek aan accurate en actiegerichte informatie over hoe ze hun ecologische prestaties kunnen verbeteren’, schrijven de wetenschappers in hun studie. Ze stellen toch twee simpele trucjes voor om je ecologische impact te verminderen: geen vlees eten, en gewoon minder kopen. Wanneer je de keuze hebt tussen een product kopen of een dienst gebruiken, is dat laatste de beste optie. Koop geen hamer, leen er één van je buurman: dat is het principe.

Een analyse waar ook René Kleijn, industrieel ecoloog aan de Universiteit Leiden, zich in kan vinden. ‘Aan het begin van het proces kan je natuurlijk efficiënter en milieuvriendelijker produceren. Maar we moeten ons ook afvragen of alle producten echt nodig zijn’, stelt hij. ‘De meeste mensen bezitten geen vliegtuig, als we er één nodig hebben kopen we er een kaartje voor. Bij auto’s kan dat toch ook? Leasen komt steeds meer op. Als je zelf niet meer eigenaar bent komt de verantwoordelijkheid bovendien ook bij de producent te liggen. Wanneer de huurperiode afloopt kan die dan zijn product terugnemen.’

Dat zou bedrijven stimuleren om goederen te maken die langer meegaan, want de levensduur van producten is ook een pijnpunt voor Kleijn. ‘Veel wordt gemaakt om weg te gooien, het is haast ontworpen om stuk te gaan. Dingen gaan een jaar, twee jaar mee, en dan komt er weer een nieuwe smartphone op de markt met nieuwe functies. Dat drijft de consumptie aan. We moeten op een andere manier nadenken. Dat begint bij het ontwerp van het product, er voor zorgen dat het langer meegaat. En we moeten ons ook afvragen of het wel allemaal onze eigendom moet zijn.’

Een efficiëntere productie en langere houdbaarheid zouden ons dus al een heel eind op weg helpen. Bovendien is minder kopen niet alleen goed voor uw bankrekening, het zorgt er misschien ook voor dat aan de andere kant van de planeet een Chinese stedeling een klein beetje meer opgelucht kan ademhalen. Letterlijk en figuurlijk.


Gerelateerde artikels

Klimaatverandering is een feit! Evolutie schiet te hulp

Klimaatverandering is een feit! Evolutie schiet te hulp

De aanpassing van het leven op aarde aan veranderende omgevingen is mogelijk  door natuurlijke selectie op basis van individuele verschillen. Deze (genetische) diversiteit binnen soorten staat echter onder druk. Het blijkt dat we als mensen onze strategieën moeten aanpassen om deze verschillen te monitoren, en zo onze biologische hulpbronnen optimaal te beheren.  Als we willen blijven profiteren van de diensten van de natuur, kunnen we maar beter deze grondstoffen van natuurlijke evolutie in de gaten houden zodat soorten zich kunnen blijven aanpassen aan veranderingen in hun omgeving.