Het Deense Ribe is een cruciale plek in de roemrijke geschiedenis van de Vikingen. Micromorfologe Barbora Wouters en archeoloog Pieterjan Deckers helpen de geschiedenis van Ribe te ontrafelen.
Het Deense Ribe staat gekend als de oudste stad van Scandinavië en neemt zodoende een cruciale plek in in de roemrijke geschiedenis van de Vikingen. Ribe was echter zoveel meer dan dat, een schakel in een uitgebreid handelsnetwerk dat de hele Noordzee omspande. Het vormt het evenbeeld van de hier beter gekende, gelijktijdige handelscentra, zoals Dorestad en Londen. De Denen willen nu met een vooruitstrevende opgraving, voorzien van alle moderne technieken, die rol binnen die bredere context blootleggen. En interessanter voor de doorsnee lezer: er zijn niet één, maar maar liefst twéé Vlaamse onderzoekers lid van het internationale team van experts. Hoog tijd om eens te polsen naar hun ervaringen.
De opgraving lijkt niet veel soeps als je er op een doordeweekse dag passeert. Tussen het kunstmuseum en de oude post – heden ten dage omgevormd tot serviceflats, ligt een pleintje van amper honderd vierkante meter waarop het team van Nothern Emporium sinds midden vorig jaar is neergestreken. Hoewel het er op het eerste gezicht maar een beperkt onderzoek uitziet, halen de archeologen week na week spectaculaire vondsten boven, en dat terwijl ze bovendien baanbrekend onderzoek leveren. Barbora Wouters is micromorfoloog en belandde samen met archeoloog Pieterjan Deckers, beiden VUB-ers, in het exotische Ribe.
Hoe komen twee Vlaamse archeologen in Denemarken terecht?
Pieterjan Deckers – “Tijdens en na mijn doctoraat onderzocht ik het economische, sociale en culturele netwerk in het vroegmiddeleeuwse Noordzeegebied, in het bijzonder de positie van de Vlaamse kuststreek en Zeeland. Dat sluit perfect aan bij de doelstelling om Ribe in een bredere context te plaatsen. Het onderzoek dat we aan de VUB voeren, werpt bovendien nieuw licht op de Scandinavische aanwezigheid in onze streken. Ribe was ongetwijfeld een knooppunt in die interactie over de Noordzee, als een zone waarin goederen, ideeën en mensen vrij en over lange afstanden circuleerden. Vanuit dat perspectief is het voor mij heel relevant om aan het project mee te werken.”
Barbora Wouters – “Ik ben in zekere zin gescout om aan het project mee te werken. Voor mijn doctoraatsonderzoek bestudeerde ik vroegmiddeleeuwse steden met behulp van geoarcheologische technieken, meer specifiek micromorfologie. Dat is een relatief zeldzame specialisatie die toelaat om heel complexe stratigrafieën te begrijpen (zo zeldzaam zelfs dat momenteel naast Barbora enkel nog Yannick Devos op Vlaamse stalen werkt, zie interview met bodemkundigen in dit nummer). Ideaal voor stedelijke contexten dus. Een paar jaar geleden hield ik een lezing over mijn werk in Kaupang, een Vikingstad in Noorwegen. De interesse bij Søren Sindbæk van de universiteit van Aarhus, de projectverantwoordelijke van Ribe, was gewekt. Gezien er in Denemarken, en bij uitbreiding in heel Scandinavië, geen enkele micromorfoloog gespecialiseerd is in Noord-Europese steden uit de vroege middeleeuwen, kwam de vraag om mee te werken niet geheel onverwacht. Het Northern Emporium is een groot project met veel middelen dat alle nieuwste technieken wil toepassen. Micromorfologie past daar dus helemaal in.”
Waarom kiezen voor een Deens avontuur?
Pieterjan – “Dit project past helemaal in mijn persoonlijke wetenschappelijke interesses. Daarnaast biedt het een fantastische kans om op een van de meest iconische vroegmiddeleeuwse sites te mogen werken. De laatste reden heeft minder met archeologie te maken. Wie wil er nu niet in het gelukkigste land ter wereld wonen? Ribe is bovendien een idyllische plek. Over levenskwaliteit valt hier niet te klagen. Dat mijn vriendin Clémence hier ook bij het museum als archeoloog aan de slag kon, maakte het natuurlijk ook een stuk eenvoudiger om de stap te maken.”
Wat moeten we ons voorstellen bij de opgraving in Ribe? En wat is jullie rol?
Barbora – “Het opgravingsterrein is niet groot, maar beslaat het grootste deel van één toenmalig huisperceel, een stuk van de centrale weg van de nederzetting, en het uiteinde van het tegenoverliggende perceel. De stratigrafie bestaat uit een opeenvolging van bewoningslagen en kleivloeren die dateren van minstens het begin van de 8ste tot in de tweede helft van de 9de eeuw, zo’n twee tot drie meter dik. Er is een uitgebreide strategie voor natuurwetenschappelijke staalnames. De staalnames mee begeleiden en is één van mijn taken binnen het project.”
Pieterjan – “Mijn taak momenteel is meewerken op het terrein met de Deense archeologen. We bouwen bijvoorbeeld gaandeweg een 3D-model van de volledige stratigrafie op door elke laag met onze totalstation en laserscanner te scannen. We zeven ook routineus alle grond die van de site komt, omdat veel kleine vondsten, zoals sceatta’s en glazen kralen, tijdens het graven gemakkelijk over het hoofd kunnen worden gezien. Na afloop van het jaar terreinwerk ben ik samen met Sarah Croix verantwoordelijk voor de wetenschappelijke publicatie van de opgraving. Dat wordt een uitdaging, want er moet vanuit de inbreng van heel verschillende natuurwetenschappelijke disciplines een samenhangend verhaal worden gesmeed.”
Kunnen jullie al iets prijsgeven van de resultaten van de opgraving?
Pieterjan – “We zijn natuurlijk nog maar halfweg de opgraving, in lagen die dateren rond het jaar 800, maar het is nu al duidelijk dat onze hoge verwachtingen ingelost worden. In de kleivloeren van verschillende fasen van het huis zijn duidelijke indelingen te zien in ruimtes met verschillende functies, zoals bronsgietersateliers voor mantelspelden en textielproductie. Daarnaast vonden we ook al een aantal intrigerende objecten. Een bijzondere is een benen kam met op één van de zijden simpelweg ‘kam’ geschreven in Oud-Noors runen. Een andere favoriet van mij is een klein hangertje in barnsteen, gesneden in de vorm van een duif of eend.”
Barbora – “De vondsten zelf zijn inderdaad erg indrukwekkend, bijvoorbeeld ook de miniatuurbijltjes in allerlei materialen en de gietmallen. Voor mijzelf is de stratigrafie nog veel indrukwekkender dan verwacht. Op basis van de vele goed bewaarde lagen zou het mogelijk moeten zijn om nog veel meer gedetailleerde informatie te weten te komen over de verschillende activiteitenzones binnenin de huizen.”
Wat zijn – behalve de vele fantastische vondsten – de grootste verschillen met de Vlaamse archeologie? Of is Ribe ook binnen Denemarken een uitzonderlijk verhaal?
Barbora – “Als een grootschalig, langdurig en interdisciplinair project is de opgraving ook in Denemarken vrij uniek, maar er zijn zeker ook verschillen tussen Deense en Vlaamse archeologie. Het opmerkelijkst is misschien wel de financiering van dit project: het wordt grotendeels betaald door de Carlsberg Foundation… van het bier, inderdaad. Dat is overigens niet de enige grote mecenas uit het Deense bedrijfsleven die sterk investeert in erfgoed.”
Pieterjan – “Een ander groot verschil is de organisatie van de archeologie. Ook hier gelden de Malta-principes, maar in tegenstelling tot bedrijven in Vlaanderen zijn het hier de regionale musea die veldwerk uitvoeren. De voordelen daarvan zijn duidelijk. Het laat toe om een uitgebreid team stabiel aan het werk te houden, met ervaren en gespecialiseerde medewerkers die de archeologie van de regio door en door kennen. Zo is het ook een voorrecht om samen te werken met opgravingsleider Claus Feveile die al decennia lang in de stad werkt, hij kent de archeologische gelaagdheid en de materiële cultuur van Ribe door en door.”
Hoe staat de modale Deen tegenover het Deense erfgoed? Merk je daarin een verschil met Vlamingen?
Pieterjan – “Erfgoed ligt hier meer na aan het hart bij veel mensen. Dat hangt ongetwijfeld samen met het uitgebreide netwerk van uitstekende archeologische musea, die heel direct en op lokaal niveau tonen wat archeologie te bieden heeft. Wellicht heeft het ook te maken met een sterkere nationale identiteit onder de Denen. En er bestaat een lange traditie van maatschappelijk engagement. Veel mensen doen bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Ook bij ons staan enkele gepensioneerden haast dagelijks aan de zeef, ongeacht de weersomstandigheden. Dit uit zich eveneens in een verantwoordelijkheid ten opzichte van het archeologisch erfgoed.”
De Vikingen staan hier vooral gekend als plunderaars en rovers, hoe zit dat bij de Denen?
Pieterjan – “De Vikingen staan natuurlijk centraal in dat gevoel van een gedeelde geschiedenis. Zeker in Ribe, waar het regionale museum de naam Ribes Vikinger draagt en er net buiten het stadscentrum ook nog een living history-centrum gewijd is aan de periode. We lachen er wel eens mee dat wij als onderzoekers uit Frankenland nu als slaven moeten labeuren voor onze Vikingheren, maar het is toch vooral een positief verhaal dat overal wordt benadrukt: de vaardigheden als scheepsbouwers en ambachtslui, de verre contacten die ze onderhielden als handelaars en krijgers, en de cruciale bijdrage die ze hadden in de Deense en Scandinavische geschiedenis.”
Valt het werken met de hedendaagse Vikingen mee?
Barbora – “Er wordt wel eens gezegd dat Scandinaviërs heel gesloten zijn, maar daar valt hier toch niet zoveel van te merken. Integendeel, onze collega’s zijn erg joviaal en gastvrij. Grote cultuurverschillen zijn er eigenlijk niet. Behalve overwerken, dat is hier echt not done. Op tijd naar huis! Hygge, de Deense gezelligheid, is bij ons misschien een trendy marketing-truc, maar hier is het een heel serieuze zaak. En dat merken we bijvoorbeeld ook aan een kaarsje in de keet voor kerst. Koffie- en lunchpauzes zijn heilig, en cake – verplicht meegebracht door elke bezoeker, of door de vinder van een bijzondere vondst – is telkens een hoogtepunt van de dag.”
Dit interview verscheen in Ex situ - Tijdschrift voor Vlaamse archeologie 19