Daderprofielen uit de hersenscanner

08 juli 2014 door JP

Sinds enkele jaren is het mogelijk om met behulp van een fMRI-scan te achterhalen of iemand een pedofiel is, maar dat roept ethische vragen op.

Het Britse ministerie van Binnenlandse Zaken bekende dit weekend dat een heleboel gevoelige documenten over kindermisbruik waarbij een resem vooraanstaande Britse politici – waaronder enkele die vandaag nog politiek actief zijn - waren betrokken, vernietigd of verdwenen zijn. Als deze politici ooit voor een rechter komen te staan, zullen ze vermoedelijk ontkennen dat ze pedofiel zijn. Sinds enkele jaren is het echter mogelijk om de ware seksuele oriëntatie van een persoon te achterhalen met behulp van een fMRI-scan, maar dat roept ethische vragen op. Psychotherapeut Jorge Ponseti van de Christian-Albrechts-universiteit behandelde deze eerder in Psyche&Brein (nummer 4, 2012).

Samengevat

* Als iemand een kind seksueel misbruikt, hoeft dat niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat hij een pedofiele geaardheid heeft.

* Om vast te stellen of iemand pedofiel is, stellen de onderzoekers de persoon in kwestie bloot aan seksuele prikkels en meten daarbij bijvoorbeeld de reactie van de penis, de aandacht of de hersenactiviteit.

* Over de ethische toelaatbaarheid van deze methoden bestaat nog geen consensus.

Iemand die een kind seksueel misbruikt is niet per definitie pedofiel. Ook mannen die over het algemeen de voorkeur geven aan seks met een volwassen partner kunnen zich soms aan een kind vergrijpen wanneer er geen sekspartners van hun eigen leeftijd voorhanden zijn. Men spreekt dan van gelegenheidsdaders – de seks met het kind is slechts een surrogaat, ‘bij gebrek aan beter’. Canadese seksuologen rapporteerden in 2001 dat slechts de helft van degenen die voor de eerste keer wegens kindermisbruik worden veroordeeld ook daadwerkelijk pedofiel is. Volgens seksuoloog Klaus Beier van het Charité-ziekenhuis in Berlijn zijn er in Duitsland naar schatting 220.000 pedofielen – een raming op basis van gegevens die het Charité-ziekenhuis en het Academisch ziekenhuis van Kiel hebben verzameld in het kader van een gezamenlijk behandelingsproject.

Of een dader zich al dan niet seksueel tot kinderen voelt aangetrokken, maakt voor het slachtoffer natuurlijk niet veel verschil. Dus waarom zouden we dan toch onderscheid moeten maken tussen pedofielen en gelegenheidsdaders? Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste krijgen beide groepen daders een verschillende therapie. De behandeling van gelegenheidsdaders is er onder andere op gericht het contact met volwassen vrouwen (of mannen) te verbeteren. Deze aanpak zou bij pedofielen zinloos zijn. Met hen werkt de therapeut aan gedragsregels die hen helpen het contact met kinderen te vermijden. In bepaalde omstandigheden wordt er ook medicatie voorgeschreven die de libido remt.

Verhoogde kans op recidive

De tweede reden is dat het risico dat iemand zich opnieuw aan kinderen zal vergrijpen afhangt van de seksuele oriëntatie. Volgens een in 1995 gepubliceerde studie van Klaus Beier ging in de onderzochte periode van 36 jaar ongeveer 50 procent van de homoseksuele pedofiele mannen opnieuw in de fout, tegenover slechts ongeveer 25 procent van de pedofielen met een voorkeur voor meisjes. We weten niet precies hoe hoog dit percentage ligt bij gelegenheidsdaders, maar volgens schattingen ligt het ver onder de 25 procent. Voor wat betreft het recidivegevaar maakt het dus duidelijk een groot verschil of een dader zich seksueel aangetrokken voelt tot jongens, meisjes of volwassenen.

Bij pedofiele mannen die op jongens vallen is de recidivekans ongeveer twee keer zo groot als bij pedofiele mannen die een voorkeur hebben voor meisjes

Overigens is het nog niet zo gemakkelijk te bepalen tot welke categorie iemand behoort. Zelfs ervaren therapeuten vergissen zich bij first offenders vaak in de seksuele oriëntatie, doordat daders hun ware voorkeur vaak heel overtuigend weten te verbergen. Een psychologische vragenlijst biedt in dit geval geen uitkomst, want de dader zou de achterliggende bedoeling van zo’n test gemakkelijk doorzien.

Betrouwbare resultaten kunnen we alleen verwachten van een test die de seksuele oriëntatie objectief meet. Om dat doel te bereiken, hebben onderzoekers drie methoden ontwikkeld. Die zijn alle drie gebaseerd op hetzelfde principe: de onderzoekers laten de proefpersoon afbeeldingen van kinderen en volwassenen zien en registreren verschillende typen reacties. Het is nog niet toegestaan de resultaten van deze methoden in een rechtszaak te gebruiken, en in het kader van een behandeling of onderzoek mogen deze methoden alleen worden toegepast met toestemming van de persoon die wordt onderzocht.

De eerste, en eigenlijk nogal voor de hand liggende methode gaat terug op de seksuoloog Kurt Freund van de Karelsuniversiteit in Praag. Hij ontwikkelde al in de jaren ’50 de zogeheten fallometrie, een erectietest. Daarbij worden veranderingen in de omvang en de lengte van de penis geregistreerd terwijl de proefpersoon afbeeldingen van naakte kinderen of volwassenen bekijkt. Ook heel subtiele reacties van het geslachtsorgaan zijn op deze manier meetbaar. Omdat de methode volgens sommige onderzoekers zeer nauwkeurige meetresultaten oplevert, gebruiken Angelsaksische therapeuten haar vaak om bij zedendelinquenten de aard en intensiteit van hun pedofiele neigingen te bepalen. Op basis van die informatie zetten ze dan een behandelplan op. Critici hebben echter bezwaren: de fallometrie zou de privacy van de onderzochte personen schenden en vatbaar zijn voor manipulatie. In Duitsland doet alleen onze werkgroep van de faculteit seksuologie van de Universiteit van Kiel onderzoek naar deze methode.

De tweede methode is een reactietest. Die maakt gebruik van het feit dat het brein slechts een beperkte verwerkingscapaciteit heeft en dat we gemakkelijk worden afgeleid door seksuele prikkels. De proefpersoon krijgt de opdracht een rode stip op een naaktfoto zo snel mogelijk te lokaliseren. In de regel hebben de proefpersonen voor het uitvoeren van deze taak enkele milliseconden langer nodig wanneer de afgebeelde persoon iemand is die ze seksueel aantrekkelijk vinden. Volgens seksuoloog Andreas Mokros uit Regensburg is het op deze manier heel goed mogelijk onderscheid te maken tussen mannen die zich schuldig hebben gemaakt aan kindermisbruik en andere criminelen. Uit de eerste tests blijkt dat de proefpersonen de onderzoeksresultaten ook niet ongemerkt kunnen vervalsen. Pogingen om de test te manipuleren, vallen op door abnormaal lange reactietijden.

De ontwikkeling van fMRI-scanners heeft het mogelijk gemaakt – dit is methode nummer drie – dat we tegenwoordig seksuele voorkeuren precies dáár kunnen meten waar ze ontstaan: in de hersenen. Een fMRI-scanner maakt de activiteit in het menselijk brein zichtbaar in de vorm van driedimensionale beelden.

Correspondeert een afbeelding met de seksuele voorkeur van de proefpersoon, dan worden neuronen in het beloningssysteem extra geactiveerd

Bij een eerste onderzoek, in 2006, heb ik samen met enkele collega’s een aantal mannen en vrouwen – zowel met een homoseksuele als een heteroseksuele geaardheid – in de scanner gelegd en telkens korte tijd naar een naaktfoto laten kijken. Telkens wanneer de afgebeelde geslachtsdelen correspondeerden met de seksuele oriëntatie van de proefpersoon, was er een verhoogde activiteit zichtbaar in het beloningssysteem en in delen van de motorische cortex. Een onderzoeksteam onder leiding van Boris Schiffer van het Academisch Ziekenhuis in Essen heeft in 2008 in twee studies weten aan te tonen dat ook bij pedofielen delen van het beloningssysteem sterker geactiveerd worden door naaktfoto’s van kinderen dan van volwassenen. Vooral in de nucleus caudatus en in de substantia nigra waren er verschillen in de activiteit te zien, zowel bij homoseksueel als bij heteroseksueel georiënteerde pedofielen.

Uit latere fMRI-studies is gebleken dat ook andere hersengebieden een rol spelen. Niettemin leiden de meeste onderzoeken tot een eenduidige conclusie: wanneer een afbeelding correspondeert met de seksuele voorkeur van de proefpersoon, worden neuronen in het beloningssysteem extra geactiveerd – ongeacht of de persoon in kwestie hetero, homo of pedofiel is.

Afgezien van de vraag naar de precieze lokalisatie kunnen we de hersenactiviteit ook als geheel bestuderen (zie kader op deze pagina). Zou het mogelijk zijn op een betrouwbare manier onderscheid te maken tussen pedofielen en gezonde mensen op grond van de activiteit van het hele brein? Inderdaad, daar zijn we begin dit jaar in geslaagd – en met verbazingwekkende nauwkeurigheid.

De seksuele voorkeur is zichtbaar op de hersenscan

Bij ons onderzoek met een fMRI-scanner hadden we het slechts bij drie van de 24 pedofielen bij het verkeerde eind en dachten we ten onrechte dat ze niet pedofiel waren. Bij alle 35 gezonde controlepersonen trokken we uit hun hersenactiviteit de correcte conclusie dat ze zich niet seksueel aangetrokken voelden tot kinderen.

We mogen deze resultaten niet overhaast generaliseren, want de pedofiele proefpersonen gaven hun voorkeur openlijk toe en probeerden het testresultaat dus niet te manipuleren. Er is inmiddels een vervolgonderzoek gestart om na te gaan of het mogelijk is dat de onderzochte persoon opzettelijk de fMRI-meting beïnvloedt. Overigens lijkt dat onwaarschijnlijk, aangezien het brein voor een deel al op seksuele prikkels reageert voordat die prikkels bewust worden waargenomen.

Voor we deze methode in de praktijk kunnen toepassen, moet er echter nog een andere vraag worden beantwoord die voor alledrie de objectieve methoden om seksuele voorkeuren te meten evenzeer van belang is: is het ethisch toelaatbaar dat wetenschappers iemands neigingen bespioneren zonder dat de persoon in kwestie daar controle over heeft? Mijn persoonlijke antwoord luidt: dat hangt ervan af.

Is het ethisch toelaatbaar dat wetenschappers iemands seksuele neigingen bespioneren zonder dat de persoon in kwestie daar controle over heeft?

Theoretisch zijn er verschillende toepassingen denkbaar, variërend van ondersteunend onderzoek om de juiste therapie te kunnen kiezen tot afschrikwekkende scenario’s zoals de screening van de totale bevolking op pedofiele neigingen.

De loutere vaststelling van een bepaalde seksuele voorkeur zou geen consequenties voor de betrokkenen hoeven te hebben, want in ons rechtssysteem zijn alleen handelingen strafbaar – neigingen niet. Om te beginnen is niemand verantwoordelijk voor zijn seksuele voorkeuren, want voor zover we nu weten worden die bepaald door neurobiologische factoren. Bovendien vergrijpen niet alle pedofiele mannen zich aan kinderen. Velen van hen slagen erin hun seksuele neigingen hun leven lang in toom te houden.

Een ander belangrijk punt is de vraag of de persoon in kwestie vrijwillig aan het onderzoek deelneemt. In dat geval is het naar mijn mening ethisch volstrekt gelegitimeerd fMRI-metingen te verrichten met het oog op de keuze van de meest geschikte therapie of het stellen van de prognose – vooral bij mensen die al zijn veroordeeld voor seksueel misbruik van een kind. Als vervolgonderzoek de betrouwbaarheid van dit soort objectieve metingen bevestigt, is het in laatste instantie aan de juristen om uit te maken of de resultaten van deze tests een rol mogen spelen in het strafproces.

Veel technische en biomedische uitvindingen kunnen zowel tot heil als tot schade van de mensheid worden aangewend. In zulke gevallen is het beter erop toe te zien dat zo’n uitvinding op een zinvolle manier wordt toegepast dan de nieuwe methode overhaast te verwerpen.

Meer wetenschapsnieuws in ons gratis Eos Weekblad op tablet. In de app kunt u ook de magazines Eos, Psyche&Brein en Memo aanschaffen.