Eos Opinie

Een passief en empathisch luisterend oor is een overschatte vaardigheid bij therapeuten

‘Meer kennis maakt je geen betere therapeut. In de praktijk geeft een goede relatie met de cliënt de doorslag.’ Dat stond onlangs in een Psyche&Brein-artikel over de opleiding van Nederlandse psychologen. Lezer Veerle Herrygers reageert.

Vijf jaar lang heb ik hulp moeten zoeken voor psychologische problemen. Een burn-out, veroorzaakt door een reorganisatie op het werk met een gebrek aan hiërarchische ondersteuning, bracht mij zeven maanden voltijds ziekteverlof. Nadat ik opnieuw deeltijds aan het werk ging, bleef volledige genezing moeilijk. Ik had ook belangrijke psychosomatische klachten, veroorzaakt door een paar hardnekkige medische problemen, waaronder schouderontwrichtingen met heel wat spoedopnames en een handvol mislukte operaties. Dat resulteerde in zware artrose. Dat die medische geschiedenis en de bijhorende pijn mij ook veel stress gaven, werd lange tijd niet herkend.

Gedurende het hele proces maakte ik kennis met heel veel verschillende zorgverleners in de psychische hulpverlening met een grote variatie aan scholingsgraad: van de reikitherapeut tot de psychiater. Ik maakte kennis met de ‘alternatieve’ gezondheidszorg – die heel sterk op intuïtie vertrouwt–, met de ‘evidence based’ standaardprotocollen – die op een nogal klakkeloze manier worden toegepast –  en met sterk individuele begeleiding, afgestemd op mijn persoonlijke situatie. In het begin bezocht ik vooral weinig geschoolde zorgverleners, die zich elke keer beriepen op de goede therapeutische relatie. Pas nadat ik zelf besloot om enkel nog met goed opgeleide therapeuten samen te werken, trad er een grondig genezingsproces op.  Bij hen ontstond een therapeutische vertrouwensrelatie waarin zowel empathie als vakkennis een belangrijke rol speelden.

Vanuit deze ervaring beschrijf ik de Vlaamse situatie van psychische zorgverlening, die zeer sterk verschilt van de Nederlandse. Zo kom ik tot een andere conclusie over het belang van opleiding dan in het artikel dat onlangs in Psyche&Brein verscheen: ‘Niet de slimste, maar de aardigste. Hoe belangrijk is certificering voor een therapeut?’

Beschermde titel

In dat artikel over de Nederlandse opleiding tot psycholoog in de geestelijke gezondheidszorg komt de Belgische situatie kort aan bod in het kaderstuk, maar die informatie is onnauwkeurig. Zeker binnen de huidige Vlaamse situatie is de titel van het stuk ‘Niet de slimste, maar de aardigste’ een groot probleem. Ik begrijp de bezorgdheid uit het artikel over de over-educatie, die niet alleen voor psychologen een probleem vormt, maar ook voor patiënten die hun medische kosten steeds hoger zien oplopen. Bij het lezen van een artikel is het voornamelijk de titel die blijft hangen. Daarom geef ik hier graag kijk op de andere zijde van de medaille.

In Vlaanderen is psycholoog een beschermde titel die je enkel mag gebruiken als je een masterdiploma psychologie hebt. Dat diploma wordt uitgereikt door één van de vier Vlaamse universiteiten, waar je enkel toegang tot krijgt als je eerst een academisch bachelordiploma behaald hebt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de academische bacheloropleidingen die zeer theoretisch zijn en de beroepsgerichte professionele bacheloropleidingen. Verpleegkundigen, maatschappelijke assistenten of bachelors in de toegepaste psychologie die zo’n professioneel bachelordiploma behaald hebben, krijgen pas toegang tot de masteropleiding als zij daarvoor ook nog een stevig pakket aan theorie verwerkt hebben.

Dat wordt het schakelprogramma genoemd en omvat een pakket van 50 tot 90 studiepunten, afhankelijk van de vooropleiding en de universiteit. Studiepunten geven een studiebelasting aan: 60 studiepunten komen overeen met een jaar voltijds studeren. Klinische psychologie is in België één van de opties binnen de vijfjarige basisopleiding tot psycholoog (300 studiepunten: 180 voor de academische bachelor en 120 voor de masteropleiding of minstens zes jaar en 350 studiepunten als je via de professionele bachelor binnengestroomd bent). Als je die gevolgd hebt, ben je dus na vijf jaar ‘klinisch psycholoog’ (ook een beschermde titel) en kan je werken in heel wat gezondheidsberoepen waar psychologen nodig zijn.

Omzeilbare wetten

Psychotherapie is in België sinds 2016 ook een beschermde term. Enkel houders van één van drie mogelijke diploma’s – master in de klinische psychologie, in de klinische pedagogie of arts –  én met een aanvullende therapeutische opleiding van minstens 71 studiepunten, mogen psychotherapie geven. Die opleiding is eerder praktisch van aard en moet gecombineerd worden met een actieve uitvoering van het beroep onder supervisie. In de praktijk duurt ze daarom langer (misschien vandaar de vermelding ‘vierjarige specialisatie tot klinisch psycholoog’ in het artikel), maar het zijn de studiepunten die de zwaarte van een studieprogramma bepalen.

België is echter specialist in omzeilbare wetten. Men is vergeten om de term psychotherapeut ook te beschermen. Die mag iedereen gebruiken. Daardoor bestaat er een best groot circuit van gezondheidsprofessionals met een professionele bachelor, praktisch opgeleide mensen, die na de aanvullende opleiding in de psychotherapie (wederom vooral een praktische opleiding) zichzelf wél psychotherapeut noemen. Wegens een groot gebrek aan klinische psychologen heeft deze sector zijn handen meer dan vol.

Daarnaast is er sinds de bescherming van de term psychotherapie ook nog een circuit ontstaan van coaches. Diezelfde beroepen uit de vorige paragraaf noemen zich tegenwoordig coach in plaats van therapeut, hetzij met misschien wat meer schaamte. De groep coaches is nog veel uitgebreider: ze omvat zowel de psychiatrische verpleegkunde met aanvullende therapeutenopleiding, als de enneagramcoach, de reikibehandelaar of de ademcoach: zorgverleners met nauwelijks of geen zinvolle opleiding die toch op zelfstandige basis ‘cliënten’ met psychische problemen helpen.

Het bestaan van drie Vlaamse websites - vindeenpsycholoog.be, vindeentherapeut.be en vindeencoach.be - waarop veel patiënten een zorgverlener zoeken, illustreert de situatie goed. Op het eerste gezicht lijken de verschillen duidelijk. Maar als je zoekt op het probleem waarmee je bij hen terecht kunt, kun je op elk van de drie websites selecteren op burn-out, angstaanvallen, of psychosomatische klachten: duidelijke klachten waar een medische behandeling aangewezen is.

Klik

Voor de meeste patiënten is het onderscheid tussen klinisch psychologen, psychotherapeuten of coaches nauwelijks duidelijk. En er bestaat in Vlaanderen zo goed als geen terugbetaling door de ziekteverzekering voor psychotherapie, waardoor nog steeds heel veel huisartsen niet echt samenwerken met een psycholoog. Als ik vrienden en collega’s hoor die dezelfde weg bewandeld hebben, zegt bijna elk van hen dat de huisarts niet eens een naam van een psycholoog kon geven. De patiënt moet dus heel vaak zelf een geschikte therapeut zoeken. Veel huisartsen geven als beste advies: “Kies maar iemand en als het niet klikt, moet je een ander kiezen’. Elk van deze coaches of ‘psychotherapeuten-die-geen-psychotherapie-mogen-geven’ zullen zichzelf commercieel in de markt prijzen met de titel en de kernboodschap van het Psyche&Brein-artikel, en in lijn met het advies van die huisartsen: “Je moet niet de slimste zoeken, maar de aardigste. Onderzoek heeft aangetoond dat de therapeutische relatie belangrijker is dan de therapie die gebruikt wordt.” Empathie, de eigenschap die men als basis ziet van een therapeutische relatie, heeft voor de therapeuten en coaches een bijna heilige status.

Bij Mia Leijssen, emeritus professor gespecialiseerd in de psychotherapie, vond ik een ander verhaal. In haar boekje Gids beroepsethiek schrijft ze dat een goede therapeut voldoet aan vier vereisten. Een psychotherapeut moet (1) de nodige vakkennis hebben, zowel theoretisch als praktisch, (2) beschikken over cognitieve intelligentie omdat psychotherapie altijd een wisselwerking is tussen diagnose en genezing en diagnosticeren een belangrijke mate van intelligentie vereist, (3) een hoge mate van emotionele intelligentie bezitten, en dat omvat zowel empathie voor de ander als zelfkennis en (4) de juiste deontologische vaardigheden bezitten.

Vanuit dat standpunt kan je wel de strijd aangaan tegen de wildgroei van therapeuten en coaches. Vanuit ditzelfde standpunt is het ook bizar dat in België artsen na een basisopleiding van zes jaar, maar voornamelijk in de gezondheid van het fysieke lichaam, de klinische psychologie mogen uitoefenen of na een extra therapeutische opleiding psychotherapie mogen geven. Behalve die artsen die zich gespecialiseerd hebben tot psychiater, hebben zij immers nauwelijks een theoretische vakopleiding tot psycholoog gekregen.

Het standpunt van Mia Leijssen toont een heel ander verhaal dan wat het vermelde onderzoek in artikel Psyche&Brein beweert, maar lijkt toch een pak vollediger. Want wat gebeurt er als een ‘psychotherapeut-die-geen-psychotherapie-mag-geven’ geen kennis heeft over slaapstructuur en slaaphygiëne? Hoe kan hij dan de juiste psycho-educatie geven aan zijn patiënt? Of zal hij toch vooral het verdriet van de depressie beluisteren en zal de slaap dan wel vanzelf beteren? Of wat als zo’n therapeut twintig jaar geleden in een opleiding een half blaadje theorie gekregen heeft over trauma bij oorlogsveteranen en slachtoffers van seksueel misbruik en daarna alle opleidingen daarover vermeden heeft omdat hij de neurofysiologie te moeilijk vindt? Hoe kan hij dan een juiste diagnose stellen uit de verhalen van zijn patiënt die een ander trauma opgelopen heeft? Zal hij dan toch maar elke keer opnieuw zeer empathisch het traumatisch verhaal beluisteren?

Of wat als zo’n therapeut daarentegen wel gretig de maatschappelijke trend volgt, die steeds meer kinderen en volwassenen labelt met autisme en ADHD, maar zich daarvoor enkel baseert op het type vooroordeelbevestigend vragenlijstjesonderzoek? Wat als hij niet de vaardigheden heeft om kwaliteitsvol onderzoek van slecht onderzoek en kwaliteitsvolle vakbladen van opiniërende vakbladen te onderscheiden? Zal die na een paar verhalen waarin autistiforme kenmerken naar voren komen, zijn patiënt begeleiden in het moeilijke aanvaardingsproces van een stevige mentale beperking omdat hij gelezen heeft dat ‘een beetje autisme niet bestaat’? Zal hij dan zeer empathisch het nieuwe narratief van deze patiënt helpen opbouwen?

Overschatte vaardigheid

Een passief empathisch luisterend oor is een sterk overschatte vaardigheid binnen de wereld van de Vlaamse therapeuten, een tot heilige god verheven persoonskenmerk die zorgverleners als vanzelf goede psychotherapeuten maakt. Het artikel in Psyche&Brein merkt terecht op dat het levenslang leren in Nederland waarschijnlijk de bal doorslaat door te véél regulatie. Van een theoretisch goed gevormde psychotherapeut die ook een praktische opleiding heeft gevolgd, mag terecht verwacht worden dat hij zichzelf bijschoolt, maar dat kan ook op eigen initiatief via vakbladen of via zelfgekozen opleidingen. Psychotherapeuten zijn idealiter immers intelligente mensen met een groot gevoel voor deontologie die op eigen houtje de ontwikkelingen in hun vakgebied kunnen opvolgen en de nieuwe kennis creatief en intelligent kunnen toepassen.

Als de opleidingsinstituten dat niet kunnen garanderen binnen een basisopleiding van pakweg vijf tot zes jaar, dan moeten de basisopleidingen herbekeken worden. Want slecht opgeleide psychotherapeuten die diagnoses stellen op basis van een paar vragenlijstjes en enkel klakkeloos zogenaamde ‘evidence based’ protocolletjes toepassen (zoals de verzekeraar het voorschrijft?) op patiënten die niet tot de zeer strikte doelgroep van dat onderzoek behoren, zullen inderdaad geen betere successen behalen dan iemand zonder gerichte opleiding. En als onderzoek dan blijft aantonen dat het theoretisch inzicht nauwelijks een verschil maakt, moet het onderzoek in de klinische psychologie misschien onder de loep genomen worden. Want daar ligt de basis van elke hoogstaande geneeskundige behandeling.

Wat is het verschil tussen een psycholoog en een psychiater?

Lees hier het antwoord