Hersenen, vrije keuze en onvrije wil

Met enige regelmaat verschijnen er publicaties met wetenschappelijke bewijzen dat de vrije wil niet zou bestaan. Als dit waar is, dan heeft dat verregaande consequenties… Kunnen we dit ook anders zien?    

In beschouwingen over hoe onbewuste impulsen in de hersenen ons leven bepalen, waarbij het idee dat wij zelf keuzes maken een illusie zou zijn, wordt meestal het eerst gedacht aan wat dit betekent voor de rechtsspraak. Want kun je iemand nog aansprakelijk stellen voor zijn of haar daden als wij geleefd worden door processen in de hersenen? Maar de consequenties gaan veel verder!

Zo wordt het onmogelijk om jezelf te verwerkelijken, dat wil zeggen om keuzen te maken en aan de verwerkelijking daarvan te werken. Een studie volgen, een kamer inrichten, een muziekinstrument bespelen, leren autorijden of programmeren… als dit alles niet meer is dan het gevolg van elektrische stroompjes en chemische omzettingen in de hersenen, waar blijf je dan zelf nog?  

Wat ook sneuvelt is het voldane gevoel dat optreedt als je moeilijkheden hebt overwonnen, een ontdekking hebt gedaan of iets bereikt hebt. Het idee dat de mogelijkheden die je gezien hebt en de keuzen die je hebt gemaakt vruchtbaar zijn geweest, en misschien ook belangrijk voor anderen. Wat zou dit nog betekenen wanneer er geen bewuste ‘ik’ is, die creatief is geweest, keuzen heeft gemaakt en heeft doorgezet.

Een ander aspect van het leven dat door de uitkomsten van het neurologisch onderzoek lijkt te ‘verdampen’ is het vermogen lief te hebben of sociaal te zijn. Want hoe zouden wij daartoe in staat zijn, als wij eigenlijk ‘zelf’ niet bestaan, als we niet meer zijn dan biologische mechanismen, gevormd door ons DNA dat de hersenen heeft gedicteerd welke kwaliteiten wij in een partner aantrekkelijk vinden en in hoeverre wij met soortgenoten samenwerken.

Dan kan liefde niet meer betekenen dat mensen elkaar stimuleren om hun eigen keuzen te maken, deze te verwerkelijken en zich te ontwikkelen.

Door alleen naar biochemische processen te kijken verliest ook de ethiek, die we hebben ontworpen om elkaars vrijheid en ontwikkeling te respecteren, aan betekenis. Dit kan tot uitdrukking komen in de psychiatrie, op het moment dat slachtoffers van omstandigheden die hun vrijheid belemmeren, in het gezin of in de maatschappij, met medicijnen worden opgelapt en gesust, terwijl er aan de oorzaak van hun problemen niets gedaan wordt.     

Wat hier in het geding is, is het idee van een zinvol leven, want daarvan kan alleen sprake zijn als je een bewust wezen bent, dat als vrijheid tot z’n recht kan komen. Door de kansen die je hebt gezien, door wat je verwerkelijkt hebt, door wat dit voor anderen betekent, door hoe je hebt samengewerkt en tenslotte door wat je van dit alles begrepen hebt.

Als het idee dat we hier zèlf aan het werk zijn tot een illusie wordt verklaard en daarmee gediskwalificeerd, wat blijft er dan van ons over? Dan voltrekt het leven zich aan ons, waarbij we nu eens zus en dan weer zo functioneren, nu eens voldaan, en dan weer niet…

Descartes

Maar als gedegen wetenschappelijk onderzoek ons nu laat zien dat wij worden geleefd door de diverse hersenfuncties die onder onze schedel actief zijn, wat zouden we er dan tegenin kunnen brengen? Moeten we dan niet ophouden met zeuren, de rechtspraak ‘updaten’ en ons gewoon proberen te verheugen in een zinloos leven? 

Laten we niet overhaast te werk gaan. Want waarom zouden wij wetenschappelijk onderzoek het laatste woord geven? Velen zullen hier misschien toe geneigd zijn, in de veronderstelling dat juist de wetenschap in staat is om de waarheid over ons te ontdekken.

Deze veronderstelling is terug te voeren op de filosofie van René Descartes (‘Discours de la methode’ 1637) die stelde dat onze ervaringen alleen naar de werkelijkheid verwijzen, waar het gaat om res extensa, om ‘uitgebreide substantie’ die meetbaar en weegbaar is. Deze filosofie is het fundament geweest voor de ontwikkeling van de wetenschappen, en heel vruchtbaar dankzij het feit dat meetbare en weegbare verschijnselen in wiskundige formules kunnen worden gevangen, waardoor processen voorspelbaar worden en hanteerbaar.  

René Descartes geschilderd door Frans Hals in 1648.

Als we deze filosofie in ons denken opnemen en menen dat alleen de op meten en wegen gefundeerde wetenschappen zich met de werkelijkheid bezighouden, dan kunnen we spreken van sciëntisme. (W. Luijpen, Nieuwe inleiding in de existentiële fenomenologie’ 1973, p 133)   

Het zou kunnen zijn dat bovenbedoelde hersenonderzoekers hun bevindingen interpreteren in een sciëntistisch perspectief. Dan is het niet verwonderlijk dat de menselijke vrijheid er niet in voorkomt, behalve als afwezigheid. Dit roept de vraag op of dezelfde onderzoeksresultaten niet ook in het perspectief van een andere filosofie kunnen worden geïnterpreteerd, in een filosofie waar wel ruimte is ingericht voor de menselijke vrijheid… 

Een gat en het niets  

Een filosofie waarin de vrijheid een grote rol speelt, zo niet de hoofdrol, is het existentialisme.

In deze filosofie wordt ervan uitgegaan dat het bewustzijn van de mens betekent dat hij ‘vrij’ is. Om dit filosofische uitgangspunt begrijpelijk te maken wagen we ons in het hol van de leeuw, in de wereld van de wetenschap, om te kijken we naar hoe men hier de ervaring van kleuren beschrijft.

Zo kunnen we zien dat elektromagnetische golven met een golflengte van rond de 700 nm hersenactiviteiten veroorzaken die door ons worden ervaren als de kleur ‘rood’. Deze uitspraak is ontegenzeggelijk waar, maar er zit een gat in. Want de gemeten activiteiten in de hersenen zijn weliswaar het ‘neurale correlaat‘ van deze kleurervaring, ze treden samen op, maar daarmee is het ontstaan van kleuren uit deze hersenactiviteiten nog niet verklaard.

Hoe kleuren, door tussenkomst van hersenactiviteiten, ontstaan uit de elektromagnetische golven blijft onverklaard.

Dat en hoe we de kleur ervaren blijft onverklaard en hoe zou dat ook mogelijk zijn? Hoe zouden elektrische impulsen, chemische omzettingen, synapsen en dendrieten, kleuren kunnen veroorzaken? Processen in de hersenen zijn immers van een geheel andere orde dan kleuren. We kunnen ook geen koekjes bakken van muziek, of van kiespijn.   

Aan de hand van dit voorbeeld kunnen we constateren dat ervaringen onverklaarbaar zijn en uit ‘niets’ ontstaan. Hiermee is een belangrijke stap gezet in de richting van de existentiefilosofie en het idee van de vrije keuze. Maar wordt deze stap genomen door neurowetenschappers?

Of menen zij dat onze bewuste ervaringen uiteindelijk toch te verklaren zullen zijn uit de processen die zij in de hersenen waarnemen? Is het ‘neurale correlaat’ geen aanwijzing dat zoiets mogelijk moet zijn? Toch is het de vraag of deze positie houdbaar is, want als we voor een verklaring van onze bewuste ervaringen te rade gaan bij de neurowetenschappen, en we zouden het samenspel van elektrische impulsen, chemische omzettingen, synapsen en dendrieten, opvoeren als oorzaak hiervan, dan gaan we voorbij aan het feit dat we deze oorzaak alleen kunnen beschrijven en bespreken bij de gratie van onze bewuste ervaring, namelijk van de processen die in de hersenen plaatsvinden. Dan maken we clandestien gebruik van de bewuste ervaring om deze te verklaren! Daarom moeten we ook op deze manier tot de conclusie komen dat de bewuste ervaring niet te verklaren is. Uit ‘niets’

Existentialisme en het ‘niets’

De conclusie dat ervaringen, niet alleen van kleuren, maar ook van geluiden, gewichten, geuren of smaken, van temperaturen, van aanrakingen, van ruimtelijkheid of snelheid, niet te verklaren zijn, of uit het ‘niets’ ontstaan, zou wetenschappers kunnen aanmoedigen te rade te gaan bij de filosofie van het existentialisme om de betekenis hiervan te onderzoeken. Maar het is ook te begrijpen dat het existentialisme en de notie van het ‘niets’ voor wetenschappers misschien ook wel wat te ver van hun bed is… Zij zijn gewend en getraind om te werken met concrete, meetbare en weegbare, verschijnselen. Dat kan er gemakkelijk toe leiden dat zij er automatisch vanuit gaan dat alleen dit soort verschijnselen tot de realiteit behoren. In dit perspectief is het ‘niets’ van het existentialisme een volkomen vreemd, en onbestaanbaar verschijnsel.   

Toch zou geen enkele wetenschap kunnen worden beoefend zonder de ervaring, dat wil zeggen, zonder dit ‘onbestaanbare’ en misschien wel ‘onuitstaanbare’ ‘niets’…

Misschien is het een kwestie van wennen of omdenken. Toen de nul werd geïntroduceerd in de late Middeleeuwen dachten velen dat dit getal, dat zelf ‘iets’ was maar ‘niets’ voorstelde, een uitvinding was van de duivel. In 1299 werd het in Florence zelfs verboden ermee te rekenen! Het duurde nog tot het eind van de 15de eeuw voordat men er onbekommerd mee kon werken. 

Met de natuurkundige variant van de nul, het vacuüm, heeft men ook grote moeite gehad. Lang heeft men gedacht dat dit onnatuurlijk was, dat er in de natuur sprake was van een ‘horror vacuüm’ (angst voor de leegte) waardoor een ‘leegte’ in de natuurkundige wereld niet kon bestaan. Totdat Torricelli halverwege de 17de eeuw aantoonde dat het ‘niets’ gewoon bestond, en wel boven het kwik in zijn kwikbuis!

Vrijheid

Op basis van de erkenning van het ‘niets’ kunnen we de bewuste ervaring begrijpen als het maken van onderscheid tussen de wereld en onszelf. Waarbij wij de wereld van onszelf onderscheiden, omdat en voor zover wij de wereld ‘niet’ zijn.   

Deze formulering maakt duidelijk dat wij een zekere afstand tot de wereld hebben, dat we er niet in opgaan. Voor de existentialist Jean-Paul Sartre betekende dit dat wij in deze wereld vrij zijn om onze eigen keuzen te maken en onze eigen weg te gaan. (W. Luijpen, ‘Nieuwe inleiding in de existentiële fenomenologie’, 1973 p 267)

Deze schetsmatige karakterisering van de existentialistische filosofie wil ik gebruiken als context voor de resultaten van de hersenwetenschappen. Dit om te zien hoe of en hoe deze te verenigen zijn met het bewustzijn en de vrijheid. Hierbij gaat het er niet om deze resultaten te bestrijden: wetenschappelijke methoden en resultaten verliezen in de filosofie van het existentialisme niet hun waarde, maar alleen het alleenrecht op kennis van de werkelijkheid.

Bereidheidspotentiaal

Dat hersenwetenschappers tot de conclusie zijn gekomen dat ons leven gedetermineerd wordt door processen in de hersenen heeft een geschiedenis. We gaan even terug in de tijd.  

Hans Kornhuber en Lüder Deecke, publiceerden in 1965 over een onderzoek waarin zij hadden gezocht naar het verband tussen de vrije keuze en neurologische processen. Wat zij ontdekten was dat er elektrische veranderingen in de hersenen optraden na de beslissing en voorafgaand aan de handeling die daaruit voortvloeide. Zij registreerden hier de opbouw van een zogenaamd ‘bereidheidspotentiaal’. Deze opbouw zou, als men bijvoorbeeld een glas wilde oppakken, gemiddeld 0,55 seconden duren. (Retu Schneider ‘Bizarre wetenschap’ 2009 p. 249) Hiermee bleef het idee van de vrije keuze nog overeind.        

Meting van het bereidheidspotentiaal door Kornhuber en Deecke in 1964.

Later, in de zeventiger jaren, vond een andere onderzoeker, Benjamin Libet, dat de opbouw van het bereidheidspotentiaal dat Kornhuber en Deecke opgaven, te lang. Dit strookte niet met de dagelijkse ervaring. Kon het moment van de beslissing niet nauwkeuriger bepaald worden?

De bereidheid gaat vooraf aan de beslissing…

In het experiment dat Libet hiervoor ontwierp werd proefpersonen gevraagd op een knop te drukken op een zelfgekozen moment, at will. Voor de proefpersonen was een soort klok geplaatst met een ronddraaiend rood stipje. Door te onthouden waar het stipje was op het moment dat men besloot om op het knopje te drukken, kon de tijdstip van deze beslissing nauwkeurig bepaald worden.   

Wat bleek nu: de actie, de druk op de knop, vond plaats 0,2 seconde (200 ms) nadat de proefpersonen aangaven dat zij de beslissing hadden genomen. Dat lijkt geen probleem, ware het niet dat de hersenscan ook de opbouw van het bereidheidspotentiaal had gemeten. Net als bij Kornhuber en Deecke duurde dit zo’n 0,55 sec. (550 ms). Maar dit betekende dat met de opbouw hiervan was begonnen vóórdat de beslissing viel!   

Libet: De voorbereiding (paars) begint voor de beslissing (blauw)

In de publicatie van zijn onderzoek in 1977 concludeerde Libet dat de beslissing van de proefpersoon als mosterd na de maaltijd kwam, omdat de hersenen kennelijk al eerder bezig waren de actie voor te bereiden. Werden wij dus geleefd door onze hersenen, en was het idee dat wij zelf, als vrije individuen, beslissing namen, een illusie? (Retu Schneider ‘Bizarre wetenschap’ 2009 p. 251)

De beslissing en het ‘ja nu’ moment

Hoe kunnen we nu aankijken tegen deze conclusie, als we deze plaatsen in de context van het existentialisme, de filosofie van het ‘niets’ en de vrije keuze? Is er niet ergens een verwijzing naar een vrije keuze?    

Wat opvalt is dat Libet uitgaat van een reeds opgebouwd bereidheidspotentiaal… Maar op grond waarvan zou zich dan een bereidheidspotentiaal hebben opgebouwd? Kornhuber en Deecke hebben laten zien dat een bereidheidspotentiaal ontstaat na een beslissing. Als we even uitzoomen, en de proefneming van Libet in een groter perspectief bezien, dan kunnen we zeggen dat er sprake is van twee momenten: het moment van de beslissing om aan het experiment mee te doen en het moment van de uitvoering daarvan. Kennelijk had Libet de beslissing van de proefpersonen om mee te doen niet tot zijn experiment gerekend… Als we dit wel doen dan kan de proef als volgt beschreven worden: 1) de beslissing mee te doen, 2) de opbouw van het bereidheidspotentiaal, 3) de beslissing om tot actie over te gaan, dat je het ‘ja nu’ moment zou kunnen noemen, en 4) de druk op de knop, het moment van de daadwerkelijke actie.

Door uit te zoomen hebben we het experiment van Libet niet alleen geplaatst in het filosofisch perspectief van de vrije keuze, we zijn nu ook in staat onderscheid te maken tussen de beslissing en het ‘ja nu’ moment waarop tot uitvoering wordt overgegaan. 

Zin maken, moed vatten en deadlines

Als we naar onze dagelijkse ervaring kijken weten we ook dat de beslissing om iets te doen en het ‘ja nu’ om tot actie over te gaan twee verschillende dingen zijn. Waarbij we kunnen opmerken dat de opbouw van het bereidheidspotentiaal veel langer kan duren dan de door Kornhuber en Deecke (in een proefopstelling) gemeten 0,55 sec. Als we bijvoorbeeld het besluit nemen om ’s ochtends op een bepaalde tijd op te staan, en we zetten de wekker, dan kan het toch nog even duren voordat het bereidheidspotentiaal sterk genoeg is voor het ‘ja nu’ moment, dat maakt dat we daadwerkelijk opstaan. Soms moeten we eerst ‘zin maken’ of ‘moed vatten’. Het zou interessant zijn om proefondervindelijk vast te stellen hoe het bereidheidspotentiaal zich ontwikkelt na het afgaan van de wekker, en hoe lang het bij verschillende proefpersonen kan duren voordat het ‘ja nu’ moment aanbreekt.   

Misschien kan ook gemeten worden hoe, bij moeilijke klusjes, het bereidheidspotentiaal zelfs wekenlang een kwakkelend bestaan kan leiden, waarbij het pas hoog genoeg is voor een ‘ja nu’ vlak voor een deadline.

Veto

Nu was Libet geen sciëntist die de wetenshap, waar vrijheid niet bestaat, het laatste woord gaf, hij twijfelde aan de uitkomst van z’n eigen onderzoek, aan de conclusie dat de vrije keuze niet zou bestaan, en dat wij ‘kiezen voor wat we doen’ in plaats van andersom. En hij bedacht een soort noodrem: we konden altijd nog een veto uitspreken over de keuzen die de hersenen voor ons maakten. Zo zou onze vrijheid, althans voor een deel, behouden kunnen blijven. Zijn idee was dat we in de 0,2 seconde, tussen onze beslissing om tot actie over te gaan en de actie, een veto konden uitspreken. Maar zou het neutraliserende bereidheidspotentiaal van het veto wel in 0,2 seconde kunnen worden opgebouwd?

Benjamin Libet: vrijheid gered door veto.

De onvrije wil

Met het idee van een veto is Libet iets belangrijks op het spoor gekomen. Want, als we nog even uitgezoomd blijven, dan kunnen we ons voorstellen dat een vrije keuze, een voornemen om een bepaalde richting in te slaan, vergezeld gaat van een eveneens voorgenomen veto dat ons in staat stelt om trouw te blijven aan deze beslissing en niet van het spoor te raken. Stel dat iemand ervoor gekozen heeft om te gaan lijnen, dan kan deze persoon, hoe overtuigend de beslissing om te lijnen ook was, zich op een onbewaakt moment toch laten verleiden door het aanbod van een frietje of een snack dat toevallig op zijn weg komt.

We zien hier dat vrijheid niet betekent dat we zomaar kunnen doen wat ons invalt. Als we de wereld onderscheiden van onszelf voor zover we de wereld ‘niet’ zijn, dan wordt duidelijk dat onze afstand tot de wereld, onze vrijheid, gesitueerd is. We zouden de wereld niet kunnen onderscheiden van onszelf als deze afwezig was. Onze vrijheid bestaat bij de gratie van dat zij is gesitueerd! In een wereld waarin het vriest of stortregent, waarin de zon verzengend kan schijnen, en waarin we buiten adem kunnen raken als we rennen. In deze wereld kunnen we ons ook aangetrokken voelen tot voedsel waarvan besloten hebben het niet tot ons te nemen, omdat we weten dat het ongezond is. Met onze beslissing is de aantrekkingskracht van het ongezonde voedsel niet verdwenen. We kunnen niet zomaar alles wat we kiezen, onze vrijheid is gesitueerd in een concrete wereld, met alle mogelijkheden en beperkingen die daarin vervat liggen. Wij zijn als vrijheid verwikkeld in een weerspannige wereld. (W Luijpen, ‘Nieuwe inleiding in de existentiële fenomenologie’1973, p 267-277)      

Als we besloten hebben om gezond te eten en de aantrekkingskracht van ongezond voedsel blijft werkzaam dan weten we dat iemand ‘wilskracht’ moet tonen om de verleiding te weerstaan. Zo kunnen we, met het veto van Libet in gedachten, de wil opvoeren als de ‘bewaker’ die het veto uitspreekt. Hier komt de wil naar voren als een bewaker, of als een ondersteuner, die ons op de koers houdt die we in vrijheid hebben bepaald.

Als wij beweren dat wij vrij zijn in de zin van dat we niet opgaan in de wereld, dat we niet meedraaien in de wetten die de wereld beheersen maar vrij zijn, dan is het misschien wel deze wil die dat mogelijk maakt.

Maar dat betekent dat de wil in dienst is van de vrije keuze en ervoor zorgt dat we ons kunnen houden aan een eerder genomen beslissing, ook bij tegenspoed of als de omstandigheden ons tot iets anders proberen te verleiden. De wil is dus niet vrij, maar een kracht, een bewaker en ondersteuner, die ervoor kan zorgen dat we ons vrij gekozen doel bereiken. Waarbij kan worden opgemerkt dat niet ieders wil even goed tegen zijn taak is opgewassen.

Rationalisaties en de kwebbeldoos

Sinds de zestiger jaren zijn hersenscans veel nauwkeuriger geworden. Nu kan zichtbaar worden gemaakt welke hersengebieden betrokken zijn bij bepaalde ervaringen of verrichtingen, doordat men over scanners beschikt waarin men gebieden die actief zijn kan laten oplichten. Hierdoor kunnen we zien dat bij het maken van keuzen, ook hersengebieden actief zijn, die wijzen op associaties, dit zonder dat we daar weet van hebben. Volgens hersenonderzoeker Victor Lamme hebben we er geen idee van hoe groot de rol is van deze onbewuste associaties (die niet zelden neerkomen op vooroordelen). Omdat onze keuzen worden beïnvloed zonder dat wij dat weten, moeten we voortdurend redenen bedenken om deze uit te leggen. Er is een bekend filmpje waarin een vrouw haar tas opeens stevig tegen zich aandrukt op het moment dat een persoon met een donkere huidskleur naast haar komt staan in de lift. Gevraagd naar de reden zou zij kunnen zeggen dat ze even wilde voelen of ze niet vergeten was haar tablet in de tas te doen, na afloop van de vergadering waar zij zojuist vandaan komt. Een rationalisatie, als gevolg van een verborgen associatie, tevens vooroordeel.      

Lamme concludeert dat wij voortdurend van rationalisaties gebruik maken en dat we geen idee hebben van waar onze keuzen in werkelijkheid door worden beïnvloed. Hij noemt ons bewustzijn daarom een ‘kwebbeldoos’. (Arthur Olof ‘Idee’ jaargang 32 nr 1 (2011) p. 43-44)

Victor Lamme

Gesprek en therapie

De zienswijze van Victor Lamme laat zich niet eenvoudigweg, door uit te zoomen, in een existentialistisch perspectief plaatsen. Het idee van een ‘kwebbeldoos’ waar we als bewuste wezens in opgesloten zitten, staat lijnrecht tegenover het idee dat het bewustzijn ons vrij maakt.

Nu kunnen we beamen dat het niet uitgesloten is dat onze beslissingen worden beheerst door onbewuste factoren, dit is zelfs een algemeen verbreid idee. Maar dat wil niet zeggen dat wij in een kwebbeldoos zijn opgesloten. We weten ook hoe we hieruit kunnen ontsnappen. Al in het dagelijks leven kunnen we ons, in een goed gesprek, bevrijden van niet ter zake doende associaties en vooroordelen, door deze aan het licht te laten brengen.    

Het kan zijn dat we zo geplaagd worden door onbewuste associaties dat een goed gesprek niet meer voldoet. Dan kunnen we in therapie gaan. Er zijn veel therapieën die tot doel hebben ons te bevrijden van onbewuste krachten die ons hinderen, en die onze beslissingen, hoe goed ook gerationaliseerd, contraproductief maken.  

Hierbij denken we waarschijnlijk het eerst aan Sigmund Freud, maar misschien had hij te veel de neiging om, wat er in de therapie ‘boven water’ kwam, uit handen van de patiënt te nemen en zelf te interpreteren.    

In de ‘gestalt therapie’ laat men de interpretatie over aan de patiënt. De therapeut richt zich hier op de directe ervaring, en probeert daarin verwijzingen te vinden naar onbewuste gevoelens, om vervolgens te proberen deze ter sprake te brengen. (Fritz Perls ‘Gestaltbenadering’ 1973) Zo kan het de therapeut opvallen dat de patiënt zijn vuist balt als hij over zijn vader vertelt. Dan kan de therapeut de patiënt hiervan bewust maken en vragen om wat meer over zijn vader te vertellen. Als er dan een oud, verdrongen, probleem uit de opvoeding naar boven komt, kan de therapeut de patiënt vragen de situatie alsnog zelf in de hand te nemen. ‘Als je vader nu tegenover je zou zitten, wat zou je dan tegen hem willen zeggen?’ Dan zou de patiënt bijvoorbeeld kunnen zeggen ‘Ik heb er genoeg van je knechtje te zijn, ik durf niet meer op te staan om iets voor mezelf te gaan doen omdat jij dan altijd zegt “je staat toch, zet meteen even de vuilniszak buiten. En als je dan toch je jas aan hebt, kun je dan ook een kratje pils uit de schuur halen” Daar heb ik schoon genoeg van, ik trap er niet meer in. Je kunt ook zelf je pilsjes halen en de vuilniszak buiten zetten!’.

Door zich bewust te worden van de oorzaak van de onlustgevoelens die ontstaan op momenten dat hem gevraagd wordt om ‘iets mee te nemen uit een winkel waar hij toch naartoe gaat’, of om ‘iets op te halen op een adres waar hij toch langs komt’, kan de patiënt zich bevrijden van de weerstand die hij daarbij ervaart, van het schuldgevoel omdat hij anderen teleurstelt en van de hekel die hij hierdoor aan zichzelf heeft gekregen. Dan hoeft hij ook zijn weerstand niet meer te rationaliseren: ‘Ik hoop dat ik het niet vergeet, ik heb de laatste tijd zoveel aan m’n hoofd’ of ‘Ik weet niet of ik tijd heb, ik heb veel werk te doen’. Eenmaal bevrijd van zijn onbewuste associatie kan hij situaties waarin een beroep op hem wordt gedaan beter hanteren, wat zijn zelfvertrouwen en zijn sociale leven ten goede kan komen!   

We zouden de stellingname van Victor Lamme sciëntistisch kunnen noemen omdat hij onze vrijheid, als niet ter zake doende, opsluit in zijn kwebbeldoos en de wetenschap het laatste woord geeft. Maar als we deze stellingname wat relativeren, en er vanuit gaan dat we ons met verschillende therapieën kunnen bevrijden van storende onbewuste invloeden, dan blijft de mogelijkheid open om aan de kwebbeldoos te ontsnappen en in contact te blijven met de wereld. Daarmee blijft de vrijheid bestaan en op dat moment dan kunnen wij, niet de stellingname, maar wel de bevindingen van Lamme plaatsen in het perspectief van het existentialisme.

Rationalisaties en het prestige van de rede

Als we de gevoelens waarop we onze keuzen hebben gebaseerd hebben ontdaan van onbewuste en ongewenste associaties, zijn we dan automatisch ontsnapt uit de rationaliserende ‘kwebbeldoos’ van Lamme? Niet per sé! We hebben namelijk de neiging om onze gevoelens, ook al zijn ze ‘opgeschoond’ toch te bedelven onder redelijke argumenten die bedoeld zijn om onze keuzen te onderbouwen, opnieuw dus onder rationalisaties.

Een neiging die mogelijk terug te voeren is op het feit dat we al eeuwen onder de indruk zijn van de rede. Filosofen uit de oudheid, zoals Socrates, Plato en Aristoteles, deden al een beroep op de rede. Ook in de middeleeuwen speelt de rede een grote rol, zo groot dat men de noodzaak voelt het geloof en de rede met elkaar in overeenstemming te brengen. In de Renaissance maakt de rede zich los van het geloof om zich te verbinden met het opkomende humanisme.

Bij de ontwikkeling van de wetenschappen stelde de rede ons in staat de causaliteit van de ‘meet- en weegbare substantie’ van Descartes te vatten in wiskundige formules. Waarmee zij een essentieel deel van de wetenschap werd.

Het zal, gegeven het prestige van de rede, moeilijk zijn het rationaliseren op te geven. We zien onszelf graag als redelijke wezens die zelfs onder de moeilijkste omstandigheden redelijk proberen te blijven. 

Gevoel voor het doel, rede voor de route

Om de rede ‘op haar plaats’ te zetten, zodat wij onze gevoelens beter kunnen herkennen en erkennen, stel ik voor onderscheid te maken tussen twee houdingen die wij kunnen aannemen.

Bij de ene houding kunnen wij op de wereld inwerken, dit kunnen wij doen op basis van het feit dat wij vrij zijn en niet opgaan in de wereld. Dit is een actieve houding die je ‘instrumenteel’ zou kunnen noemen. Bij deze houding steunen wij op de rede, om de causaliteit van de ons omringende wereld te kunnen begrijpen, waarmee we dit inwerken mogelijk maken. 

Bij de andere houding laten we, omgekeerd, de wereld op onszelf inwerken. Hier betekent onze vrijheid dat we openstaan voor wat er om ons heen gebeurt. Deze receptieve houding, waarbij we ons inlaten met de situatie, zou je ‘situationeel’ kunnen noemen. Bij deze houding gaat het om wat de omringende wereld, een landschap, een ruimte, een muziekstuk, met ons doet. Hier is juist het gevoel van groot belang.  

Beide houdingen, respectievelijk actief en receptief, veronderstellen elkaar, zij vormen een eenheid van wederzijdse implicatie en de ervaringen die zij met zich mee brengen zijn beide even ‘waar’ en waardevol. Er is geen grond waarop men zou kunnen beslissen dat de ene houding ‘beter’ is dan de andere. (Philip Krabbendam ‘Betrokkenheid’ 2011)

Als we nu een beslissing nemen dan gaat het ons steeds om het bereiken van een situatie, waarbij we de situationele houding aannemen om te beoordelen welk gevoel of welke emoties mogelijke situaties bij ons teweegbrengen en of we die wenselijk vinden. Zo bepalen we ‘waar we heen willen’. Met andere woorden: ‘het doel is een gevoel’. Om dit doel te bereiken zullen we instrumenteel in actie moeten komen. Met andere woorden, ‘de rede is voor de route’.  

Verzekering

Bij de keuze van een verzekering speelt de rede een grote rol. Wat bieden verschillende maatschappijen voor diensten, en tegen welke kosten? Het gaat hier om het bereiken van een situatie waarin men met een gerust hart kan leven zonder te hoeven vrezen dat diefstal of brand of ziekte onoverkomelijk zullen zijn, terwijl de opoffering voor deze rust, de premie, binnen de perken blijft. De gevoelskant.

Om te beslissen welke verzekeraar het meest in aanmerking komt om deze situatie te bereiken, moeten veel vergelijkingen en afwegingen worden gemaakt. Een tijdrovende en ingewikkelde procedure, van plussen en minnen, met een grote nadruk op de ratio.    

Door deze nadruk is men geneigd bij het afsluiten van verzekeringen alleen te denken aan rationele beslissingen (van de calculerende ‘homo economicus’), maar intussen heeft het gevoel hier het doel bepaald: een situatie waarin men gerust kan leven zonder dat daar teveel afbreuk aan wordt gedaan door een hoge premie.                 

Etentje

Er zijn ook beslissingen waarvoor geen uitgebreid beroep op de rede hoeft te worden gedaan. Wie wordt uitgenodigd voor een feestelijk etentje, een situatie die een positief gevoel oproept, hoeft niet te plussen en te minnen. De ratio speelt hier een beperkte rol: we kunnen volstaan met in de agenda te kijken of de avond vrij is en zien hoe we ter plaatse komen. Daarom zijn we misschien geneigd te denken dat we ‘domweg’ op ons gevoel  afgaan, wat kan leiden tot een zeker dédain voor dit soort keuzen, zeker in de ogen van ‘aanhangers’ van de ratio. Maar toch spelen ook hier gevoel en rede beide een rol. 

Door het prestige van de ratio wordt het gevoelselement vaak onderbelicht of naar de achtergrond verbannen. Dit maakt dat wij ons bij het maken van keuzen in het gewone, dagelijks leven, terwijl wij ons van geen kwaad bewust zijn, ‘schuldig’ maken aan rationalisaties, waardoor we ons kunnen afvragen of we dan wel de juiste keuzen maken… Mogelijk dat ook hier bewustwording kan helpen ons te bevrijden.

Kiezen uit zich ontplooiende alternatieven

Meestal denken we bij het idee van de vrije keuze dat het gaat om keuzen uit een paar alternatieven. Uit mogelijkheid A, B of C. Maar het feit dat wij onszelf als ‘vrijheid’ kunnen definiëren houdt ook in dat we nieuwe kwaliteiten en nieuwe mogelijkheden in de wereld om ons heen kunnen ontdekken. Creativiteit is meegegeven in onze vrijheid. Dat betekent dat we als vrijheid niet alleen in staat zijn te kiezen uit vastgestelde alternatieven. Dat we vrij zijn betekent ook dat we nieuwe perspectieven kunnen ontdekken, waardoor we verschillende alternatieven op creatieve wijze kunnen bekijken en er nieuwe kwaliteiten in kunnen ontdekken, of nieuwe mogelijkheden voor de route er naartoe.

Zo kunnen alternatieven en hun bereikbaarheid, doel en route, zich door onze creativiteit ontplooien. Deze creativiteit is misschien wel net zo belangrijk is als het vermogen om uit alternatieven te kiezen. Het zou misschien interessant zijn om door hersenonderzoek te weten te komen welke delen van onze hersenen hierbij actief zijn en of deze gestimuleerd kunnen worden.

Rationaliseren

Zoals we gezien hebben kan ons vermogen om vrij te kiezen worden verstoord door onbewuste en storende associaties, die ons ertoe brengen deze te verantwoorden met rationalisaties, waardoor het niet uitgesloten is dat we onze keuzen baseren op valse motieven. Dit probleem kan worden opgelost door een gesprek of een therapie waarin men zich van deze associaties bewust kan worden, waardoor het mogelijk wordt zich ervan te bevrijden.

Ook het prestige van de ratio leidt ertoe dat wij rationaliseren bij het maken van keuzen, waardoor we, ongeweten, onze gevoelens niet tot hun recht laten komen. Ook hier zou bewustwording bevrijdend kunnen werken.        

Een prettige illusie

Nu zijn er mensen die met zware psychische problemen worstelen, bij wie een eenvoudige bewustwording niet zal helpen. Hersenonderzoeker Dick Swaab laat zien hoe processen in de hersenen hier een rol spelen. Hierbij gaat hij zo ver dat hij beweert dat het bewustzijn hier geen enkele rol speelt. In zijn ogen is het bewustzijn niet meer dan een ‘prettige illusie’. (Dick Swaab, ‘Wij zijn ons brein’, 2010, p. 379).  

Dit laat vermoeden dat Swaab de vrijheid die meekomt aan het bewustzijn diskwalificeert en de wetenschap het laatste woord geeft. Als een echte sciëntist. 

Eigenlijk ligt de zaak hier eigenlijk iets ingewikkelder, want als het bewustzijn een illusie is, dan zijn al onze ervaringen een illusie, dus ook die van de neurowetenschappen.  

Maar laten we hier geen punt van maken, het is immers duidelijk dat deze wetenschappen van groot belang kunnen zijn voor oplossen of verzachten van psychische problemen.  

De vraag blijft wel bestaan hoe de resultaten van dit hersenonderzoek geplaats kunnen worden in de context van het existentialisme, waarin bewustzijn en vrijheid centraal staan en essentieel worden geacht voor onze geestelijke gezondheid. 

Anti-psychiatrie

In de jaren zestig meenden veel psychiaters dat bij het oplossen van psychische problemen altijd uitgegaan moest worden van de menselijke vrijheid. Zij probeerden deze problemen te begrijpen als een reactie op belemmeringen bij het maken en verwerkelijken van vrije keuzen. Dit was het standpunt van de anti-psychiatrie, dat werd uitgewerkt, o.a. door Ronald Laing.  

Zo verklaarde Laing schizofrenie als een gevolg van een ‘schizogene’ omgeving, waarin de patiënt geen kans had gekregen om zijn of haar eigen, authentieke, ervaring te laten gelden. Bijvoorbeeld als gevolg van onoplosbare opdrachten van de opvoeders. Zoals in het geval dat een liefdevolle houding wordt afgedwongen. De vraag ‘Welke lieve jongen wil even de afwas doen?’ betekent dat de jongen die niet meteen enthousiast aan de afwas gaat, verraad pleegt aan z’n opvoeders, want dan schiet zijn liefde tekort. Als hij dan toch maar de afwas gaat doen, verraadt hij zichzelf. Een ‘double bind’ situatie waarin je het altijd fout doet. Een ander voorbeeld van zo’n situatie: ‘Je moet eens wat meer voor jezelf opkomen, wees eens meer jezelf’. Wie hier gehoorzaam is aan z’n opvoeders is per definitie niet meer spontaan, en doet het dus fout. Maar wie de oproep van z’n ouders naast zich neerlegt doet het ook fout. Dit wordt ook wel de ‘wees spontaan paradox” genoemd. (R D Laing, ‘het verdeelde zelf’ 1970)

Dit soort verwarrende situaties, die extra verwarrend zijn omdat kinderen het gevoel krijgen dat zij falen en in hun liefde tekort schieten, zouden er de oorzaak van zijn dat kinderen zich terugtrekken, het spelletje meespelen en ophouden de eigen vrijheid te laten gelden, waardoor hun authentieke ‘zelf’ verwatert, en zij de mogelijkheid van vrije keuze, zelfverwerkelijking en ontwikkeling opgeven. Waardoor zij steeds leger worden, en uiteindelijk niet meer weten wat ze willen en wie zij zijn.    

Een gekmakende maatschappij en dito psychiatrie

Nu stelde men in de anti-psychiatrie dat niet naast de opvoeding ook de maatschappelijke context een probleem kon zijn. In de toenmalige kapitalistische maatschappij hadden knellende sociale normen en onderdrukkende en geestdodende routines de overhand, waardoor de mogelijkheden tot vrije keuze, zelfverwerkelijking en ontwikkeling werden gefrustreerd. Ook dit was een verwarrende situatie omdat men deze niet alleen normaal, maar zelfs wenselijk achtte. Slachtoffers van deze situatie aarzelden om hier kritiek op te hebben omdat zij zich afvroegen of ze wel ‘normaal’ waren. (R D Laing, ‘De strategie van de ervaring’, 1967)

Dat men sprak van ‘anti-psychiatrie’ vindt z’n oorzaak in het feit dat men hier stelling nam tegen de reguliere psychiatrie, waarin patiënten ‘gelabeld’ werden, gereduceerd tot een ‘geval’, om vervolgens te worden onderworpen aan medicijnen, elektroshocks en sessies die bedoeld waren om de betrokkenen te ‘normaliseren’ en aan te passen aan dezelfde onderdrukkende maatschappij waar zij het slachtoffer van waren geworden. Dit vond men niet alleen contraproductief, maar ook onmenselijk.  

Ook nu nog

Op dit moment wordt er niet meer zo zwart-wit over de maatschappij gedacht, maar dat betekent niet dat deze inmiddels zo is ingericht dat ieder de kans krijgt zichzelf als ‘vrijheid’ te laten gelden. 

Concurrentie, economische groei en onzekerheid over de arbeidssituatie kunnen een grote druk op ons uitoefenen die onze vrijheid en ontwikkeling kan frustreren. En wat te denken van het dagelijkse bombardement van reclameboodschappen waar wij aan blootgesteld worden, boodschappen die ons de kans ontnemen om onze eigen behoeften te laten ontstaan en te formuleren. Het is niet ondenkbaar dat de toename van het aantal mensen met een depressie, of een burn out, samenhangt met deze maatschappelijke omstandigheden.

We kunnen we er evenmin vanuit gaan dat problemen in de privésfeer tot het verleden behoren. Zo zullen ‘double bind’ situaties niet plotseling tot het verleden behoren.    

Dit betekent dat het voorschrijven van medicatie, of een advies om te gaan hardlopen, ook in deze tijd in veel gevallen niet alleen een verkeerd, maar ook een vernederend antwoord kan zijn.

Hier ligt een link met de ethiek. Want een psychiatrie die mensen, die vastlopen door belemmeringen in de privésfeer of in de maatschappij, behandelt met medicijnen, verklaart impliciet dat deze belemmeringen ‘normaal’ zijn en werkt mee aan de instandhouding ervan door de effecten te verzachten en patiënten aan te passen. Een vorm van misbruik van de psychiatrie. Onbedoeld misschien, maar evengoed gevaarlijk: zeker als we bedenken dat een dergelijke psychiatrie, naast het oplappen van vastgelopen werknemers met medicijnen, ook op winst en groei gerichte werkgevers, die moeite hebben met het ontslaan van trouwe werknemers, aan een beter gevoel kunnen helpen met medicijnen die de werking van de spiegelneuronen afzwakken…     

Ingepast

In de anti-psychiatrie dacht men dat alle psychische problemen op te lossen waren door patiënten te bevrijden van belemmerende en verwarrende omstandigheden, waarbij wel werd erkend dat sommige mensen meer bevattelijk waren voor psychische problemen dan anderen, waarbij men vermoedde dat dit te maken had met een genetische aanleg. Inmiddels is duidelijk, dankzij de neurologie, dat en hoe genetische codes en daarmee samenhangende hersenfuncties hier een sleutelrol kunnen spelen en hoe afwijkingen van de hersenen, aangeboren of door schade, kunnen resulteren in bijvoorbeeld schizofrenie, depressie, problemen met de taal of het geheugen, met empathie of gezichtsherkenning. Door hier in te grijpen met medicijnen of chirurgische ingrepen kunnen mensen misschien verlost worden van tegenwind, vals plat, valkuilen, fata morgana’s of gevaarlijke bergstromen, die in de weg staan bij het maken van vrije keuzen en het verwerkelijken daarvan. Maar zolang de betreffende neuropsychologen, ondanks hun positieve bijdrage aan de vrijheid van hun patiënten, van mening zijn dat het bewustzijn eigenlijk geen rol speelt, kunnen hun behandelingen ook bedenkelijk zijn. Namelijk als mensen die in de verdrukking zijn gekomen of ontmoedigd geraakt in de privésfeer of in de maatschappelijke context, behandeld worden met medicijnen om ze aan te passen, in plaats van dat zij worden geholpen om zich te bevrijden. Daarom is het essentieel om de inspiratie van de anti-psychiatrie ter harte te nemen en op neurologie gebaseerde behandelingen op te nemen in een breder verband, in een omgeving van therapieën die ook aandacht besteden aan een mogelijke rol van de omstandigheden. Zo kunnen deze behandelingen een plaats vinden in het perspectief van de existentialistische filosofie, ondanks het feit dat men binnen de discipline misschien van mening is dat het bewustzijn en vrijheid een ‘prettige illusie’ zijn.

Neurofeedback

Niet iedereen in het vakgebied van de neurologie ziet de mens als een soort automaat die bestuurd wordt door processen in de hersenen. Zo laat neuropsychiater André Aleman zien hoe mindfulness en bewuste reflectie, naast medicijnen, kunnen bijdragen aan herstel of versterking van hersenfuncties. (André Aleman, ‘Je brein de baas’, 2017, p. 119-179)   

Hierbij beschrijft hij ook een tot nu toe onmogelijke manier waarop wij ons als bewuste wezens, direct, op onze hersenfuncties kunnen betrekken, waarbij wij deze zelfs kunnen trainen. Hier betreden we het terrein van de neurofeedback.

Door gebruik te maken van een EEG of een MRI scan, kunnen hersenactiviteiten in verschillende gedeelten van de hersenen zichtbaar worden gemaakt op een scherm. Hierbij kan de activiteit van zo’n hersengebied in beeld worden gebracht door gekleurde vormen. Bijvoorbeeld in een vierkantje dat blauw kleurt bij een lage activiteit van een bepaald hersengebied en rood bij een hoge activiteit hiervan. Het blijkt nu dat wij, door ons te concentreren, de kleur kunnen veranderen, waarmee we de hersenactiviteit verhogen of verlagen. Zo kan men de sterkte opvoeren van bijvoorbeeld theta golven in de frontale schors, die het werkgeheugen, remmingen en flexibiliteit stimuleren. (idem p. 105-106)

Deze werkwijze kan bijvoorbeeld worden toegepast om depressies te bestrijden of om het werkgeheugen te verbeteren. Het is echter nog te vroeg om te kunnen zeggen of deze verbeteringen blijvend zijn. (idem p. 116-117)

Hoe ver zijn we hier af van het idee dat hersenprocessen onze keuzen bepalen… hier zijn de rollen omgedraaid!

Het is bemoedigend dat het belang van het bewustzijn in deze neurologische benadering van psychische problemen erkend wordt. Hiermee kan deze behandelwijze aansluiting vinden bij andere therapeutische praktijken waar de vrijheid centraal staat, terwijl het gemakkelijker wordt, of zelfs voor de hand ligt, om deze behandelwijze in het perspectief te plaatsen van de filosofie van het existentialisme.    

Conclusies

De vraag was of de bevindingen van neurowetenschappers die de neiging hebben de rol van het bewustzijn en de menselijke vrijheid te marginaliseren, geplaatst konden worden in het perspectief van de existentiefilosofie, waarin bewustzijn en de menselijke vrijheid voorop staan.

In het geval van de alarmerende uitkomst van het experiment van Benjamin Libet konden we door uit te zoomen concluderen dat het aannemelijk is dat het gemeten bereidheidspotentiaal, dat tot actie leek te besluiten voordat de proefpersonen dat zelf deden, het gevolg moet zijn van een keuzemoment dat vooraf ging aan het experiment, het moment waarop de proefpersonen besloten eraan mee te doen. En dan is het keuzemoment dat Libet heeft gevonden eigenlijk het moment dat de keuze tot uitvoering wordt gebracht: het ‘ja nu‘ moment.  

Voortredenerend op het idee van ‘veto’ dat Libet introduceerde, om de mogelijkheid van de vrije keuze te redden, kunnen we tot de conclusie komen dat de wil, als bewaker en ondersteuner, ervoor zorgt dat wij ons, ondanks tegenspoed of afleidingen, kunnen houden aan eenmaal gemaakte keuzen. Waarmee duidelijk is dat de wil zelf niet vrij is, zoals vaak wordt gedacht, maar in dienst van de vrije keuze.     

Ook de observatie van Victor Lamme, dat onbewuste associaties in het brein ervoor zorgen dat we (bedenkelijke) besluiten nemen, die we vervolgens sanctioneren door middel van rationalisaties, kunnen we in een existentialistisch perspectief plaatsen. De ‘Gestaltbenadering’ laat namelijk zien dat we ons door middel van een gesprek of een therapie, van storende onbewuste associaties kunnen bevrijden door ons ervan bewust te worden. Daarmee kunnen wij voorkomen dat wij onze keuzen rechtvaardigen door middel van rationalisaties, terwijl deze in werkelijkheid op hele andere, soms bedenkelijke, gronden berusten dan we denken.

Door het prestige van de rede kunnen we, ook zonder storende onbewuste associaties, vervallen tot rationalisaties, waarmee we ons gevoel te kort doen. Dit zouden we kunnen tegengaan door ons te realiseren dat bij een keuze onderscheid kan woorden gemaakt tussen twee houdingen, namelijk de situationele en de instrumentele houding en dat het gevoel, dat meekomt aan de situationele houding, en de rede, die meekomt aan de instrumentele houding, elk hun hun eigen rol spelen. Waarbij het gevoel het doel bepaalt, terwijl de rede het middel is om de route naar dit doel te bepalen.

Intussen hoeft de rol van onze vrijheid bij het maken van een keuze niet beperkt te blijven tot het beoordelen van alternatieven. Want onze vrijheid is niet alleen ‘aan het werk’ als we kiezen uit alternatieven, onze vrijheid maakt ook dat we creatief kunnen zijn bij het ontdekken of ontwikkelen, van mogelijkheden die in deze alternatieven vervat liggen, en van nieuwe wegen die ons daarheen kunnen leiden. Alternatieven kunnen zich ontplooien!     

Niet alleen opvattingen van Victor Lamme, maar ook die van Dick Swaab zouden ons ertoe kunnen verleiden de resultaten van hun hersenonderzoek te zien als een bedreiging van de menselijke vrijheid, zeker als daar rechtstreeks psychiatrische behandelingen aan worden gekoppeld. De diskwalificatie van de menselijke vrijheid, als deze bestempeld wordt als een illusie, kan leiden tot misbruik van de psychiatrie, omdat deze dan kan worden ingezet om mensen die vastlopen in hun privésituatie of gedupeerde werknemers met een depressie of burn out weer blij te maken, zonder iets te doen aan de belemmeringen die hier de oorzaak van waren. Of om werkgevers te verlossen van een slecht geweten als zij werknemers geweld aandoen.

Wat niet wegneemt dat de onderzoeksresultaten van Lamme en Swaab zeer waardevol kunnen zijn, zolang wij de stellingnamen van beide onderzoekers maar niet omarmen en hun behandelingen opnemen in een groter verband waarin wel wordt uitgegaan van de menselijke vrijheid.

Niet alle hersenonderzoekers gaan uit van het idee dat het menselijk bewustzijn geen rol speelt bij psychische problemen. André Aleman laat zien dat een behandeling op basis van hersenonderzoek kan worden opgenomen in het perspectief van de vrijheid, door patiënten bewust mee te laten werken aan verbetering van hun hersenfuncties.

Hiernaast laat Aleman de nieuwste variant zien van de op hersenonderzoek steunende psychiatrie, de neurofeedback, die patiënten in staat stelt hersenfuncties direct te verbeteren door manipulatie van een afbeelding van hersenfuncties op een scherm.

De aandacht van Aleman voor bewustzijn en vrijheid, maakt dat deze op de neurologie gebaseerde behandelingen in principe kunnen worden verbonden met andere vormen van therapie, die de vrijheid van patiënten ondersteunen.

En zo lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de uitkomsten en toepassingen van neurologisch onderzoek in het perspectief van de existentiefilosofie kunnen worden opgenomen. Waarbij we afstand kunnen nemen van door het sciëntisme geïnspireerde uitspraken van onderzoekers als Lamme en Swaab, die erop neerkomen dat niet alleen verantwoordelijkheid maar ook zelfverwerkelijking, creativiteit, liefde, sociaal gedrag, ethiek en een zinvol leven slechts effecten zouden zijn van een illusie.