Gewelddadigheid is een ziektebeeld, net zoals depressie

19 september 2013 door GV

We kunnen niet om biologische factoren heen als we geweld willen begrijpen, stelt de eminente neurocriminoloog Adrian Raine. ‘Gewelddadig gedrag is een biosociale legpuzzel, met de hersenen als kern.’

Onderzoek naar de biologische basis van misdaad zat lang in het verdomhoekje, maar de tijden zijn veranderd. Een biologisch perspectief op menselijk gedrag is niet langer controversieel, iets wat neurocriminoloog Adrian Raine alleen maar toejuicht. We kunnen niet om biologische factoren heen als we geweld willen begrijpen, stelt de eminente Britse onderzoeker. ‘Gewelddadig gedrag is een biosociale legpuzzel, met de hersenen als kern.’

Vijftien jaar lag zijn boekvoorstel te vergelen in de lade. Geen uitgever waagde zich eraan. Vandaag heeft The Anatomy of Violence, in het Nederlands verschenen als Het gewelddadige brein, het potentieel van een bestseller. Voor Adrian Raine, hoogleraar aan de Universiteit van Pennsylvania, betekent het boek de synthese van 35 jaar onderzoek naar de biologische wortels van misdaad en geweld.

Maar Raine wil meer dan het publiek wetenschappelijk informeren; hij wil ook de praktische gevolgen verkennen van onze groeiende neurocriminologische kennis. Wat impliceert die voor onze opvattingen over behandeling, strafrecht en sociaal beleid? Hoe kunnen we haar inzetten om het geweld en leed in de wereld te verminderen? Want anders dan velen denken, betekent biologie geen noodlot, benadrukt Raine. Vaak creëren omgevingsfactoren de neuronale basis van antisociaal gedrag, en biologische kwetsbaarheid kan opgevangen worden door de omgeving.

Uw onderzoek lag lang gevoelig. U emigreerde zelfs naar de VS vanwege het taboe erop in Groot-Brittannië.

Én omdat ik in de VS meer moordenaars had om te bestuderen. Maar tot de vroege jaren 1990 gold onderzoek naar de biologie van geweld inderdaad als biologisch-deterministisch en zelfs racistisch. Iedereen wist toch dat misdaad sociale oorzaken heeft? Die reactie is niet zo vreemd, want je hersenen en je DNA kun je niet zien, sociale factoren wel: verpauperde wijken, alcoholisme, kindermishandeling. Toen we hersenscans maakten van moordenaars, konden we de biologie van geweld voor het eerst daadwerkelijk aanschouwen.

‘Biologisch onderzoek kan misbruikt worden, maar sociologisch onderzoek evenzeer’

Daarnaast heb je de jammerlijke geschiedenis van het misbruik van biologisch onderzoek, zoals sterilisatie van mensen met een laag IQ aan het begin van de vorige eeuw. Sommigen vrezen dat mijn soort onderzoek tot een nieuwe eugenetische beweging zal leiden. Maar bedenk even het volgende: in de VS kun je levenslang krijgen zonder mogelijkheid tot vrijlating, en in slechts zes staten hebben gevangenen recht op seks. Dat is eugenetica door sociaal beleid, want die mensen kunnen zich niet voortplanten. Biologisch onderzoek kan misbruikt worden, maar sociologisch onderzoek evenzeer. Moet je het daarom afwijzen? Neen, je moet de potentiële gevaren nagaan en daar open over discussiëren.

Wat weten we over de anatomie van geweld?

De zaden van het kwaad worden vroeg in het leven gezaaid. Erfelijkheid is er één van. Meer dan tweehonderd tweeling- en adoptiestudies geven duidelijk aan dat zowat de helft van de menselijke variatie in antisociaal en agressief gedrag aan de genen ligt. Dat is veel, maar het betekent ook dat zowat de helft aan omgevingsfactoren ligt. Vooral prenatale en vroeg-postnatale omgevingsinvloeden zijn daarbij erg belangrijk, omdat ze een grote impact hebben op het zich ontwikkelende brein. Toxines in de prenatale omgeving zijn bijvoorbeeld nefast.

Kinderen van wie de moeder rookte tijdens de zwangerschap, lopen twee tot drie keer meer risico om zich tot gewelddadige criminelen te ontwikkelen, daarbij gecontroleerd voor het feit dat rokende moeders sociaal verschillen van niet-rokende. Voor alcohol tijdens de zwangerschap geldt hetzelfde verhaal: één drankje per week verhoogt agressie bij het kind al met 30 procent.

Foetaal alcoholsyndroom, wat echte hersenschade impliceert, geeft negentien keer meer kans op een veroordeling als volwassene. Ook lood is bijzonder neurotoxisch. Het tast vooral de frontale cortex aan, een hersendeel dat betrokken is bij gewelddadigheid. Peuters stoppen zowat alles in hun mond en absorberen zo ook het lood in de bodem. Veranderende loodniveaus in het milieu verklaren 91procent van de variatie in geweldsmisdrijven in de VS. Dat is een extreem sterke relatie.

Daarnaast heb je factoren als slechte voeding, mishandeling en emotionele verwaarlozing. Een tekort aan ijzer, zink, eiwitten, vitamine B2 en omega-3 bij de zwangere vrouw of het opgroeiende kind leidt tot een lager IQ en verhoogt de kans op gedragsstoornissen.

Langdurige stress verstoort dan weer het stressreactiesysteem van de hersenen, wat de groei van en verbindingen in het brein beïnvloedt. Dergelijke sociale en biologische processen leggen de neuronale basis van misdaad en geweld, in interactie met genetische kwetsbaarheid.

Hoe werkt dat op genetisch niveau?

Genen coderen voor eiwitten en enzymen die het biologisch functioneren veranderen. Variaties in de genen die instaan voor onze neurotransmitterhuishouding leiden bijvoorbeeld tot verschillen in waarneming, emotie en gedrag. Zo is het transportgen voor serotonine in zijn kort-allele versie in verband gebracht met impulsief geweld. Serotonine stabiliseert stemmingen. Een laag serotoninegehalte zorgt ervoor dat we extreem reageren op emotionele prikkels, wat tot redeloos gedrag kan leiden.

Zowel het functioneren als de structuur van ons brein heeft een sterke erfelijke component. Wij maakten hersenscans van moordenaars die laten zien dat hun hersenen structureel en functioneel anders zijn. Hun prefrontale cortex bevat 11 procent minder neuronen en functioneert veel slechter dan die van controlepersonen. De prefrontale cortex is de beschermengel van ons gedrag. Hij is betrokken bij het afremmen van onze impulsen, zorgt ervoor dat we ons in toom houden als we boos zijn. Als hij slaapt, zoals het geval is bij moordenaars met zwak prefrontaal functioneren, kan de duivel naar buiten komen.

Zijn de oorzaken daarvan genetisch?

Dat is zeker mogelijk, omdat de prefrontale structuur en het functioneren ervan een hoge erfelijkheidsgraad vertonen. Maar ook de omgeving kan een grote rol spelen. Ik vermeldde al factoren zoals toxines, maar zelfs iets simpels als je baby schudden kan de prefrontale schade veroorzaken die we bij volwassen misdadigers aantreffen. Als een moeder haar huilende baby schudt, gaat het hoofdje van voren naar achteren. Daarbij schuurt de frontale cortex tegen een benig uitsteeksel aan de schedel en raakt beschadigd. Ook geboortecomplicaties, zoals zwangerschapsvergiftiging en zuurstofgebrek, kunnen tot diverse neurologische stoornissen leiden, met een gewelddadige aanleg als resultaat.

Kan de genetische en biologische bagage zo zwaar zijn dat zelfs de beste thuissituatie haar niet kan corrigeren?

Ik denk van wel. Als een kind opgroeit in een stabiel, warm gezin, maar zich van bij het begin problematisch gedraagt, moeten we genetica en biologische risicofactoren voor geweld vermoeden. Wij splitsten onze moordenaars op in twee groepen: degenen met een relatief goede achtergrond en zij met een slechte. De prefrontale schade bleek interessant genoeg het grootst bij de eerste groep. Waarom? Als je een moordenaar hebt met een slechte thuissituatie, wat maakte hem dan zo? Wellicht de thuissituatie. In het andere geval was het niet de thuissituatie; dat zijn de individuen met een slecht prefrontaal functioneren. Ik krijg wanhopige brieven van liefdevolle moeders die hun uiterste best doen, maar hun kind niet kunnen controleren. Daar moeten we de biologie verdenken.

Dus geboren geweldenaars bestaan?

In se is er geen noodlot voor geweld, biologisch noch sociaal. Wel zijn er factoren vroeg in het leven die het risico sterk verhogen. Geboortecomplicaties in combinatie met verwaarlozing als kind verdriedubbelt bijvoorbeeld het risico op gewelddadige criminaliteit twintig jaar later. Sommige achtergronden verhogen het risico eveneens, zoals de bekende factor armoede. Dat hoeft niet noodzakelijk via sociale mechanismen te werken: armoede kan leiden tot slechte voeding en een gebrek aan omgevingsverrijking van de hersenen, en dus tot later antisociaal gedrag. In verpauperde woningen vind je bijvoorbeeld ook vaker verf op basis van lood.

Eenzelfde biologische aanleg kan tot een verschillende uitkomst leiden. Sommige mensen hebben alle risicofactoren en worden toch niet antisociaal. Neem mezelf: ik heb de hersenscan van een seriemoordenaar, heb een lage hartslag in rust, wat één van de beste voorspellers van delinquent gedrag is die we kennen, had voedingstekorten als kind, er waren complicaties bij mijn geboorte en nog zo wat. Toch werd ik geen seriemoordenaar Waarom? Vermoedelijk omdat ik beschermende factoren had, zoals liefdevolle ouders en een gestructureerde omgeving.

Wat maakt seriemoordenaars anders dan andere moordenaars?

Daar bestaat geen systematisch onderzoek naar. Onze beste vergelijking is die tussen beredeneerde en impulsieve moordenaars. De meeste moordenaars doden slechts één keer, meestal in een vlaag van emoties. Een kleinere groep moordenaars vertoont echter roofzuchtige agressie: zij zijn koelbloedig en plannen hun daden zorgvuldig. De meeste seriemoordenaars passen in dat plaatje. De impulsieve, emotionele moordenaars zijn degenen met de prefrontale schade.

‘Sommige mensen hebben alle risicofactoren en worden toch niet antisociaal. Neem nu mezelf’

Bij berekenende moordenaars blijkt de prefrontale cortex echter prima te functioneren. Dat bleek ook het geval bij Randy Kraft, de enige seriemoordenaar die we tot nog toe onder de scanner legden. In het dagelijks leven werkte Kraft als ICT’er en stond hij bekend als een aardige, hardwerkende man. Tussen 1971 en 1983 vermoordde hij echter minstens 64 jonge mannen, na hen gedrogeerd, gemarteld en verkracht te hebben. Zulke daden vergen een planmatige, nauwgezet werkende geest, en dus goede prefrontale controle. Bij roofzuchtige, berekenende moordenaars zien we wel een toegenomen activering van het limbisch systeem, het domein van de emoties.

Wellicht schuilt daar een diepgewortelde woede en agressie, die deze koelbloedige moordenaars door hun prefrontale controlemechanismen op een relatief doordachte manier kunnen botvieren. Als ik psychopaten als model neem voor seriemoordenaars – en de meesten zijn wellicht psychopaat – kunnen we bij seriemoordenaars een 18 procent kleinere amygdala verwachten. Dit hersendeeltje, onderdeel van het limbisch systeem, is een emotionele motor van moreel gedrag, omdat het voor gevoelens van schuld, spijt en geweten zorgt. Bij complexe morele keuzes wordt onze amygdala geactiveerd, maar bij psychopaten is dat veel minder het geval.

Maar waarom voelen ze de drang om te doden?

Eén hypothese luidt dat ze een te lage fysiologische prikkeling hebben, vanwege een lage hartslag in rust. Kinderen met een lage hartslag zijn niet alleen antisocialer en hyperactief, maar zoeken ook extremere prikkels op. Ze plegen winkeldiefstallen of sluiten zich aan bij een bende. Alleen zo kunnen ze hun prikkeling op een normaal niveau krijgen. Ook inbrekers zijn prikkelzoekers: inbreken geeft hen een kick. En ja, voor sommigen is het opwindend om te doden.

Neurocriminologisch onderzoek zet onze opvattingen over verantwoordelijkheid en straf op de helling, stelt u.

Veel gewelddadige criminelen zijn het product van factoren waar ze niet om hebben gevraagd, zoals een drinkende moeder, ondervoeding en mishandeling, met beschadigde hersenen tot gevolg. Neem daar de sociale factoren bij: het lage IQ, het falen op school, de verminderde kansen in de maatschappij. Als die omstandigheden hen gevormd hebben, moeten we hen dan niet anders behandelen dan zij die geen risicofactoren hadden en toch beslissen iets verkeerds te doen? Wij veronderstellen ten onrechte dat iedereen over zelfcontrole en het vermogen tot zelfreflectie beschikt, maar die vermogens hebben we in gradaties, net zoals intelligentie. Ze hangen af van het functioneren van je prefrontale cortex.

In de VS worden hersenscans al gebruikt in rechtszaken.

Steeds meer advocaten verwijzen ernaar, zeker in moordzaken, om te argumenteren dat de beklaagde de zelfcontrole mist die anderen wel hebben. Dat veroorzaakt spanning, want is het op een bepaald niveau geen hersenexcuus? Je kunt die vroege risicofactoren toch niet negeren? De wet gelooft in de vrije wil, in het idee dat we de volledige controle hebben over onze daden. Volgens mij is de vrije wil een illusie, maar als we dan toch in het concept meegaan, moeten we besluiten dat sommigen meer vrije wil hebben dan anderen. Hun vrije wil werd al vroeg ingeperkt door factoren buiten hun controle.

Wat moeten we dan met hen aan?

Vrijlaten kan niet, want we moeten de maatschappij beschermen. Ik probeer met mijn verdediging van een biologisch-medisch perspectief op misdaad tot een nieuwe benadering te komen. Kunnen we een vernieuwende behandeling ontwikkelen die alle componenten van gewelddadig gedrag aanpakt, ook de biologische, en die deze mensen tegelijk humaner behandelt dan nu het geval is? Herhaald crimineel gedrag is een klinische aandoening die biologische én sociale oorzaken heeft, net zoals depressie. Criminelen staan laag op de maatschappelijke ladder, hebben een instabiele thuisomgeving, zijn vaak werkloos en functioneren sociaal slecht. Als we een klinische benadering hanteren, zoals bij depressie, kunnen we hen beter helpen.

Waaruit zou uw behandeling bestaan?

Ik zou de hersenwerking proberen te verbeteren. Aangepaste voeding is daar één component van. Het toedienen van visolie blijkt agressief gedrag in gevangenissen significant te verminderen, dankzij de omega-3-vetzuren. Mindfulness blijkt het prefrontaal functioneren te verbeteren. Ik zou ook cognitieve gedragstherapie en medicatie inzetten. Natuurlijk is een gepersonaliseerde aanpak noodzakelijk. Je moet eerst de oorzaken van het problematische gedrag vinden, zodat je ze gericht kunt aanpakken. Bij antisociale kinderen met een lage hartslag helpt stimulerende medicatie die de hartslag verhoogt bijvoorbeeld veel meer dan cognitieve gedragstherapie.

Maar de maatschappij kan ook preventief te werk gaan. Als je het geweld wilt stoppen, moet je met biosociale middelen investeren in opgroeiende kinderen. Experimenten met vroege interventieprogramma’s, waarbij vrouwen uit de lagere sociale klasse advies krijgen en opgevolgd worden vanaf de zwangerschap tot enkele jaren daarna, geven indrukwekkende uitkomsten.

U verdedigt ook de preventieve detentie.

Ik werp die mogelijkheid op, meer niet. Wat als we in de toekomst met 70 procent zekerheid kunnen voorspellen, op basis van biologische en sociale risicofactoren, dat iemand een gewelddadige crimineel wordt? De plaats waar we die persoon een poos opsluiten zou veel aangenamer zijn dan een gevangenis, en we zouden er de risicofactoren aanpakken. Maar wellicht wil niemand van ons dat, want het is vreselijk onrechtvaardig tegenover degene die dat gedrag nooit zou ontwikkeld hebben. Ik zou zelf trouwens de eerste zijn om opgesloten te worden, nog voor ik een misdaad heb begaan, een bijzonder onprettige gedachte.

Anderzijds, ook nu treffen we dagelijks vergelijkbare besluiten. Als jij iets mispeuterd hebt, sluiten we jou dan op of niet? Je moet ook naar de andere kant van de medaille kijken: wat als je veel levens kunt redden? Dit wordt een erg moeilijke neuro-ethische discussie: die over de balans tussen onze burgerrechten en de bescherming van de maatschappij.

Adrian Raine is hoogleraar neurocriminologie aan de Universiteit van Pennsylvania. Hij doet al 35 jaar onderzoek naar de neurobiologische en biosociale oorzaken van antisociaal en gewelddadig gedrag bij kinderen en volwassenen en is een van de bekendste onderzoekers op dat terrein. Zijn boek The Anatomy of Violence verscheen bij uitgeverij Balans als Het gewelddadige brein.

Dit artikel verscheen eerder in Psyche & Brein, nr. 4, 2013