16de-eeuwse Britten haalden hun vis uit verre windstreken

09 september 2015 door Eos-redactie

Dat blijkt uit analyse van kabeljauwbotten die gevonden werden in het in 1545 gezonken oorlogsschip Mary Rose.

De Britten haalden in de 16e eeuw hun vis uit verre windstreken, ondanks goed ontwikkelde lokale visserij. Dat blijkt uit analyse van isotopen en DNA van kabeljauwbotten die gevonden werden in het in 1545 gezonken oorlogsschip Mary Rose. De studie is gepubliceerd in het tijdschrift Royal Society Open Science.

Archeologen van de universiteit van Cambridge vermoeden dat de opgeslagen kabeljauw werd gevangen in de viswateren bij IJsland en zelfs nog verder weg bij Newfoundland, voor de oostkust van Canada. Varen naar Newfoundland duurde destijds drie maanden.

Volgens het onderzoeksteam bewijst de vondst het belang van de voorziening van de zeevaarders voor uitbreiding van internationale vishandel en de groei van de Engelse marine. Kabeljauw ligt ten grondslag aan het ontstaan van de Royal Navy. 'Commerciële exploitatie van vis en de groei van de Engelse zeemacht gingen hand in hand tijdens de renaissance', aldus projectleider James Barrett van het McDonald Institute for Archaeological Research.

'De ontdekking draagt bij tot het idee dat de vraag naar gedroogde vis hoger was dan wat de lokale Britse en Ierse vissers konden leveren voor de groeiende bevolking. De ontwikkeling van wereldwijde visserij maakte de groei van de Britse marine en daarmee van Engeland als wereldmacht mee mogelijk.' (PdJ)