Eos Opinie

‘Het boetseren van een geschiedenis verschraalt de historische en maatschappelijke diversiteit’

De Vlaamse regering laat een lijst opstellen van historische personen en gebeurtenissen die zij het kennen en onthouden waard vindt. Wat is de meerwaarde van een dergelijke canon? Historici en didactici maken zich zorgen over de officiële geschiedenispolitiek, schrijft cultuurhistoricus Jo Tollebeek.

Beeld: Juffrouw Symforosa, hoofdpersonage van Felix Timmermans’ novelle De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen • De 16de-eeuwse Gentse volksleider Jan van Hembyse • Kunstschilder Peter Paul Rubens (Poppen uit de collectie van het Huis van Alijn, Gent.)

In het Vlaams regeerakkoord dat de Vlaams-nationalisten van N-VA, de liberalen van Open VLD en de christendemocraten van CD&V in september 2019 sloten, werd een ‘Canon van Vlaanderen’ aangekondigd. Het moest ‘een lijst van ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur, geschiedenis en wetenschappen’ worden.

Al vóór de verkiezingen van mei 2019 was het project druk besproken in N-VA-kringen. Na de verkiezingen kreeg het een verdere dynamiek. N-VA-voorzitter Bart de Wever nam het op in de startnota waarmee hij de vorming van een nieuwe Vlaamse regering inzette. De canon werd een officiële zaak.

Een canon: het woord komt uit het Grieks, waar het staat voor een maatstaf of een leidraad. Bij uitbreiding verwijst het naar een collectie van alles wat belangrijk wordt gevonden: een verzameling van wat waardevol is, zonder het schadelijke en het verderfelijke. Een canon heeft een sacraliserende werking: wat in de verzameling wordt opgenomen, krijgt een heilig, haast onaantastbaar karakter.

Een ‘Canon van Vlaanderen’ is dus een lijst van wat het onthouden waard lijkt uit de geschiedenis van Vlaanderen, en van wat uit zijn culturele rijkdom door iedereen zou moeten worden gekend. Ter uitvoering van het regeerakkoord gaf minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) in september 2020 een commissie van experts de opdracht een dergelijke lijst samen te stellen. De geselecteerde personen en gebeurtenissen zouden vensters op een groots verleden openen.

De lijst van de canoncommissie wordt verwacht tegen het voorjaar van 2023. Zij zal - zo heet het in het regeerakkoord - op twee terreinen richtinggevend worden: het onderwijs en de inburgering. Kinderen zullen door de canon op school de belangrijkste episodes van de geschiedenis van Vlaanderen leren kennen. Nieuwkomers zullen in hun inburgeringstraject via de canon hun land van aankomst leren begrijpen.

Een onverwachte coalitie

De pleitbezorgers van deze Vlaamse Canon vormen een verrassende coalitie. Vlaams-nationalistische politici krijgen er steun van andersglobalisten, die schouder aan schouder staan met veelal conservatief ingestelde cultuurcritici. Elk van deze groepen heeft echter eigen motieven om het project te verdedigen.

De Vlaams-nationalistische initiatiefnemers hebben een dubbel doel voor ogen. Zij hopen dat de introductie van een Vlaamse canon de gehechtheid aan België, die ook bij vele Vlamingen nog sterk is, zal uithollen. Generatie na generatie, zo luidt de verwachting, zal dit onderwijsinstrument de harten van de Vlamingen voor Vlaanderen veroveren.

Daarnaast moet de canon de eigen cultuur (of wat als dusdanig wordt begrepen) vrijwaren van het cultuurrelativisme van ‘kosmopolitische’ intellectuelen en van de getto-mentaliteit van migrantengroepen. De canon houdt de eigen cultuur zuiver en herkenbaar.

De andersglobalisten variëren op dat thema. Zij betreuren het dat de door multinationals gedreven globalisering tot een eenheidscultuur leidt: in een wereld ‘gedomineerd door Coca-Cola’ is er voor verschillen geen plaats meer. In dat perspectief kan een canon van de eigen geschiedenis en cultuur het bewustzijn van dat tekort aanscherpen. De canon toont het authentieke karakter van de eigen gemeenschap.

Voor de cultuurcritici staat er iets anders op het spel. Voor hen is de canon geen politiek, maar een beschavingsproject. Hun cultuurpessimisme leert hen dat de kennis van geschiedenis, kunst en literatuur bij vele jongeren gering is en dat een onvaste experimenteerdrang het heeft gewonnen van duidelijke standaarden. De canon moet ervoor zorgen dat de schoolgaande jeugd tenminste ‘al eens zal hebben gehoord’ van de belangrijkste episodes van de Vlaamse geschiedenis, van Bruegel en van Gezelle. Hij zal het gezag van de (artistieke) tradities herstellen.

Terwijl de verschillende partijen hun argumenten formuleerden, werden van allerlei zijden suggesties gedaan voor de inhoud van de aangekondigde canon. Wat van de Vlaamse geschiedenis en cultuur was zo waardevol dat iedereen het moest kennen? De voorstellen buitelden over elkaar heen. In een enquête van de VRT ging het onder meer om Jan van Eyck en Rubens, maar ook om Kiekeboe en F.C. De Kampioenen, om de Guldensporenslag, maar ook om de Slag bij Westrozebeke, om friet met stoofvlees, maar ook om konijn met pruimen.

Bij dergelijke initiatieven primeert dus de vraag van de selectie: wat moet in de canon worden opgenomen – en wat mag worden vergeten? De selectiekwestie is inderdaad belangrijk. Het gaat daarbij immers om (vermeende) relevantie en hiërarchie. Elke selectie zal daarom discussie uitlokken, bijvoorbeeld over de gehanteerde criteria. Dat besef leeft ook bij de voorstanders van de Vlaamse canon. Misschien, zo zeggen zij daarom, is het gesprek over de canon belangrijker dan de canon zelf.

Identiteit en inburgering

Historici en geschieddidactici hebben echter gewezen op fundamenteler bezwaren tegen het opstellen van een Canon van Vlaanderen. Voor hen staat het canonproject haaks op de deontologie van hun vak en op een doordachte omgang met het verleden in het onderwijs. Daarom hebben verscheidene historici geweigerd lid van de canoncommissie te worden. Het heeft het gezag van de commissie aangetast.

Een eerste kritiek luidt dat de Vlaamse Canon een politieke instrumentalisering van de geschiedenis inhoudt: de ‘lijst van ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur, geschiedenis en wetenschappen’ moet vastleggen wat de identiteit is van iedereen die in Vlaanderen wordt geboren of er wil leven.

Zowel minister Weyts als de voorzitter van de canoncommissie hebben ontkend dat de canon een identitair project is en een politiek doel dient. Maar vele Vlaams-nationalistische politici hebben zich minder beschroomd opgesteld: de canon moet ‘een verhaal van wij’ vertellen, hij moet de Vlamingen meer Vlaming maken.

In dat perspectief moet de canon de Vlamingen ertoe aanzetten hun ‘identiteitsschaamte’ te overwinnen. Zeker, ook de schaduwzijden van de geschiedenis – zoals de collaboratie en de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog – moeten een plaats in de Vlaamse Canon krijgen. Maar die moet toch vooral trots en zelfbewustzijn bijbrengen.

In het regeerakkoord heet het dat de Vlamingen ‘complexloos’ met hun geschiedenis moeten omgaan. De canon geldt als een bevrijdende therapie, die zal helpen de eigen, historisch gegroeide identiteit gemeenschappelijk te beleven.

De canon moet een gids zijn in de chaos van de geschiedenis. Maar het ontbreekt die gids aan ambitie

Zijn pleitbezorgers noemen de canon daarom een middel om de sociale cohesie te versterken. Als synthese van de Vlaamse identiteit in haar (opnieuw: vermeende) authentieke historische gedaante draagt hij immers bij tot de vorming van een ‘richtinggevende cultuur’. En daaraan moeten ook de nieuwkomers zich aanpassen. Dat toont de rol van de canon in het inburgeringsproces: de lijst moet een homogene identiteit creëren. Iedereen, zo zegt het regeerakkoord, moet zich de principes van de Verlichting ‘in hun Vlaamse uiting’ eigen maken. Inburgering is hier geen zaak van dialoog en wederkerigheid. Die zijn nochtans noodzakelijk in een samenleving met steeds meer ‘kruispuntidentiteiten’.

Choreograaf Sidi Larbi Cherkaoui, zoon van een Marokkaanse vader uit Tanger en een Vlaamse moeder, benadrukte onlangs hoe complex Vlaanderen is geworden: het is ‘een soort accordeon’ dat blijft bewegen. Dat vergt een heel andere geschiedenis dan degene die door de canononderneming wordt betracht: een geschiedenis waarin verschillende leefwerelden worden bijeengebracht en op elkaar betrokken. De canon, zo noteerde ook schrijver Geert van Istendael, werkt niet verbindend, maar produceert uitsluiting.

Anachronistische geschiedenis

Een tweede bezwaar dat historici tegen het canonproject inbrengen, betreft niet zozeer de politieke inzet van de geschiedenis als wel het beeld dat van haar wordt geschetst. De Canon van Vlaanderen is een vorm van nationale geschiedschrijving. Deze geschiedenis van naties en natiestaten is al sinds de late 18de eeuw het dominante paradigma in de geschiedschrijving. De Histoire de Belgique die Henri Pirenne vanaf 1900 publiceerde, is er een schoolvoorbeeld van.

Dit paradigma is zo krachtig dat het niet alleen de geschiedschrijving, maar ook het verleden zelf ‘nationaliseert’. Wij kunnen het verleden bijna uitsluitend vanuit een nationaal denkraam bekijken. In het canonproject wordt dat opnieuw bevestigd. Het gaat er om de ‘Vlaamse’ geschiedenis, de ‘Vlaamse’ kunst, de ‘Vlaamse’ wetenschappen. Zij worden er op een artificiële wijze afgegrensd en geïsoleerd.

Deze ‘vervlaamsing’ van de geschiedenis houdt niet enkel het gevaar van een tunnelvisie in. Ze leidt ook tot een anachronistische geschiedschrijving. Het huidige Vlaanderen wordt geprojecteerd in een verleden waarin het nog niet bestond en waarin de term ‘Vlaanderen’ in elk geval niet verwees naar de Nederlandstalige helft van België. De canon roept ten onrechte het beeld op van een eeuwenoude natie met een continue geschiedenis.

Vooral in Vlaams-nationalistische kringen is daarbij de mythe van de Vlaamse veerkracht ontstaan. Vlaanderen zou in zijn ‘eeuwenlange geschiedenis’ elke uitdaging hebben overwonnen en is daar steeds sterker uit gekomen.

Historici waarschuwen voor een ‘teleologische’ geschiedschrijving. Daarin wordt de geschiedenis een proces waarin Vlaanderen zich op een vanzelfsprekende, onafwendbare wijze ontwikkelt naar het aan zijn natuur eigen doel, de onafhankelijkheid. Voor het toeval is in een dergelijke geschiedenis even weinig plaats als in de evolutie van een pop tot een vlinder.

De Guldensporenslag, Nicaise de Keyser (1836). De canon moet ‘een verhaal van wij’ vertellen. Hij moet bijdragen tot de vorming van een Vlaamse leidcultuur.

Verengd onderwijs

De Vlaamse Canon roept nog een derde, ditmaal geschieddidactisch probleem op. Het geschiedenisonderwijs is lang gericht geweest op de schoolse reproductie van een vast beeld van de geschiedenis. Dat is sinds enige tijd veranderd. Leerlingen wordt nu geleerd historisch te denken. Ze moeten inzicht krijgen in de complexiteit van de voorbije werkelijkheid en van de ontwikkeling van de geschiedenis.

Dat vereist een brede oriëntatie en een open kader. Begrip van de tijd van de geschiedenis veronderstelt bijvoorbeeld dat leerlingen een onderscheid leren maken tussen ontwikkelingen op korte en lange termijn, of leren zien wat uniek is en wat terugkerend.

Ruimtelijk historisch inzicht vraagt de combinatie van verschillende niveaus – van lokaal tot globaal – om alle verschijnselen te begrijpen en vergt aandacht voor grensgebieden. Samenlevingen uit het verleden kunnen enkel in hun onderlinge verstrengeling en in hun heterogeniteit worden gevat. Een genuanceerd historisch bewustzijn vraagt daarom telkens multiperspectiviteit.

De canon houdt een terugkeer naar de oude didactiek in. De voorzitter van de canoncommissie sprak over ‘een gids in de chaos die de geschiedenis nu eenmaal is’. Maar het ontbreekt de gids aan ambitie. De canonieke lijst leidt, wanneer het gaat om de tijd van de geschiedenis, hoogstens tot een episodisch begrijpen van het verleden. De ruimte wordt op haar beurt beperkt door de eenzijdige nadruk op het anachronistisch opgevatte ‘Vlaanderen’. De samenleving krijgt een homogene identiteit, waarin weinig plaats is voor interculturele contacten.

Het wekt dan ook weinig verwondering dat geschieddidactici besluiten dat de lat niet hoog genoeg ligt. De meerwaarde van de canon voor het geschiedenisonderwijs is in hun ogen gering. Meer nog: de canon opent geen vensters, maar sluit deuren, zo stelde  Bruno de Wever, broer van en zelf geschieddidacticus. Hij verengt het historisch bewustzijn van de leerlingen.

Daar komt bij dat de overheid zich door het ‘aanbod’ van de canon – het gaat nog niet om een verplichting – ook inhoudelijk met het onderwijs dreigt in te laten. Dat is een kwalijke ontwikkeling. Het bepalen van de eindtermen is één zaak, maar het sturen en opleggen van een canonieke geschiedenis van de natie(staat) Vlaanderen is een andere. Dat is staatspedagogiek.

Een museum?

De kritiek van historici en geschieddidactici op de ontwikkeling van een gecanoniseerd verleden voor Vlaanderen is dus veelvormig. Maar de initiatiefnemers en voorstanders van het project laten daar zich niet door weerhouden. Integendeel: minister-president Jan Jambon, tevens bevoegd voor cultuur, zet in op flankerende initiatieven.

Behalve een televisiereeks waarin Tom Waes Het verhaal van Vlaanderen zal evoceren, staat een ‘museum van de geschiedenis en cultuur van Vlaanderen’ in de steigers. Dergelijke nationale historische musea werden al vanaf de late 18de eeuw opgericht. Ze kunnen een krachtige stimulans voor het nationaal bewustzijn zijn. Maar ze vergen ook geld – en pragmatische besluiten. Het plan om in Nederland zo’n museum op te richten, liep vast. De Vlaamse regering besloot al snel geen fysiek maar een virtueel museum te bouwen.

Het plan is in de museum- en erfgoedsector met scepsis onthaald. Niemand, zo blijkt, wil aan de hand van de overheid lopen. Er is bezorgdheid over de besluitvorming, weerstand tegen een onvoldoende meerstemmig platform, angst voor een oppervlakkige en commerciële invulling. En natuurlijk, ook in zijn virtuele gedaante blijft dit een geldverslindend project.

Die reactie illustreert dat het wantrouwen tegen de geschiedenispolitiek van de overheid breed is. Het boetseren van een geschiedenis die veel weg heeft van een culturele dijkbewaking versterkt de samenleving niet. Het leidt veeleer tot verschraling van zowel de historische als de maatschappelijke diversiteit.

Voor een uitvoerige uiteenzetting van de problematiek kan de lezer terecht bij het recent door de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten gepubliceerde Standpunt: Jo Tollebeek, Marc Boone en Karel van Nieuwenhuyse, Een canon van Vlaanderen. Motieven en bezwaren (september 2022). Zie ook kvab.be/standpunten.