Eos Blogs

ASO of BSO? Het beroep van je ouders bepaalt mee welke richting je leerkracht adviseert

Leerkrachten oriënteren leerlingen met een kwetsbare sociale achtergrond vaker naar een beroepsrichting in het secundair onderwijs dan leerlingen van een betere socio-economische komaf. Waarom beïnvloedt je sociale achtergrond het studieadvies van je leerkracht?

Stel je voor: je bent 12 jaar en het zesde leerjaar loopt op zijn einde. Jij en je beste vriend gaan volgend jaar naar de grote secundaire school in de stad. Tijdens de laatste oudercontacten van jullie lagere schoolcarrière vertelt de klasleerkracht welke richting zij jullie volgend jaar ziet volgen. Jullie hebben een vergelijkbaar rapport, niet uitmuntend, maar ook niet slecht, en zijn allebei gefascineerd door techniek en houten constructies.

De ouders van je beste vriend, beiden werkzaam aan de band in een koekjesfabriek, kregen het advies om een beroepsrichting te volgen in toekomst. Jouw mama, die arts is in het plaatselijke ziekenhuis, en papa, werkzaam als professor aan de universiteit, komen schijnbaar opgelucht thuis na het oudercontact. Ze vertellen je dat de klasjuf aanraadt om eerst een ASO-richting te proberen. Je staat perplex. Waarom mag je vriend zijn passie volgen terwijl jij naar een andere richting wordt gestuurd?

Onderwijswetenschappers vermoeden dat in dit soort situaties de sociale achtergrond van leerlingen meespeelt. Leerlingen uit sterkere socio-economische milieus krijgen minder vaak het advies om een beroepsgeoriënteerde studierichting in het secundair onderwijs te volgen dan leerlingen uit socio-economisch kwetsbare gezinnen, zelfs wanneer deze leerlingen dezelfde schoolresultaten behalen.

Sociale ongelijkheid in leerkrachtenadvies versterkt sociale ongelijkheid in studiekeuzes. Middenklasse-ouders sturen hun kroost immers vaker naar de meer prestigieuze ASO-richtingen dan ouders uit arbeidersmilieus, ongeacht de schoolprestaties, interesses en studiehouding van hun kind. Denk aan de ouders van je 12-jarige alter-ego. Zij hadden een persoonlijke voorkeur voor een ASO-richting en waren eigenlijk stiekem blij dat de klasleerkracht die keuze ook voor ogen had.

Sociale wortels van oriënteringscriteria

Om te begrijpen hoe en waarom sociale achtergrond meespeelt in advies, sprak ik met zestien leerkrachten uit verschillende Vlaamse basisscholen. Het ging telkens om leerkrachten die al studieadvies gaven aan hun leerlingen met het oog op het secundair onderwijs. Ook volgde ik 24 oudercontacten over oriëntering naar het secundair onderwijs, om te bestuderen hoe de interacties tussen leerkrachten en ouders op zo’n belangrijk transitiepunt vorm krijgen.

Leerkrachten ontkennen dat de sociale afkomst van leerlingen hun studieadvies beïnvloedt. 'Het kind met zijn capaciteiten staat centraal' is een dominant idee. Desalniettemin lijken leerkrachten onbewust de sociale achtergrond van leerlingen in rekening te brengen door enkele oriënteringscriteria te gebruiken die samenhangen met de sociale afkomst van leerlingen. Een voorbeeld is studiehouding.

Leerkrachten zijn geneigd om een ASO-richting te adviseren wanneer een leerling goed kan plannen, zelfstandig kan werken, initiatief neemt in klas of stipt taken maakt. Ouders met een sterkere sociale achtergrond stimuleren hun kinderen meer om zelfstandig te werken en goed te plannen. Wanneer leerkrachten advies baseren op de studiehouding van leerlingen, nemen ze eigenlijk de sociale afkomst van leerlingen ook mee.

We zijn maar de lagere school

Naast de sociale wortels van bepaalde oriënteringscriteria spelen ook percepties van leerkrachten over de rolverdeling in het keuzeproces een rol. Leerkrachten zijn er sterk van overtuigd dat hun verantwoordelijkheid in het studiekeuzeproces beperkt blijft tot informeren en adviseren. Het gezin heeft volgens hen altijd het laatste woord. Leerkrachten hechten bijgevolg veel waarde aan ideeën van ouders en passen studieadvies soms aan aan de voorkeuren van ouders. Of zoals een leerkracht het omschrijft: ‘We streven in ons advies altijd naar een consensus met de ouders. Want wij zijn tenslotte maar de lagere school van het kind.' Meegaandheid met sociaal bepaalde studiekeuzes van ouders leidt tot sociaal ongelijk studieadvies.

Mijn boodschap aan leerkrachten: vertrouw op uw expertise en durf op uw strepen staan

Helpen leerkrachten dan enkel sociale ongelijkheid in studiekeuzes mee bestendigen door hun advies? Niet helemaal. Ondanks de invloed van sociale achtergrond op studieadvies kunnen leerkrachten de sociale kloof in studiekeuzes enigszins verkleinen. Leerkrachten keuren keuzes van hoogopgeleide, gegoede ouders voor ASO-richtingen af wanneer ze te weinig rekening houden met de capaciteiten, studiehouding en interesses van hun kind.  Wanneer leerkrachten deze ouders overtuigen om voor een andere richting te kiezen, verkleinen ze sociale ongelijkheid in studiekeuzes.

Leerkrachten slagen hier vaak niet in: ingegeven door de overtuiging van minimale verantwoordelijkheid in het studiekeuzeproces, adviseren ze heel voorzichtig en dringen ze niet aan bij ‘foute’ studiekeuzes van ouders. Ook al dacht je klasleerkracht misschien dat een beroepsrichting je eigenlijk wel zou liggen, toch ging ze uiteindelijk mee in de voorkeur van je ouders… Het gevolg: sociale ongelijkheid in studiekeuzes blijft bestaan.

Advies als hefboom voor sociaal eerlijke studiekeuzes?

Een blik op de verklaringen voor sociale ongelijkheid in studieadvies tonen ons hoe leerkrachten advies én studiekeuzes minder afhankelijk kunnen maken van de sociale achtergrond van leerlingen. Een bewustzijn van de sociale bepaaldheid van bepaalde oriënteringscriteria is een stap in de goede richting. We kunnen het leerkrachten niet kwalijk nemen dat ze bijvoorbeeld de studiehouding van leerlingen in rekening brengen bij advisering, aangezien een goede studiehouding erg belangrijk is om te slagen in theoretische richtingen. Maar een bewustzijn van de sociale wortels ervan kan leerkrachten ertoe aanzetten om op school meer aandacht te besteden aan het aanleren van een goede studieattitude, zodat die minder afhankelijk wordt van het sociale milieu waarin een leerling opgroeit.

Bovenal lijkt een grotere stem van leerkrachten in het keuzeproces cruciaal om ongelijkheid in studieadvies en studiekeuze in te dammen. Grotere (percepties van) verantwoordelijkheid en autonomie leiden ertoe dat leerkrachten meer hun eigen inschattingen volgen in advies en erin slagen om ouders te overtuigen, wanneer hun advies afwijkt van een vooropgestelde studiekeuze. Studieadvies kan wel degelijk een hefboom zijn om sociale ongelijkheid in studiekeuzes te verkleinen, maar enkel als de leerkracht in haar/zijn professionele rol in oriëntering wordt erkend en die zelf opneemt. Mijn boodschap aan leerkrachten: vertrouw op uw expertise en durf op uw strepen staan. Wie weet belanden onze 12-jarige kameraden dan toch nog in dezelfde beroepsrichting in het middelbaar, zoals ze allebei echt wilden…