Grens tussen sterren en planeten vervaagt

05 september 2013 door EE

Twee Amerikaanse astronomen zijn er in geslaagd om, met behulp van de infraroodsatelliet Spitzer, de afstanden van zestien koude bruine dwergen te meten.

Twee Amerikaanse astronomen zijn er in geslaagd om de afstanden van zestien koude bruine dwergen te meten. En van daaruit kunnen behalve hun temperaturen ook hun massa's worden afgeleid.

De afgelopen jaren zijn tientallen extreem koele bruine dwergen ontdekt – objecten die het midden houden tussen een kleine ster en een grote planeet. Maar omdat de afstanden van deze zeer lichtzwakke objecten onbekend waren, lukte het niet om een nauwkeurige schatting te maken van hun temperaturen. Twee Amerikaanse astronomen zijn daar nu met behulp van de infraroodsatelliet Spitzer toch in geslaagd.

De koelste bruine dwergen in het onderzoek blijken temperaturen van 120 tot 150 graden Celsius te hebben. Vergeleken met de oppervlaktetemperatuur van onze zon (ruwweg 5500 graden) is dat koud, maar het is altijd nog warmer dan een tijdlang werd vermoed. Eerdere onderzoeken kwamen namelijk zo ongeveer uit op kamertemperatuur.

Dat deze objecten na miljarden jaren van afkoeling zulke lage temperaturen hebben bereikt, betekent dat ze niet veel massa kunnen hebben. Waarschijnlijk zijn ze hooguit 5 tot 20 keer zo zwaar als de planeet Jupiter. Dat betekent dat zij qua massa overeenkomen met de zwaarste gasplaneten die tot nu toe bij andere sterren dan onze zon zijn ontdekt.

Als een van deze bruine dwergen om een gewone ster zou draaien, zou hij dan ook gemakkelijk voor een planeet kunnen doorgaan. Maar anders dan planeten zijn deze objecten waarschijnlijk niet ontstaan uit de schijf van restmaterie rond een gewone ster, maar zijn ze rechtstreeks gevormd uit het gas en stof van een compacte interstellaire gaswolk. In dat opzicht lijken ze op normale sterren.