Groenlandse loodvervuiling vertelt Romeinse geschiedenis

14 mei 2018 door SST

Een deel van de loodvervuiling in de Europese lucht slaat neer op de ijskappen van Groenland. Dat is al eeuwenlang zo.

In het begin van het vierde millennium vóór Christus bekwaamde de mens zich in het scheiden van edele metalen zoals goud en zilver, van onedele metalen zoals lood en koper. Bij dit procédé genaamd cupellatie worden ertsen of legeringen gesmolten op hogere temperatuur, waarna de verontreinigingen met lucht reageren en kunnen worden verwijderd. Omdat zilvererts veel lood bevat, was de productie van zilver traditioneel een van de grootste bronnen van loodvervuiling in de atmosfeer.

Omdat loodvervuiling sterk verbonden is met de productie van zilveren munten, geeft de analyse een mooi beeld van periodes van economische bloei en crisis

Wind- en weer zorgde ervoor dat de loodvervuiling in Europa naar het noorden waaide, waar ze bijvoorbeeld in sneeuw kon neerslaan op de Groenlandse ijskappen. Op die manier vormde het lood een tijdslijn voor de historische loodvervuiling in Europa. Glaciologen kunnen die tijdsplijn raadplegen door in het ijs te boren en te meten hoe groot de concentratie aan lood is in de afzonderlijke ijslagen – die ze via een resem andere methode kunnen dateren.

Britse, Deense en Noorse wetenschappers hebben nu een van de meest gedetailleerde analyses klaar van de historische loodvervuiling op Groenland. Met hun ijskernen konden ze een periode van liefst tweeduizend jaar overspannen: van 1100 vóór Christus tot het jaar 900. Het leuke is dat hun resultaten de antieke geschiedenis in een nieuw – of althans een meer helder – daglicht plaatsten.

Omdat het lood in de lucht als vanouds sterk verbonden is met de productie van zilveren munten (zoals de Romeinse denarius), geeft de analyse een mooi beeld van periodes van economische bloei en crisis in en rondom de Middellandse Zee. De vorsers zien bijvoorbeeld een stijging van de loodconcentratie omstreeks 900 v. Chr., wat overeenkomt met de opkomst van de Fenicische handelsposten en zilvermijnen in het westen van het Middellandse Zeegebied – vooral op het Iberische schiereiland. Daarna zien ze een gestage stijging van de concentratie, simultaan aan de opkomst van Carthago en vervolgens van het Romeinse Rijk.

Het zijn de observaties van het lood dat in de Romeinse tijd neersloeg, die het interessantst zijn. Zo lag de concentratie tijdens de eerste eeuwen van de Romeinse Republiek (die werd uitgeroepen in 508 v. Chr.) liefst vier keer hoger dan in de eerste eeuw v. Chr.: de tijd van Pompeius, van Julius Caesar, van Marcus Antonius en van verschillende bloedige burgeroorlogen die het einde betekenden voor de Republiek. Het kan niet anders dan dat die roerige tijd nefast was voor de economische activiteit in het Romeinse Rijk.

Die activiteit lijkt zich na het jaar nul, onder de heerschappij van Augustus en zijn opvolgers – een relatief vredevolle tijd van twee eeuwen die vaak wordt aangeduid als de Pax Romana – hersteld te hebben (ook hier laat het lood er geen twijfel over bestaan). Aan díe periode van economische hausse kwam dan weer een einde tijdens de zogenaamde Pest van Antonius, een pokkenplaag die het Rijk vanaf circa 165 teisterde en de zilverproductie gevoelig terugbracht. De loodconcentratie zou pas weer op hetzelfde niveau komen tijdens de late middeleeuwen, toen van het Imperia Romana allang geen sprake meer was.